Parlement weer parlement
De laatste week van maart 1988 zal in de literatuur over de parlementaire geschiedenis van Nederland niet onopgemerkt blijven. Na een periode waarin het parlement nauwelijks weerwerk gaf aan het kabinetsbeleid, bleek nu in het driedaagse debat in de Tweede Kamer over de bezuinigingsvoorstellen en belastingsplannen van het tweede kabinet-Lubbers voor de jaren 1989 en 1990 krachtig verzet te bestaan. Niet alleen van de oppositie, maar vooral van de fracties van de twee regeringspartijen: de christen-democraten (CDA) en de liberalen van de VVD. Dat was nog niet eerder vertoond. Een debat waarin het parlement zijn positie hervond, omdat de fracties van CDA en VVD zich niet opstelden als bijwagen van het kabinet.
Het kabinet dacht aanvankelijk 5 tot 6 miljard gulden te bezuinigen. Het Centraal Planbureau, adviesorgaan van de regering, kwam met gunstiger cijfers. Na moeizame besprekingen stelde het kabinet de bezuinigingen op 3,4 miljard vast. Openbaarmaking van de nota deed een storm van protest in het land ontstaan. Vooral vanwege de voorstellen tot bezuiniging op de sociale voorzieningen. Een opinie-onderzoek wees uit dat de meerderheid van de bevolking de nota verwierp. Scherp ook waren de protesten uit de achterban van het CDA; het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) en de groep CDA-Jongeren. Maar ook de voorzitter van de CDA-fractie dr. Bert de Vries liet in de publiciteit scherpe kritiek horen. En daarmee kwamen de eerste veronderstellingen van een mogelijke val van het kabinet. Maar dat bleef achteraf uit, hoewel het weinig scheelde.
Intussen had er zich iets voorgedaan, dat, hoe onbeduidend ook, toch blijkbaar invloed zou hebben op het Kamerdebat en zijn voorgeschiedenis. De minister van Financiën, dr. Ruding, liet zijn politieke geestverwanten van het CDA weten, dat veranderingen aan de voorstellen tot ‘gedonder’ de aanleiding zouden geven. Een staatsrechtelijke misser. Want op die wijze zou het parlement buitenspel worden gezet. ‘Onbeduidend’, maar wel een symptoom van een bestaande zienswijze over de verhouding kabinet-parlement. Immers, het kan niet worden ontkend dat het karakter van volksvertegenwoordiging van het parlement is afgezwakt. Eerder is het een bolwerk van grote partijen met de eigen belangen. Partijen die een samenwerking aangaan, een coalitiekabinet vormen op basis van een regeerakkoord: een bijna sacrale overeenkomst waarin het politieke leergezag is verankerd. Wie daartegen zondigt brengt de coalitie in gevaar. Vandaar ook in onze dagen de vergevensgezindheid tegenover een bewindsman die politiek een scheve schaats rijdt. Men kijkt wel uit om te wijzen op zijn ministeriële verantwoordelijkheid, terwille van het-in-stand-houden van het kabinet.
Er was iemand anders dan de minister van Financiën, die een ‘onaanvaardbaar’ uit de mond liet vallen in het Kamerdebat. En die daartoe als parlementair het volste recht had: de voorzitter van de CDA-fractie dr. De Vries. Hij hekelde het sociale beleid van het kabinet en herinnerde aan de belofte aan de kiezers dat er rust zou heersen op het sociale front. Wie daaraan raakt, raakt aan de politieke geloofwaardigheid van het CDA, was zijn oordeel. Hij stelde een aantal moties in het vooruitzicht, wat bij de linkse oppositie de verwachting deed ontstaan dat CDA en VVD daardoor uit elkaar zouden worden gedreven, met als resultaat de val van het kabinet. Maar de CDA-voorman liet bij het begin van de discussies in de Kamer al blijken dat hij daar niet op uit was. Niettemin kwamen er moties. En bleef de spanning bestaan.
De scherpe aanval van de CDA-fractie leidde tot beraad in de fractie van de coalitiegenoot, de VVD. Van die kant kwamen positieve alternatieven uit de bus en was het eindresultaat dat beide fracties zich tegen de kabinetsvoorstellen keerden en veranderingen wensten. De VVD nam de pijn weg. Het kabinet bond in en minister-president Lubbers en zijn bewindslieden konden blijven zitten. Een overwinning van het parlement, daarbij gesteund van de zijde van de oppositie van links met de P.v.d.A. Een waardige oppositievoering van die kant, zakelijk en met overredingskracht, gelijk als van het CDA en de VVD.
Hoe staat het kabinetsplan er thans voor? Welnu, de bezuinigingsoperatie van 3,4 miljard blijft praktisch gehandhaafd. Met alle passen en meten en zoeken van andere dekkingsmogelijkheden is de vermindering der bezuinigingen slechts 25 miljoen, ongeveer 3/4% van 3,4 miljard gulden.
Hoofdpunten van het kabinetsprogramma voor de komende 2 jaren zijn, als resultaat van het Kamerdebat, de volgende. Jongeren van 23 tot 27 jaar behouden hun recht op het minimumloon voor volwassenen. Er komt wel een studie om na te gaan of jongeren, die nog geen 3 jaar hebben gewerkt, een lager minimumloon kunnen ontvangen. Inmiddels heeft dit voorstel veel kritiek ondervonden. Ook de CDA-fractie is daar achteraf niet bijster gelukkig mee. Voor jongeren beneden 27 jaar, die werkloos zijn, en niet eerder aan het arbeidsproces deelnamen, is een aparte oplossing te verwachten. Hun bijstandsregeling gaat maandelijks met f. 200,- omlaag.
Het kabinetsvoorstel om werklozen een half jaar eerder naar de bijstand te verwijzen is vervallen. Ook het voornemen de kinderbijslag van ouders, waarvan de kinderen buiten de Europese Gemeenschap wonen, te beperken is van de baan. Wel zullen de juridische facetten daarvan worden bestudeerd.
De belastingsvoorstellen geven een wijziging van het kabinetsstandpunt weer. Wie een hoog inkomen heeft krijgt belastingverlaging maar moet dat zelf betalen met beperkingen van aftrekposten en andere voordelen. In 1990 moet de voorgenomen reorganisatie van de belastingen zijn afgerond. Er blijven dan nog 3 tarieven over: 35% (incl. de sociale voorzieningen) en verder 50 en 60%. Komt tegen die tijd de koopkracht van de minimuminkomens in de knel dan kan het tarief van 35% worden verlaagd. Het kabinet zal opdracht geven een schema vast te stellen voor de verkoop van 15 tot 20.000 woningwetwoningen aan huurders: een initiatief van de VVD. Het geld komt in een potje voor het ongedaan maken van milieu-ongerief en de uitvoering van verkeerstechnische verbeteringen. Voor de bestrijding van het mestoverschot en investeringen in de akkerbouw is 100 miljoen beschikbaar door een verschuiving in het belastingsysteem. De voorgenomen vermindering van 300 miljoen aan de Ziekenfondswet is eveneens afgevoerd. Het betekent dat de premies voor werkgevers en werknemers niet omhoog gaan.
Het aantal gedeeltelijke arbeidsongeschikten dat een uitkering ontvangt, zal worden beperkt. In geld uitgedrukt een besparing van 200 tot 250 miljoen.
Het is een plan voor 2 jaren. Een periode waarin tal van nu nog niet te overziene situaties zich kunnen voordoen, waardoor aanpassingen en veranderingen weer nodig zullen zijn. Trouwens, meer plannen zijn als gevolg van het debat naar de toekomst verschoven.
Geert GROOTHOFF