| |
| |
| |
Immigratie en pluralisme
Beschouwingen bij de migrantenproblematiek in Nederland en
In zijn werk over de migratie van de Zuidelijke naar de Noordelijke Nederlanden in de periode rond 1600 heeft de historicus Briels het o.m. over de vele moeilijkheden die de Zuidnederlandse immigranten toen in het Noorden ondervonden. Stellig, zij hadden wel de felbegeerde godsdienstvrijheid gekregen, maar in materieel opzicht hadden velen van hen het niet gemakkelijk, zeker aanvankelijk. Uitvoerige aandacht schenkt Briels ook aan de waardevolle bijdragen die de immigranten van toen leverden aan de ontwikkeling van handel, industrie en cultuur van de Republiek, bijdragen waarvan het hedendaagse Nederland nog altijd de vruchten plukt. Op de keper beschouwd is in de vier eeuwen die sindsdien zijn verstreken niet eens zo veel veranderd. Net als toen bestaat de Nederlandse bevolking ook nu voor een kleine tien procent uit immigranten van de eerste en de tweede generatie. Net als toen verkeren ook nu die immigranten verhoudingsgewijs dikwijls in minder fortuinlijke materiële omstandigheden, en net als toen wordt ook nu vanuit het buitenland, soms zelfs met enige afgunst, bezien hoe de Nederlandse samenleving poogt respect op te brengen voor de cultuur van immigrantengroepen.
Is er dan in al die eeuwen helemaal niets veranderd? Toch wel, en misschien het belangrijkste verschil met vroeger is dat de afstand waarover de migratie plaats vindt, aanzienlijk is vergroot, geografisch en dientengevolge ook cultureel. Migratie tussen de zuidelijke en de noordelijke Nederlanden, tussen België en Nederland, komt ook nu nog voor, al is de overheersende richting ervan tegenwoordig precies andersom: er wonen nu bijna 25.000 Belgen in Nederland en bijna 70.000 Nederlanders in België. Tot materiële achterstand en tot grote interculturele spanningen leidt deze migratie absoluut niet meer. Misschien dat alleen een enkele belastinginspecteur er wel eens van wakker ligt.
In plaats van een beweging tussen onze landen, of - om het iets ruimer te nemen - in plaats van een migratiepatroon dat zich hoofdzakelijk binnen Noord-West Europa aftekent, is er tegenwoordig vooral sprake van migratie naar dit gedeelte van de wereld. Nederland én België zijn beide immigratieland geworden en de migranten komen uit veel verderaf gelegen streken dan vroeger. Deze ontwikkeling is overigens met name in het Waalse landsgedeelte van België al veel vroeger in gang gezet dan in Nederland. In België begon de immigratie al kort na de Eerste Wereldoorlog te stijgen, in Nederland pas na de Tweede. Bovendien werd in Nederland die stijging in de jaren '50 nog versluierd door een massale emigratie - van meer dan een half miljoen mensen - naar vooral Canada en Australië. Pas sinds 1968 is het saldo van de buitenlandse migratie voor Nederland zonder onderbreking positief gebleven.
| |
De nieuwe immigranten
Waar komen deze twintigste-eeuwse immigranten naar de Lage Landen vandaan? Ook in dit opzicht zijn er niet onbelangrijke verschillen tussen Nederland en België, verschillen die samenhangen met demografische structuur en economische en politieke positie in de wereld. België kent al vele tientallen jaren een stagnerende natuurlijke bevolkingsgroei. De vergrijzing die daarvan het gevolg is, doet de produktiviteit dalen en het maatschappelijk elan afnemen. Bovendien is vergrijzing een kostbare zaak: ouderen vragen nu eenmaal meer en duurdere zorg dan jongeren. Zo is het begrijpelijk dat in België (cfr. het Plan Sauvy), evenals trouwens in Frankrijk, al tientallen jaren geleden het belang van immigratie werd onderkend als middel tegen vergrijzing en dalend arbeidsaanbod. In het bijzonder in de minst aantrekkelijke sectoren van de arbeidsmarkt, de mijnbouw en de industrie, deden zich steeds grotere tekorten aan arbeidskrachten voor. Omdat mijnbouw en industrie, zeker toen, in het Luikse en in de Borinage waren geconcentreerd, betekende de immigratie een belangrijke injectie voor de Franstalige gemeenschap van België, waar de natuurlijke demografische teruggang zich van oudsher veel scherper aftekent dan in Vlaanderen. Geen wonder dat in Vlaanderen nogal wat kritiek bestond op dit kunstmatig scheppen van nieuwe Walen, veelal van Italiaanse afkomst. Men kan stellen dat als er geen immigratie had plaatsgevonden, de getalsver-
Prof. Dr. Han Entzinger.
| |
| |
houdingen tussen de beide nationale gemeenschappen aanzienlijk sneller zouden zijn veranderd dan nu feitelijk is gebeurd.
