Neerlandia. Jaargang 89
(1985)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Een merkwaardige krijgsgevangenschap in 1833De gewapende vrede na de Tiendaagse VeldtochtNa de proclamatie van de Belgische onafhankelijkheid op 18 november 1830 probeerde Koning Willem I met de wapens de scheiding van Noord en Zuid te voorkomen. De Veldtocht in augustus 1831 eindigde echter in een Pyrrhusoverwinning. Door tussenkomst van Engeland werd een wapenstilstand afgedwongen. Kort na de opstand in 1830 was een deel van de Nederlandse militairen op Antwerpen teruggetrokken. Generaal Chassé concentreerde hen eind oktober in de citadel. Dit garnizoen werd na augustus 1831 versterkt. De vredesonderhandelingen in Londen leidden op 15 november 1831 tot een voor Nederland niet ongunstig verdrag. De grote mogendheden aanvaardden het, België ging accoord, maar Willem I weigerde. Hij wilde geheel België terugwinnen. Leopold van Saksen-Coburg - sinds 21 juli 1831 koning van België, verwant aan het Engelse koningshuis - versterkte toen het Belgische leger. Op 15 mei 1832 vroegen Kamer en Senaat om een krachtig optreden tegen Nederland. Op 9 augustus 1832 trad Leopold in het huwelijk met prinses Louise-Marie d'Orléans, de dochter van koning Louis-Philippe van Frankrijk. Op 5 oktober stelde Leopold de regeringen in Londen en Parijs de eis hun verplichtingen overeenkomstig het verdrag na te komen. Engeland en Frankrijk vreesden, dat nieuwe vijandelijkheden tussen België en Nederland zich over geheel Europa zouden uitbreiden. Zij stapten over bezwaren en aarzelingen van Pruisen, Oostenrijk en Rusland heen en sloten op 26 oktober een militaire overeenkomst met als doel de bevrijding van Antwerpen. België en Nederland werden gesommeerd vóór 2 november vijandelijk gebied te ontruimen. België antwoordde bevestigend, Willem I gaf een ontwijkend antwoord. Op 2 november weigerde Nederland formeel. Een gecombineerd Frans-Engelse vloot ging daarna de Nederlandse kust blokkeren, een Frans leger zou de citadel van Antwerpen op de Nederlanders veroveren. Op 9 november verzocht Leopold aan Louis-Philippe (zijn schoonvader) om een ingrijpen door Franse troepen. Het Franse leger overschreed op 15 november de Belgische grens. Op 23 november was de omsingeling van de citadel door het Franse noordelijke leger - in totaal 65.000 man - voltooid. Op 30 november eiste maarschalk Gérard de citadel op. Met zijn 4500 mannen stond Chassé bij voorbaat voorMaarschalk Gérard en de Franse prinsen betuigen generaal Chassé hun respect temidden van de ruïnes van de citadel. (Stadsarchief Antwerpen).
een verloren zaak. Hij had echter last de citadel te verdedigen; om aan ‘eer en plicht’ te voldoen en om ‘door hun gedrag aan Oud-Nederland de duurzame achting van Europa’ te verzekeren. Het gevolg was een bombardement op de citadel van 4 tot 23 december, dat ‘alle verwachting verre overtrof en waarvan de geschiedenis tot dus verre heeft gezwegen’. Nadat de citadel vrijwel in een puinhoop was herschapen, besloot Chassé te capituleren. Op 23 december 1832 des morgens werden de vijandelijkheden gestaakt. Een ooggetuige in de citadel beleefde dit als volgt: ‘De verwondering welke de ontzettende verandering bij ons allen baarde, is voor hen die deze gebeurtenis niet heeft bijgewoond nauwelijks te geloven... daar waar nog voor weinige oogenblikken niets dan dood en verwoesting werdt aangekondigd, zag men een menigte franschen als het ware uit den grond te voorschijn komen, die de lucht van vreugde gejuich deden weergalmen; ja hunne vreugde was zoo groot, dat zij zelfs door het water naar onze voorposten kwamen en hun de oprechtste vriendschap betoonden...’Ga naar eindnoot(1). Gérard eiste ook de belangrijke Scheldeforten Lillo en Liefkenshoek op. Deze stonden niet meer onder bevel van Chassé zodat daarover niet kon worden onderhandeld. Gérard bood toen de keuze tussen overgave der forten dan