neer er soms werkgroepen worden opgericht, dan zijn het dikwijls werkgroepen waarin kabinetsleden, betrokkenen uit Justitie en enkele mensen van de administratie zetelen en werken zonder dat die besluiten nadien bekend gemaakt worden.
Soms komt een minister hier met eigen initiatieven op de proppen terwijl het Parlement eigenlijk al met de zaak bezig is. Een voorbeeld: de wetgeving op de voorlopige hechtenis is in het Parlement behandeld en reeds in één der Kamers goedgekeurd terwijl minister Gol nu aankondigt dat hij een eigen ontwerp gaat neerleggen.
Dat is in Nederland ondenkbaar! Wanneer er bepaalde adviesgroepen bestaan in België kunnen die nauwelijks met middelen werken om een advies te geven. Zelf zit ik in de ‘Hoge Raad voor Penitentiair Beleid’, waar ik voorgesteld had de problemen van de capaciteit in de gevangenissen te bestuderen. Toen bleek dat men niet over de nodige middelen beschikt en zodoende geen studiedienst heeft om de nodige gegevens ter beschikking te stellen van zo'n adviesgroep opdat die een advies zou kunnen formuleren.
Vroeger bestond er een ‘Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen’, dat in de gevangenissen zelf gedrukt werd. Dat is reeds een hele tijd niet meer verschenen zodat het laatste vijfjaarlijkse verslag inzake het penitentiair beleid tijdens de periode 1980-84 op het einde van het jaar 1987 nog steeds niet gepubliceerd werd.
Wanneer men zelf onderzoek voorstelt aan een minister, komt men meestal van een kale reis terug; er is geen geld voor bepaalde onderzoeken. Zelf hebben we ooit voorgesteld om bepaalde onderzoeken te doen rond de ‘voorlopige hechtenis’, rond de ‘alternatieve sancties’: het enige wat we uit de brand hebben kunnen slepen, is een B.T.K.-project.
Over Nederland wil ik dit nog zeggen: het is geen geïsoleerd eiland in West-Europa waar het allemaal beter en anders is. Er doen zich daar natuurlijk ook maatschappelijke transformaties voor die niet altijd verschillend zijn van de Belgische. Er zijn ook trends in criminaliteit waar te nemen die gelijkaardig zijn. Eén van de zaken die een invloed hebben op het gevangeniswezen, is de bezuinigingstrend. Niettemin is er in Nederland toch een interessant rapport verschenen, waarop ik de aandacht wil vestigen: het rapport ‘Samenleving en Criminaliteit’ dat in 1985 werd gepubliceerd en waarin een beleidsplan van de Nederlandse regering terug te vinden is voor de jaren 1986-'90 op het gebied van de hele aanpak in de justitiële sector, waaronder het gevangeniswezen. In Nederland worden bepaalde plannen, die in het rapport terug te vinden zijn, kritisch bekeken. Meer bepaald wat het gevangeniswezen betreft, moet hierbij de uitbreiding van de capaciteit in het gevangeniswezen door een verhoging van het aantal cellen aangestipt worden.
Het is inderdaad vreemd om te zien dat in Nederland, zoals in België, bepaalde middelen die aan de overheidssector besteed worden, verminderd worden (onderwijs, bejaarden-, gezondheidszorg...), maar dat in dat plan toch voorgesteld wordt de middelen (budgettair) voor politie en justitie te verhogen. Zo wordt, wat het gevangeniswezen betreft, de volgende jaren een stijging gepland van 28% der middelen.
In Nederland kan je ook een stijging van het aantal gevangenen waarnemen: de capaciteit steeg in de periode 1975-'85 reeds van 3800 naar 4800 plaatsen, o.a. door de heropening van een aantal gevangenissen die voorheen gesloten waren. Voor de volgende periode van 4 jaar plant men nog eens een stijging van niet minder dan 50% waardoor in 1990 een capaciteit van 7000 cellen zou moeten bereikt worden.
Waarom men dit wil doen, is een lang verhaal. Natuurlijk in de eerste plaats omdat er mensen staan te dringen om de gevangenis binnen te komen. Nederland heeft altijd wel het laagste gemiddelde cijfer gehad wanneer men kijkt naar het aantal gedetineerden per 100.000 inwoners. Dit bedroeg nog 24 per 100.000 in 1980 en steeg in 1986 tot 35. Vertrekkend van een index ‘100’ in 1983 zou je zo reeds een index van ‘124’ bekomen in 1986.
Ter vergelijking: in 1986 bedroeg dit cijfer voor België ongeveer 64-65 gedetineerden per 100.000 inwoners. De kloof wordt dus wel kleiner tussen beide landen. De Nederlandse stijging is gedeeltelijk te wijten aan een verhoging van de geregistreerde criminaliteit en van het aantal zaken dat door de rechters behandeld wordt. Het aantal gevallen is met 70% gestegen tussen 1970 en 1983 (in Nederland), wat geleid heeft tot een stijging met 26% van het aantal uitgesproken veroordelingen zonder uitstel.
Maar wat vooral belangrijk is en wat invloed heeft op de capaciteit, is de toename van de gemiddelde strafduur; het aantal lange straffen (= straffen van méér dan één jaar, die echt zeldzaam zijn in Nederland) nam toe van 3% in 1970 tot 12% in 1983. De gemiddelde strafduur is vooral gestegen ten gevolge van drugmisdrijven en zware vermogensdelicten. Dit heeft op de capaciteit een sterke druk uitgeoefend.
Voor België hebben we geen vergelijkbare cijfers: de criminele statistiek is hier waardeloos en recente cijfers zijn er niet. Wat we wel aan cijfermateriaal hebben - en dit kan misschien een signaal wezen - is dat in de Belgische gevangenissen het aantal