Voor een Nederlander is het overigens steeds weer opmerkelijk te moeten vaststellen hoezeer die Vlaams-Waalse inter-ethnische verhoudingen alle aspecten van het leven in België beïnvloeden, en dus ook de immigratie, het immigratiebeleid en de positie van de immigranten. De laatste tijd echter tekent zich onder beide gemeenschappen - eigenlijk moet ik zeggen: beide ‘traditionele’ gemeenschappen - een wens af tot beheersing van de immigratie. Door de economische situatie is de behoefte aan nieuwe buitenlandse arbeidskrachten zo goed als verdwenen. Althans voorlopig. Angst voor spanningen tussen reeds aanwezige immigranten en de oorspronkelijke bevolking - met name in het Brusselse - hebben het toelatingsbeleid verscherpt. Dit neemt niet weg dat er nog altijd immigratie plaatsvindt naar België. Ook door geboorten stijgt het aantal personen van niet-Belgische oorsprong gestaag.
De laatstgenoemde ontwikkelingen hebben zich op vrijwel dezelfde manier in Nederland voorgedaan. De weg echter, waarlangs Nederland op dit punt is beland, wijkt aanzienlijk af van de door België gevolgde. De Nederlandse bevolking was tot voor kort een van de snelst groeiende in Europa. In de laatste halve eeuw is zij bijna verdubbeld, vrijwel uitsluitend door natuurlijke groei. Geen wonder dat, anders dan in België, het bevorderen van de immigratie in Nederland nooit een doelstelling van overheidsbeleid is geweest. Integendeel, vele jaren lang heeft de overheid te pas maar ook te onpas verkondigd dat Nederland geen immigratieland was, en het ook niet zou mogen worden. De werkelijkheid was bepaald anders. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog heeft Nederland zelfs een aantal immigratiegolven gekend. Het meest omvangrijk is de immigratie geweest vanuit de vroegere koloniën: uit Indonesië in de jaren '50, uit Suriname in de jaren '70 en ook uit de Nederlandse Antillen en Aruba, twee landen die ook nu nog deel uitmaken van het Koninkrijk. In totaal gaat het hier om veel meer dan een half miljoen mensen. Hun komst was geenszins demografisch geïnspireerd en evenmin betrof het hier arbeidsmigranten. Wel ging het ofwel om mensen die min of meer waren weggestuurd door de nieuwe machthebbers (zoals uit Indonesië), ofwel om mensen die - zolang het nog kon - er de voorkeur aan gaven in het moederland een nieuw bestaan op te bouwen (zoals uit Suriname). Met uitzondering van de kleine groep Molukkers ging het steeds om Nederlandse staatsburgers, met Nederlandse paspoorten, al waren de meesten van hen in ethnisch opzicht niet Nederlands. Een opmerkelijk verschil met België is dat het koloniale verleden daar nauwelijks heeft geleid tot migratie van enige omvang. De lengte van de kolonisering en de intensiteit daarvan, alsmede grote verschillen in koloniale politiek tussen de beide landen, zijn daaraan zeker debet.
De tweede belangrijke groep migranten in Nederland zijn de mensen die vooral in de jaren 1960 en 1970 uit de landen rond de Middellandse Zee naar hier zijn gekomen. Wij noemden hen toen gastarbeiders, een benaming die langzaamaan in onbruik is geraakt. Dat laatste komt enerzijds omdat wij hun niet de behandeling gaven die men een gast pleegt te geven, en anderzijds omdat behalve de arbeiders ook steeds meer gezinsleden overkwamen en zich hier vestigden. Bovendien zijn velen van hen thans geen arbeider meer in strikte zin omdat zij zijn getroffen door werkloosheid.
In Nederland ligt de werkloosheid onder de bijna 400.000 immigranten uit het Middellandse-Zeegebied - vooral uit Turkije en Marokko - thans rond de 50 procent. Voor dit zorgwekkende maatschappelijke probleem lijken op korte termijn nauwelijks oplossingen voorhanden.
| |
Nederland als immigratieland
Het zal inmiddels duidelijk zijn dat Nederland, de bedoeling van de overheid ten spijt, net als België een immigratieland is geworden. Voordat dit werd erkend, had echter heel wat water door Rijn en Maas gevloeid. Lange tijd zagen de meeste Nederlanders en de overheid het verblijf van de migranten in het toch al dichtbevolkte Nederland als tijdelijk. Weliswaar was met enige moeite erkend dat de zogeheten repatrianten uit Indonesië niet meer zouden terugkeren, maar van Surinamers en Antillianen werd dat wel verwacht. Velen van hen waren naar Europa gekomen voor studiedoeleinden en waren trouwens ook zelf van plan om later terug te gaan. Ook de arbeidsmigranten uit het Middellandse-Zeegebied hadden aanvankelijk vaste terugkeerplannen. Sommigen keerden ook terug, maar voor anderen gold dat, naarmate hun verblijfsduur toenam, hun belangen in de nieuwe woonomgeving steeds groter werden. Voor hen werd de stap terug naar eigen land steeds moeilijker. De erkenning van dit uit de wetenschappelijke literatuur - en trouwens ook uit de bellettrie - welbekende verschijnsel, valt de meeste migranten zwaar. Velen zien het besluit om niet meer terug te gaan als een verraad aan hun land, hun landgenoten, en hun oorspronkelijke cultuur. Vandaar dat onder migranten de wens tot terugkeer dikwijls blijft voortleven, zonder
| |
| |
dat de daad bij het woord wordt gevoegd. In Nederland heeft men dit onvoldoende onderkend, misschien ook omdat de terugkeerverlangens van de migranten zo goed overeenkwamen met die van veel Nederlanders, de overheid incluis. Deze oplopende spanning tussen norm en feit manifesteerde zich het eerst en het felst bij de oudste migrantengroep waarvoor de tijdelijkheidsgedachte gold, de Molukkers. Vijfentwintig jaar na hun - overigens onvrijwillige - komst was een tweede generatie opgegroeid van wie nog steeds onduidelijk was of zij zich moest instellen op een leven hier of een leven daar. Dit vormde stellig een belangrijke aanleiding voor de gewelddadige acties van enkele Molukse jongeren in het midden van de jaren '70. Daaronder waren de twee treinkapingen die tot ver buiten de grenzen de voorpagina's haalden. Opmerkelijk is vooral hoe genuanceerd de reactie daarop van Nederlandse zijde is geweest.