wel medevoering der militairen als krijgsgevangenen naar Frankrijk. Alleen Willem I kon uitkomst brengen. Hij weigerde ook nu weer. Op 29 en 30 december 1832 vertrokken ruim 4500 Nederlandse militairen naar Noord-Frankrijk. Als krijgsgevangenen, maar omdat Frankrijk en Nederland niet met elkaar in oorlog waren, in feite als gijzelaars. De Belgen wilden hun dankbaarheid voor de Franse hulp uitdrukken door de ‘leeuw van Waterloo’ af te breken en als oud ijzer te verkopenGa naar eindnoot(2). Frankrijk zond echter een rekening voor de interventie van 18 miljoen francs, waardoor de gevoelens werden bekoeld. | |
Nederlandse militairen onderweg door VlaanderenDe tocht voerde in 8 dagmarsen langs Zwijndrecht, Melsele, St.-Niklaas, Lokeren, Deinze, Desselgem, Kortrijk, Menen, Ieper, Vlamertinge, Poperinge, Steenvoorde en Cassel. Op 5 januari werd via | |
[pagina 143]
| |
Arck Sint Omaars bereikt. De een dag later vertrokken tweede kolonne kwam ook een dag later aan. Een deel van de Infanterie ging door naar Bethune, een ander deel met de Artillerie en Genie naar Hesdin en de Marine naar Air. De tocht was niet voor ieder gelijk. Een officier van de genieGa naar eindnoot(3) logeerde in hotels, waar men het beurtelings ‘zeer goed had’, dan wel dit als ‘duur en slecht’ of ‘koud en togtig’ werd ervaren. De vlootvoogd, kolonel Koopman, was slecht te spreken over de tochtGa naar eindnoot(4): ‘wat ons officieren betreft, het stroo was des nachts ons leger, en levensmiddelen moesten wij ons tegen betaling van hooge prijzen, voor eigene rekening aanschaffen.’ Met nog minder moesten de manschappen genoegen nemen. Van 30 op 31 december werd een deel in de kerk van Lochristi gelegerd, terwijl anderen ‘den geheelen nacht in eene felle koude en sneeuw onder den blooten hemel moesten doorbrengen’. Ook verder werd in kerken op stro overnacht. In Kortrijk ‘op eene groote zaal’. ‘...daar begaven wij ons op een weinig stroo ter ruste, doch door de vreeselijke kou die hier woedde, ging dit niet naar wensch...’Ga naar eindnoot(1). In Ieper werden zij ‘gehuisvest in eene zeer groote zaal van het Stadhuis’. Koopman vermeldde: ‘Menigeen bezweek naderhand ten gevolge van een ziekte, welker aanleiding (naar het oordeel van deskundigen) in dien rampzaligen togt gezocht moest worden’. Ook de contacten met de Vlaamse bevolking variëerden. De opstand van 1830 was het werk van de Walen en de verfranste burgerij van Brussel. De Vlamingen lieten zich pas later overhalenGa naar eindnoot(5). De vereniging van Noord en Zuid had de handelaars te Antwerpen en de fabrikanten te Gent voordelen gebrachtGa naar eindnoot(6). Willem I had veel gedaan voor uitbreiding van de haven van Antwerpen. De Universiteit van Gent was in 1817 door hem gesticht. Er had daarom nog lang zowel in Antwerpen als in Gent een orangistische bedrijvigheid plaats. Na het einde der belegering lieten Antwerpse notabelen zelfs een penning slaan met de beeldenaar van ChasséGa naar eindnoot(7). Op de keerzijde stond de bres van het bolwerk Toledo met als randschrift ‘valeureux en défendant, généreux en épargnant’. Deze werd met een oorkonde ondertekend door 126 Antwerpenaren aan Chassé overhandigd. Onder de Vlaamse volksmassa en de middenstand heerste echter een anti-Hollandse stemmingGa naar eindnoot(8). Zij waren slachtoffer van een slechte economische toestand. De sociale onrust ontlaadde zich in bestrijding van het heersende bewind. Dat gold niet voor Gent. Deze stad had zich al 250 jaar tot het laatst heftig tegen de vreemde - toen Spaanse - overheersers verzet. In 1833 liet de Franse escorte de Nederlandse kolonnes veiligheidshalve om Gent heentrekken. Volgens Kwantes wegens de goede gezindheid der Gentenaren tegenover Holland en de argwaan van de Franse kommandant, die moeilijkheden voor zijn manschappen vreesde bij het marcheren door Gent. De officier van de genie maakte de volgende dag dezelfde