Zeker, het gebruik van geweld werd algemeen verfoeid, maar tegelijkertijd hebben die acties bevolking en regering wakker geschud. Was hier niet een probleem ontstaan dat men tot dan toe had veronachtzaamd?
De discussies of het nog steeds groeiend aantal immigranten nu zou terugkeren of blijven, helden meer en meer over naar het laatste. In 1979 adviseerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat de keus zou moeten vallen op ‘blijven’, en dat dan ook een overheidsbeleid diende te worden ontwikkeld gericht op integratie. En zo geschiedde het: sinds 1980 kent Nederland een zogeheten minderhedenbeleid, officieel gericht op integratie van de migranten in een multi-ethnische samenleving. Sinds 1980 wordt Nederland ook officieel als immigratieland beschouwd. Echter, voor verdere immigratie zou de deur op slot gaan. In de daarop volgende jaren leek
| |
| |
dit beleid succes te hebben: het immigratie-overschot daalde tot rond de 10.000 per jaar; zulke lage cijfers waren al lang niet voorgekomen. Vanaf 1985 begon het immigratiesaldo echter weer flink te stijgen: in dat jaar bedroeg het 24.000, in 1986 ruim 32.000 en voor 1987 zou het wel eens op 40.000 kunnen uitkomen. Let wel: dit laatste cijfer is hoger dan dat van 1970, het topjaar van de werving van gastarbeiders in het Middellandse-Zeegebied, het jaar waarin bovendien de exodus uit Suriname op gang kwam. Het is - en dat zal velen verbazen - verhoudingsgewijs ook hoger dan het huidige migratiesaldo van de Verenigde Staten, hèt klassieke immigratieland. Daar schommelt dat saldo de laatste tien jaar rond de 2,1 per 1000 inwoners; in Nederland kan het dit jaar de 2,7 per 1000 inwoners bereiken. De immigratie gaat dus eigenlijk gewoon door, naar Nederland en - zij het momenteel in wat mindere mate - ook naar België. Voor velen in Nederland, de overheid incluis, komt dit als een verrassing. Er bestaat een sterke neiging de komst van immigrantengroepen in het verleden te zien als een aaneenschakeling van incidenten. En inderdaad, voor bijna elke groep opnieuw valt het unieke karakter van haar komst gemakkelijk in te zien. Tegelijkertijd hebben die groepen tezamen echter voor een zo regelmatige migratiestroom gezorgd, dat de immigratie welhaast structureel is geworden. Dit wordt duidelijker als we herkomst en samenstelling bezien van de recente immigratie naar Nederland. Voor een niet onbelangrijk deel gaat het hierbij nog altijd om voortgaande gezinshereniging onder oudere migrantengroepen. Verbazend is dit nauwelijks: naarmate hier meer immigranten wonen, nemen immers de grensoverschrijdende familiebanden en andere persoonlijke relaties snel in aantal toe. Dit is het sneeuwbaleffect van de immigratie, ook wel bekend als kettingmigratie. Nederland, België en ook de rest van West-Europa gaan in dit opzicht steeds meer lijken op
klassieke, permanente immigratielanden als de Verenigde Staten en Canada. Daarnaast duurt ook de migratie vanuit de andere landen van de Europese Gemeenschap gewoon voort. Verhoudingsgewijs is die naar Nederland echter niet bijzonder omvangrijk, ondanks de ruime mogelijkheden die de Gemeenschap in dit opzicht biedt. De verschillen in economische potentie van de lid-staten zijn kennelijk te gering om massale onderlinge migratiebewegingen op gang te brengen. Op zichzelf is dat een belangwekkend gegeven: nog pas twintig jaar geleden trokken de Zuid-europeanen met honderdduizenden naar het noorden, nu schat men dat landen als Italië en Spanje elk honderdduizenden tot zelfs één miljoen gastarbeiders herbergen, de meesten van hen illegaal. Een derde migratiestroom, die de laatste tijd het snelst in omvang toeneemt, is die der asielzoekers. Op hen is, zeker in Nederland, maar eigenlijk overal in Europa, de belangstelling van de politiek het sterkst gericht. Vaak concentreert zich het debat op de vraag of asielzoekers al dan niet terecht een beroep doen op de vluchtelingenstatus. Te gemakkelijk wordt daarbij over het hoofd gezien hoe hoog de nood in sommige landen van de Derde Wereld is gestegen, politiek èn economisch, en hoe moeilijk het is deze beide aspecten van elkaar te scheiden.
| |
Migratie in een kleinere wereld
Zo is de internationale migratie dus in het geheel niet gestopt, maar juist bezig een nieuwe dynamiek te krijgen. Zij is veel minder dan vroeger afhankelijk geworden van koloniale verhoudingen en van economische conjunctuurschommelingen in het westen. Zij is meer afhankelijk geworden van eerdere migratiestromen en van politieke en economische ontwikkelingen in de landen van herkomst. Deze conclusie vindt steun bij de jongste inzichten in de ontwikkelingssociologie. Kort gezegd komen die erop neer dat eenzijdige afhankelijkheid allengs wordt vervangen door interdependentie: ontwikkelings- en ontwikkelde landen zijn van elkaar afhankelijk geworden. In een uiterst complex netwerk dat in feite de gehele wereld omspant, hebben zich nieuwe stromen ontwikkeld van kapitaal, grondstoffen, technologie, culturele waarden én van mensen. Die stromen lopen niet meer automatisch zo dat ze per definitie het klassieke centrum bevoordelen ten koste van de periferie. Het groeiend zelfbewustzijn in grote delen van de Derde Wereld is in dit verband niet zonder betekenis: het weerspiegelt een denken in termen van gelijkwaardigheid dat slechts enkele decennia geleden onmogelijk leek.
Over de gevolgen die deze veranderende mondiale verhoudingen op lange termijn voor de migratie kunnen hebben, is nog zeer weinig bekend. Toch lijkt het niet al te speculatief, te stellen dat de migratiestromen van de toekomst heterogener zullen zijn qua samenstelling, en qua oorsprong en bestemming. Migranten zullen ook beter zijn opgeleid dan nu en mede daardoor veel zelfbewuster zijn. Met dit alles zal de migratie van de toekomst moeilijker zijn te reguleren. Wat de overheersende richting van de migratie betreft, ligt het in de rede dat die van arm naar rijk zal blijven, zeker zo lang de kloof daartussen zo groot is. Bovendien is die kloof ook letterlijk niet meer zo moeilijk te overbruggen: van arm naar rijk is hooguit enkele uren vliegen.
Dit alles duidt erop dat de migratiedruk op de wes- | |
| |
terse wereld, zeker zal blijven voortbestaan en mogelijk nog sterker zal worden. Er is geen reden te veronderstellen dat dit in bijvoorbeeld de komende halve eeuw wezenlijk zal veranderen, calamiteiten daargelaten. Toen de Amerikaanse regering vorig jaar via een persbericht aankondigde 10.000 extra migranten te willen toelaten uit een aantal niet-typische emigratielanden, ontvingen de ambassades in die landen binnen enkele dagen 1,3 miljoen aanmeldingen. Zo sterk is die migratiedruk; de vraag die hieruit voortvloeit is dan ook niet zozeer of de immigratielanden hieraan weerstand moeten bieden, maar hoe ze dat moeten doen, en vooral hoe ver ze daarbij gaan.
Wat Nederland en België betreft: al te grondige controles aan de grenzen zouden bij het intensieve verkeer van nu technisch niet goed mogelijk zijn; bovendien zijn ze strijdig met de Europese integratiegedachte. Verplaatsing van de controle naar de buitengrenzen van de Europese Gemeenschap, wat eind 1992 een feit zou moeten zijn, kan pas effectief zijn bij een gelijktijdige harmonisatie van wetgeving en beleid, en dat zit er op die termijn niet in. Bepaald niet uit te sluiten valt daarom dat we te maken zullen krijgen met een verscherpte binnenlandse controle van verblijfstitels. Ook hiertegen zullen bezwaren rijzen, enerzijds ethische en anderzijds misschien ook economisch-politieke. Veel migranten vervullen immers, al dan niet legaal, een bufferfunctie op de arbeidsmarkt, en dat is niet altijd slecht voor de economie. Ter beteugeling van de immigratie zouden ook nóg strengere toelatingseisen voor asielzoekers kunnen worden overwogen. Uit humanitair oogpunt acht ik dit verwerpelijk: internationaal bezien is in elk geval het Nederlandse vluchtelingenbeleid toch al weinig ruimhartig. Voor België geldt dat laatste minder: per 10.000 inwoners onthaalt dat land 37 vluchtelingen tegen Nederland slechts 10. Ten slotte zou men kunnen denken aan een nog verdere beperking van de gezinshereniging als rem op de immigratie. In die Europese landen die hiervoor hebben gekozen - en dat zijn er heel wat - heeft dit misschien wel geleid tot iets minder grote immigratie-overschotten, maar ook tot grote spanningen binnen de migranten-gemeenschappen en tot meer illegale immigratie.