omweg om Gent. Volgens zijn dagboek omdat ‘omstreeks 7000 gewapende werklieden der fabrieken het voornemen hadden ons te ontzetten’. Ook de bevolking van Deinze was de manschappen welgezind: ‘...de Pastoor alhier zorgde voor ons als eenen Vader, hij liet bij zeer veel burgers eeten voor ons klaar maken, dat hij zelfs aan ons uitreikte’Ga naar eindnoot(1). De genieofficier trof in de Aigle d'or in Kortrijk een vergaderende ‘orangistische Klub’ aan. De ontevreden kolonel Koopman klaagde over ‘de beleedigingen van een verachtelijk gemeen, dat daartoe iedere gelegenheid aangreep’. Volgens de genieofficier was Kassel ‘de laatste plaats welke wij doortrokken alwaar Vlaamsch gesproken werd’. Het contact met de Franse militairen als bewakers was niet slecht. De Nederlanders, die nog geld hadden, hoefden geen gebrek te lijden. Vele burgers boden van alles te koop aan en ook de Franse soldaten deden voor de Nederlanders wat in hun vermogen was. Op 3 januari nodigden de Franse officieren hun Hollandse collega's uit voor een glas wijn. Wel kregen de Hollandse officieren onaangenaamheden met Belgische burgers. Op 5 en 6 januari 1833 trokken de Nederlandse militairen door de Porte Royale (vermoedelijk later Porte d'Arras genoemd) Sint-Omaars binnen. Zij zouden er nog 5 maanden moeten blijven. | |
Het verblijf als gijzelaars in Sint-OmaarsSint-Omaars had destijd 15 à 16.000 zielen. Het binnentrekken van zo'n 3000 Nederlandse militairen bracht een grote menigte op de been. Le Mémorial Artésien van 10 januari 1833 gaf onder Le Flaneur daarvanDe kazerne La Barre, waar een groot gedeelte der Nederlandse militairen in krijgsgevangenschap verbleef.
| |
[pagina 144]
| |
een beeld. Een afgeluisterd gesprek werd als volgt weergegeven: ‘Ils ne sont pas prisonniers!!! en voilà un sévère, par exemple. Dites done, camarade, est-ce qu'vous m'prenez pour un conscrit?’ ‘v'la-t-y pas un vieux particulier qu'y m'soutient qu'tous ces hollandais n'sont pas prisonniers, parce qu'on n'est pas en guerre avec leur nation...’ De spreker was onrustig: ‘Il cherchait a déméler les traits de quelques anciens frères d'armes du temps ou le glorieux empire français comptait, dans les rangs de ces soldats, des braves de tous les pays, fiers alors degré soumis à nos lois’. Gelukkig herkende hij onder de Nederlanders een oude krijgsmakker: ‘Que diable cuisinais tu done dans cette citadelle? T'es bon toi, j'étais au poste . -Juste, c'est ton pays à présent, mais dis donc, es tu content des enfants? - J't'en réponds, dit le vieil hollandais, ils nous ont labourés rudement, c'était bien un feu d'enfer’. Er waren ook mensen, die in de komst der Nederlanders een nevenverdienste zagen: ‘Ils ont de l'argent!’ disaient des gens qui passaient près de nous. ‘En voilà qui n'estiment les hommes qu'au tarif de l'or qu'ils portent...’. ‘Malheur à ceux qui ne peuvent la payer’. Een groot deel der Nederlanders werd ondergebracht in de kazerne nabij de Porte de Calais; de poort is afgebroken, het gebouw van de kazerne (de la Barre) staat er nog. Het eten was niet zo goed als in het vaderland; doch ‘...hadden wij evenwel als krijgsgevangenen geene reden van klagen’. En van 12 tot 4 uur mocht er in de stad gewandeld worden, ‘zoodat wij ons in onze onaangename omstandigheden gelukkig konden rekenen’Ga naar eindnoot(1). Le Mémorial Artésien van 3 februari 1833 meldde, dat de positie der gevangenen geleidelijk verbeterd was; ‘ils continuent à fraterniser avec nos soldats envers lequels ils aiment à témoigner leur affection’. Niettemin waren er ‘vele krijgsgevangenen (die) zich dagelijks niet alleen aan den drank, maar zelfs zich aan de mensonteerendste buitensporigheden overgaven’Ga naar eindnoot(1). Chassé liet daarom een advertentie in Hollandse bladen plaatsen, waarin werd aangeraden geen geld aan kinderen te zenden,Terugkomst uit St.-Omaars in Nederland, juni 1833. (Stadsarchief Antwerpen).