Door de voortgaande migratie zullen de Nederlandse en de Belgische bevolking in het jaar 2000 (over ruim twaalf jaar!) uit enkele honderdduizenden personen méér bestaan, dan als de beide landen in het geheel geen immigratieland zouden zijn. Dit is geen onbelangrijk gegeven voor de plannenmakers, en misschien een verlichting voor hun voortdurende zorgen over ‘ontgroening’, vergrijzing en dreigende tekorten aan arbeidskrachten en premiebetalers. Voor Nederland is onlangs trouwens becijferd dat bij de te verwachten laag blijvende geboortencijfers een jaarlijks immigratie-overschot van 20 à 50.000 noodzakelijk is om de bevolking in de 21ste eeuw te stabiliseren tussen de 10 en 12,5 miljoen. Misschien moeten wij in Nederland het plan-Sauvy er maar eens op naslaan! Mijn conclusie over de voortgaande migratie heeft vèrstrekkende gevolgen voor het toekomstige karakter van onze samenlevingen: de bevolking van onze landen zal er hierdoor in de volgende eeuw anders uitzien dan nu. Is dat ‘anders’ alleen een kwestie van een zeker kleurverschil, of is er meer aan de hand? Laten we alvorens deze vraag te beantwoorden eerst eens zien wat de theorie ons op dit punt heeft te bieden.
| |
Samenleven met immigranten: twee modellen
In de sociaal-wetenschappelijke bestudering van de multi-ethnische samenleving kan men van oudsher ten minste twee basismodellen onderscheiden, die in feite de twee klassieke sociologie-opvattingen weerspiegelen: het op consensus gebaseerde aanpassingsmodel en de op conflict en belangentegenstellingen geënte benadering, die ik hier het anti-racismemodel zal noemen.
Het aanpassingsmodel vindt, sociologisch gesproken, zijn wortels in het 19de-eeuwse burgerlijk-liberale evolutionisme: de van Tönnies bekende ontwikkeling van Gemeinschaft naar Gesellschaft. Dit als ‘modernisering’ ervaren proces, dat ook is beschreven door sociologen als Durkheim en Parsons, laat weinig ruim-
Nederlandse taallessen voor migranten.
| |
| |
te voor al te grote cultuurverschillen, zeker binnen één samenleving. Geen wonder dat men in een jonge, heterogene immigrantennatie als de Verenigde Staten dergelijke theorieën omarmde. Rond 1900 overheerste daar de ideologie van de smeltkroes, de melting pot, waarin alle immigrantenculturen op mysterieus-romantische wijze zouden opgaan in één geheel nieuwe cultuur, die het beste van de samenstellende delen in zich zou verenigen.
In de jaren '20 en '30, de jaren van de Chicago-school, kwam de gedachte aan meer eenzijdige vormen van assimilatie in zwang: de nieuwkomers, de buitenstaanders passen zich aan aan de dominante cultuur, die der gevestigden. Dit proces verloopt met horten en stoten, en zeker niet altijd zonder conflicten, maar het voltrekt zich onmiskenbaar. Nog tot in de jaren '60 was dit de overheersende, zo niet unanieme opvatting onder de leidende Amerikaanse theoretici, met Gordon als een van de bekendste exponenten. Ook thans zijn aanpassingstheorieën nog populair, al zijn ze onder invloed van de empirie de laatste decennia steeds verder genuanceerd en gerelativeerd. Hoewel het nauwelijks voorkomt dat immigranten zich in het geheel niet aanpassen, blijkt die aanpassing vaak verre van volledig. Soms hoeft dit een bevredigende deelname aan de nieuwe samenleving geenszins in de weg te staan, zoals bijvoorbeeld in Nederland bij de Chinezen - althans tot voor kort. In andere gevallen blijkt, ook na verloop van enige tijd, van zo'n bevredigende deelname geen sprake te zijn. Immigranten kunnen soms generaties lang in de marge van de samenleving blijven, en zo tot ethnische minderheden worden. De zwarten in de Verenigde Staten vormen daarvan wel een van de meest klassieke voorbeelden.
In Nederland en in België doen zich onder bepaalde immigrantengroepen eveneens tekenen voor van ethnische-minderheidsvorming. Men moet er zich echter voor hoeden alle eerste-aanpassingsproblemen van immigranten als ‘minderheidsproblemen’ te zien. Vooral de Nederlandse overheid is daartoe nogal eens geneigd. Het integratiebeleid voor immigranten heet daar ‘minderhedenbeleid’. Te gemakkelijk wordt er van uitgegaan dat elke nieuw gearriveerde wel problemen zal hebben die overheidsbemoeienis rechtvaardigen. De kans is zo levensgroot dat men een veel te zwaar beleidsinstrumentarium ontwikkelt, dat gemakkelijk aan zijn doel voorbijschiet. Bovendien kan deze benadering stigmatisering van de immigranten in de hand werken.
Het tweede basismodel, dat ik eerder al het anti-racismemodel noemde, zet zich, in tegenstelling tot het aanpassingsmodel, juist af tegen het gedachtengoed van de 19de-eeuwse evolutionisten. De kritiek geldt dan met name de opvattingen van sociaal-filosofen als Spencer en Darwin, volgens wie er op grond van genetisch bepaalde eigenschappen een hiërarchie van ‘rassen’ zou bestaan, met het blanke ‘ras’ aan de top. Het denken in zulke termen is inmiddels flink verouderd, zeker onder hedendaagse wetenschapsbeoefenaars. Niet te ontkennen valt dat in de wereld ook vandaag rassentegenstellingen bestaan, of - omdat het voor ons niet het biologische maar het sociale aspect is dat telt - tegenstellingen tussen ethnische groepen. Bijna altijd staan die groepen in een hiërarchische positie ten opzichte van elkaar: er is geen samenleving waar sociaal-economische (klassen-) en etnische (rassen-)scheidslijnen niet tenminste gedeeltelijk samenvallen. Als nieuwkomers staan immigranten daarbij heel vaak aan de kant van de underdogs, de minst bevoorrechten. De verwantschap van het anti-racismemodel met het marxisme is hiermee duidelijk. Alhoewel Marx zelf zich nooit zo duidelijk over ethnische kwesties heeft uitgelaten, zijn de aanhangers van het anti-racismemodel geneigd klassen- en rassentegenstellingen als van dezelfde orde te beschouwen en beide als het resultaat te zien van uitbuiting. Dit wil echter niet zeggen dat de beide soorten tegenstellingen elkaar altijd versterken en dat zo de immigratie de komst van de klassen- en rassenloze samenleving helpt bespoedigen. Integendeel, Britse neo-marxistische theoretici als Castles en ook Miles wijzen er op hoe de kapitalisten juist door de import van arbeidskrachten de arbeidersklasse - of wat daarvan nog over is - verdeeld trachten te houden, speculerend op latent racisme.
Het zijn vooral de psychologen die onderzoek verrichten naar racisme. Sociologen hebben zich daarentegen meer verdiept in discriminatie, als het ware de gedragscomponent van racisme. Een nauwe samenhang tussen deze beide hoeft overigens niet altijd te bestaan. Opvallend bij het onderzoek naar discriminatie is steeds hoe moeilijk dat verschijnsel in individuele gevallen is aan te tonen. Op basis van statistieken daarentegen is discriminatie wèl bloot te leggen. Dan blijkt ook hoezeer bestaande maatschappelijke structuren, wet- en regelgeving stelselmatig in het nadeel van migranten kunnen werken, bedoeld of onbedoeld. Vaak zijn zij immers gebaseerd op de dominante waarden en opvattingen in de samenleving. Dit inzicht kan zeker de hardnekkigheid helpen verklaren van de minderheidspositie van sommige immigrantengroepen, een verschijnsel dat, zoals we zagen, de aanhangers van het aanpassingsmodel nogal in verlegenheid brengt.
| |
| |
| |
De herleving van ethniciteit: een derde model
De twee tot nu toe geschetste hoofdmodellen, het aanpassings- en het anti-racismemodel - elk natuurlijk met talloze varianten - hebben beide zeker verklaringskracht, maar kennen ook zwakke punten. Enkele daarvan hebben ze zelfs gemeenschappelijk. Zo biedt geen van beide een bevredigende verklaring voor de vraag waarom sommige immigrantengroepen zich tot ethnische minderheden ontwikkelen en andere niet.
Ook redeneren beide zo sterk vanuit de ontvangende, dominante samenleving dat zij onvoldoende oog hebben voor de bijdrage van immigranten aan economie en cultuur van die samenleving. Zou van zo'n bijdrage geen sprake zijn, dan zouden landen als de Verenigde Staten en Australië voor altijd een door White Anglo-Saxon Protestants gedomineerd Nieuw-Engeland zijn gebleven. Nederland zou zich waarschijnlijk niet hebben kunnen ontwikkelen tot een vooraanstaand handels- en bankiersland - Zuidnederlanders, maar ook hugenoten en Joden gaven daartoe destijds de aanzet - en ‘bij de Chinees eten’ zou alleen voor reizigers naar China zijn weggelegd. Tenslotte zijn beide modellen sterk deterministisch: zij zien de samenleving in sociaal en cultureel opzicht steeds homogener worden. Ethnische verschillen zouden zijn gedoemd tot verdwijnen, hetzij door de geleidelijke aanpassing van de immigranten, hetzij doordat die verschillen worden overschaduwd door klassentegenstellingen. Aanhangers van beide stromingen zijn het erover eens dat ethniciteit, het wezenlijke ken-
De migratiebewegingen zijn niet nieuw. Zij liggen aan de basis van de Europese beschaving: ook voor het Europa van morgen betekenen zij een fundamentele uitdaging.
| |
| |
merk van een ethnische groep, ‘primitief’ en ‘ouderwets’ is, en niet past in een moderne laat-industriële samenleving.
Ook hier blijkt de werkelijkheid anders dan de leer. Aan het begin van de jaren '60 baarden de Amerikaanse sociologen Glazer en Moynihan opzien met hun Beyond the Melting Pot. Bij een nauwgezette studie van de diverse ethnische groepen in New York City ontdekten zij dat ethnische herkomst eerder een grotere dan een kleinere rol was gaan spelen in het sociale, economische, culturele en politieke leven van die stad. Toegegeven, weinig steden in de wereld hebben een zo heterogene bevolking als New York, maar de boodschap uit dit multi-ethnisch laboratorium was duidelijk: er is geen sprake van een geleidelijk verdwijnen van ethniciteit.