die zich in krijgsgevangenschap bevonden. Deze raad werd niet door ieder opgevolgd ‘daar er dagelijks wissels en Coupons uit het Vaderland aankwamen, waardoor velen in de gelegenheid werden gesteld om de kleederen in eenen goeden staat te brengen, ten einde behoorlijk voor den dag te kunnen komen; ...zoodat wij over het algemeen niet als arme krijgsgevangenen, maar als heeren in de Stad gingen wandelen. De herbergen werden nu bij gevolg ook meer bezocht, en men leefde lustig en vroolijk; doch de fransche militairen zagen dit alles niet zonder wangunst aan... waarom er dan ook wel eens oneenigheden tusschen hun en ons plaats hadden, die naderhand van zulk een ernstigen aard begonnen te worden, dat de Kommandant der Stad op maatregelen moest bedacht zijn dit in het vervolg tegen te gaan’Ga naar eindnoot(1) Op 1 maart hadden er onaangenaamheden plaats tussen de Hollandse gevangenen en de Franse kanonniers van het 4e Regiment en wel in de herberg de Zon in de rue de Dunkerque. Toen de Hollanders na een verzoek niet bereid waren te vertrekken ‘geraakten de Franschen in de uiterste woede, en trokken schielijk hunne tweesnijdende ponjaarden om erop intehameren;... de onzen als ongewapend zijnde en ziende dat het ernst begon te worden reeds op middelen bedacht waren zich te weer te stellen... en nu begon er een specktakel, dat men niet zonder lagchen kon aanschouwen; zoowel volle als ledige kruiken, flesschen, glazen en al wat maar dienstig geoordeeld werdt om den vijand afbreuk te doen, vloog als hagelsteenen door het vertrek, zoodat de Franschen zich nauwelijks wisten te bergen. Een Sappeur van de 10e Afdeeling trapte tusschenbeide eene stoel aan stukken, en met eenen staak daarvan kweet hij zich zoo dapper dat geen vijand hem kon genaken. De kastelein die alles van verre met betraande oogen had gezien trad eindelijk in het midden, om ware het mogelijk deze alles vernielende schermutseling, waarmee een groot gedeelte zijner welvaart gemoeid was, een einde te doen nemen, doch den Sappeur nog wakker in het rond slaande, trof hem met zulk eene hevigheid in het aangezicht, dat men in de eerste oogenblikken, zelfs voor zijn leven beducht was, evenwel bij nader onderzoek bleek het, dat hiervoor geene vrees behoefde te worden gekoesterd, zoo als voor den neus, die omtrent geheel van zijn hoofd was afgeslagen, en men niet anders dacht of hij zou dezelve geheel moeten verlie- | |
[pagina 145]
| |
zen, doch een kundig Geneesheer heeft hem weder zoo goed als mogelijk was, in het fatsoen gebracht’. ‘De ongelukkige Kastelein bleef ondertusschen met zijne gebroken glazen, flesschen en neus zitten, en bekwam geene andere schadevergoeding dan de reparatiekosten van laatst genoemde, die door den Sappeur moesten worden betaald, en tot overmaat van droefheid moest hij nog op last van de Kommandant zijn Herberg sluiten’. Op andere plaatsen raakten Hollanders van de 7e Afdeeling met enige Franse kanonniers slaags, ‘waarbij een van eerstgenoemden door een kanonnier met een ponjaard doorstoken werdt, voor welk feit hij door de onzen oogenblikkelijk met den dood werdt gestraft. Om dusdanige voorvallen in het vervolg te verhinderen, begreep de Plaats. Kommandant dat het niet ondienstig zoude zijn, ons in gelegenheid te stellen, een weinig van dien arbeid