Een belangrijke oorzaak daarvan vormt de voortdurende immigratie, die de multi-ethnische samenleving steeds weer nieuwe impulsen geeft. Niet alleen wordt zo het ethnisch bewustzijn onder de nieuwkomers gestimuleerd, maar ook bij de oudere migrantengroepen blijft het hierdoor levendig of herleeft het zelfs. Daarbij komt nog dat de mogelijkheden om ook na de migratie met land of streek van herkomst intensieve banden te blijven onderhouden dank zij de ontwikkeling van de technologie veel groter zijn dan vroeger. Ziehier de contouren van een derde model, het pluralistisch getinte ethniciteitsmodel, waarvan men mag verwachten dat het in de discussie over de multi-ethnische samenleving een steeds prominentere rol gaat spelen. Vanuit de antropologie is gewezen op de groeiende differentiërende functie van ethniciteit in westerse én niet-westerse samenlevingen. Terwijl klasseverschillen vervagen, zo stelt Barth, neemt het belang van ethnische verschillen toe.
Alom in de wereld zien we een opleving van ethnische solidariteitsgevoelens. In tegenstelling tot wat de beide andere modellen voorzagen, blijkt het belang van ethniciteit als structurerend criterium eerder toe dan af te nemen. Anno 1987 blijkt de ‘taalstrijd’ in België opnieuw tot een kabinetscrisis te kunnen leiden. Ethnische tegenstellingen kunnen trouwens vaak met nog veel scherpere conflicten gepaard gaan: men denke aan Libanon, Nigeria, India, Zuid-Afrika. Zelfs sijpelen steeds vaker berichten door over inter-ethnische conflicten in de Sowjetunie, waar het nationaliteitenvraagstuk toch voorgoed heette te zijn opgelost.
Anders dan velen, ben ik niet geneigd zulke conflicten, die zich ook voordoen tussen immigranten en de oorspronkelijke bevolking, in de eerste plaats te interpreteren als uitingen van herlevend racisme. Veeleer lijken het symptomen te zijn van een emancipatieproces, onderdeel van een streven naar gelijkwaardigheid. Aan het begin van deze eeuw was de gedachte dat volkeren (of rassen) gelijkwaardig zijn nog niet erg wijd verbreid, ook niet bij de underdogs. De slavernij was nog maar kort te voren afgeschaft! Nu wordt apartheid vrijwel overal als een anachronisme aangezien. Het is opvallend hoe snel en radicaal het denken over deze zaken in de 20ste eeuw is veranderd en hoe verstrekkend de gevolgen daarvan zijn. Twee wereldoorlogen en de daarop volgende dekolonisatie hebben zeker als katalysatoren gewerkt. Ook de internationale migratie is zo'n katalysator: flarden van onze ene interdependente kleine wereld zijn hierdoor nu in bijna elk afzonderlijk land terug te vinden. De aanwezigheid van bijna 400.000 Moslims in Nederland en een 250.000 in België heeft de Islam zijn exotische karakter ontnomen. Wie had twintig jaar geleden durven voorspellen dat in 1987 de helft van alle Amsterdamse basisschoolleerlingen uit immigrantengezinnen zou komen en de helft van alle geboorten in Brussel onder migranten zou plaatsvinden? In de Lage Landen, en dan vooral in onze grote steden, bloeien ethnische organisaties als nooit te voren.
| |
Ethniciteit en mobiliteit
Filosoferend over de toekomst en de multi-ethnische samenleving, rijst de vraag of een immigrantenachtergrond de sociale mobiliteit zal belemmeren of juist zal bevorderen. Intuïtief zullen velen geneigd zijn te zeggen: belemmeren. Als Turken, Marokkanen, Antillianen zich maar ‘Nederlandser’ of ‘Belgischer’ zouden gedragen (wat dat ook precies mag zijn), dan zouden zij vast wel hogerop komen. Deze door aanpassingstheorieën ingegeven gedachte wordt gelogenstraft door voorbeelden uit oudere immigratielanden dan onze beide landen. De Verenigde Staten kennen diverse niet-Angelsaksische ethnische groepen wier gemiddeld inkomensniveau aanzienlijk boven het landelijk gemiddelde ligt, en waarvan men niet kan zeggen dat zij hun ethnische afkomst verloochenen. Ik doel hier onder meer op de Joden, de Japanners, de Chinezen en de Italianen. De verklaring die de Amerikaanse econoom Sowell voor hun succes aanvoert, is dat een flink aantal leden van deze groepen door een combinatie van historische omstandigheden en bepaalde elementen uit hun eigen cultuur erin zijn geslaagd omhoog te klimmen langs één of enkele vrij precies omschreven stijgingskanalen: het onderwijs, het ondernemerschap, de politiek, het leger of (bij de Italianen) de wereld van sport en entertainment. Gemiddeld duurde het stijgingsproces van de Amerikaanse immigrantengroepen een jaar of vijftig (dat zijn twee volledige generaties), zij het met een brede spreiding
| |
| |
tussen, maar ook binnen groepen. Integratie en maatschappelijke stijging voltrekken zich nu eenmaal niet binnen zeer korte tijd. Opvallend is ook de grote variëteit aan stijgingskanalen, al moet daaraan worden toegevoegd dat niet elke ethnische groep in de Verenigde Staten succesrijk is gebleken. Dit laatste rechtvaardigt een blijvende aandacht van overheid en maatschappelijke organisaties voor de gevolgen van immigratie, ook op langere termijn. Zowel in Nederland als in België bestaat die aandacht inmiddels, al wordt zij misschien niet altijd gericht op degenen die haar het meest nodig hebben. Niettemin tonen Sowells analyses aan dat een ethnische achtergrond die afwijkt van de dominante, maatschappelijke stijging en het bereiken van gelijkwaardige sociale posities geenszins hoeft uit te sluiten, ja soms zelfs kan bevorderen. Dit is in strijd met zowel het aanpassings- als het anti-racismemodel.
Overigens moet men zich bij dit alles realiseren dat de cultuur van immigrantengroepen al vrij snel niet meer identiek is aan die in het land van herkomst, en ook steeds sterker daarvan gaat verschillen. Denk maar aan de mensen die al tientallen jaren in Noord-Amerika wonen. Culturen zijn dynamisch, en migrantenculturen zijn dat zeker. Zij laten een mengeling zien waarbij - afhankelijk van de situatie - nu weer eens elementen van de oorspronkelijke cultuur overheersen en dan weer eens die van de omringende samenleving. Ook tussen individuele leden van een immigrantengroep bestaan grote verschillen: sommigen passen zich volkomen aan de nieuwe omgeving aan, andere vinden juist een houvast in de eigen cultuur, soms in een meer traditionalistische uitingsvorm daarvan. Voor weer anderen dienen bepaalde aan de eigen cultuur ontleende symbolen als strijdmiddel in het streven naar emancipatie. De Leuvense antropoloog Roosens heeft hierover behartenswaardige zaken geschreven. Sommigen voelen een zeer hechte groepsband, anderen juist niet. In haar onlangs verschenen studie laat De Vries op overtuigende wijze zien hoe veel Turkse meisjes en jonge vrouwen in Nederland erin slagen gelijktijdig met twee culturen te leven. Van een uniform en rechtlijnig aanpassingsproces aan de Nederlandse samenleving is echter bepaald geen sprake, en mutatis mutandis zal dat zeker ook voor België gelden. Ook dit laatste voorbeeld toont nog eens aan dat ethniciteit niet ten dode is opgeschreven, maar springlevend en dynamisch is. In Nederland beginnen we dat nog maar pas te ontdekken: in België weet men dat maar al te goed. Zo goed zelfs, dat niet denkbeeldig is dat naast de beide al lang bestaande grote cultuurgemeenschappen, de veel kleinere nieuwe cultuurgemeenschappen zich niet gemakkelijk staande kunnen houden.
Immigratie stelt het gastland ook voor politieke uitdagingen.
Hoe paradoxaal het ook mag klinken, in landen als Nederland - en zeker in Zweden - die van oudsher in ethnisch opzicht betrekkelijk homogeen zijn, blijkt het ontwikkelen van een pluralistisch immigrantenbeleid wel eens gemakkelijker dan in landen als België - en ook Zwitserland - die van oudsher meer heterogeen zijn. Misschien wordt de immigratie in die laatste landen veeleer beschouwd als een potentiële verstoring van delicate evenwichten.
Wij zullen, en dat geldt eigenlijk voor geheel West-Europa, in de toekomst steeds weer opnieuw en steeds nadrukkelijker met ethnische en cultuurverschillen worden geconfronteerd, ook in eigen land. Enerzijds is dit het gevolg van de institutionalisering en de massaliteit van de immigratie, die het pluralisme in onze samenleving telkens weer nieuwe impulsen zal blijven geven. Wij mogen stellig concluderen dat internationale migratie en de ontwikkeling van de multi-ethnische samenleving zichzelf en elkaar versterkende processen zijn geworden. Anderzijds zijn er voor de migranten zelf de veel ruimere mogelijkheden dan vroeger om ook na migratie met land of streek van herkomst en met andere migranten intensieve banden te blijven onderhouden. Vliegtuig, telefoon en televisie en zoveel andere technische vernieuwingen hebben het leven in twee culturen voor hen die dat wensen, bereikbaar gemaakt. Afstanden tellen minder, de wereld wordt kleiner en daardoor worden onze landen steeds meer een afspiegeling van die kleine wereld.
Prof. Dr. H.B. ENTZINGER
Tekst van de 7de Pacificatielezing, gehouden in de Pacificatiezaal van het Gentse Stadhuis, op 7 november 1987. De integrale en van noten voorziene versie van deze lezing kan worden besteld door storting van 150 BF/ fl 8,5 op rek. nr. 442-7024991-81 van de v.z.w. Pacificatielezingen te B-9000 Gent.
|
|