uitterusten, waarom de Poort der Kazerne voor ons gesloten werdt en wij tot nader order geconsigneerd bleven’. Vele burgers en voornamelijk de kasteleins waren met dit consignement niet in hun schik, ‘daar zij door de Hollanders een ruim bestaan hadden, en waarvan zij den Kommandant (...) niet onkundig lieten, doch alle moeite die men aanwendde, om onze vrijheid te herkrijgen was te vergeefs (...) doch nadat wij 17 dagen in dezen toestand hadden doorgebracht, gaf hij dagelijks aan 24 man van iedere kompagnie verlof om te gaan wandelen’. | |
De vrijlating in juni 1833Het scheepsembargo had in Nederland einde 1832 al tot behoorlijke schade geleid. Het Algemeen Handelsblad wees in januari 1833 op de hoge kosten, welke het leger met zich bracht; het keerde zich tegen nieuw wapengeweld en drong aan op een eindregeling van het conflictGa naar eindnoot(9). Op 21 mei kwam door de Conventie te Londen een gedeeltelijke opheffing van de oorlogstoestandGa naar eindnoot(10). De blokkade van de havens werd opgeheven en op de Maas en Schelde werd de vrije vaart voor Belgische schepen hersteld. Lillo en Liefkenshoek bleven door Nederland bezet, Limburg en Luxemburg door België; maar de krijgsgevangenen zouden worden vrijgelaten. In 2 kolonnes vertrokken zij uit St.-Omaars, respectievelijk op 6 en 7 juni. Kwantes schreef: ‘...marcheerden wij des morgens 5½ Ure in geslotene kolonnes onder het spelen van het groote muzyk den weg op naar Duinkerken, van waar wij met fransche oorlogsschepen moesten worden overgebragt naar Vlissingen’. Sint Omaars betreurde het vertrek: ‘Zoowel mannen en vrouwen als kinderen riepen ons nog het laatst vaarwel toe, met een gelaat, waarop innige droefheid te lezen stond, en dit is niet te verwonderen, daar er velen van hun door ons een ruim bestaan hadden, hetwelk van dien tijd af aan ophield,...’Ga naar eindnoot(1) Op 8 juni vertrokken van Duinkerken 4 Franse fregatten, 3 corvetten en 1 brik onder zeil naar Vlissingen. Alleen voor Generaal Chassé was er de Nederlandse stoomboot de Batavier om hem naar het vaderland te brengenGa naar eindnoot(3). Een dag later werd in Vlissingen voet aan land gezet en werd nog dezelfde dag naar Middelburg gemarcheerd.
Kennelijk werd een bedankje naar Sint Omaars verzonden voor het verblijf aldaar. Le Mémorial Artésien van 20 juli 1833 gaf het volgende bericht: ‘Une lettre d'Amsterdam arrivée hier ici, annonce que messieurs les officiers de différens corps hollandais qui ont séjourné à Saint-Omer comme prisonniers, se proposent d'adresser à la population audomaroise des remercîments sur la manière pleine d'égards dont ils ont été traités dans notre ville... Nous n'avons jamais oui dire que nos Français prisonniers de guerre dans la Grande-Bretagne, aient adressé de semblables remercimens à messieurs les Anglais, après leur retour en France’. | |
TenslotteNadat Willem I op 1 februari 1839 zijn goedkeuring hechtte aan een verdrag tot regeling van de Belgische kwestie was de afscheiding ook formeel een voldongen feit. Voor de Vlaamse provincies was dit in het perspectief van de algemeen Nederlandse cultuur een tragische gebeurtenisGa naar eindnoot(11). Er zouden nog vele jaren verlopen, voordat - door de druk der omstandigheden - een gevoel ontstond van taalverwantschap met het Noorden.
Jan KWANTES |
|