In de voormiddag had de IPC een afzonderlijke werkvergadering gehad waarin vooroverleg werd gepleegd over de ontwerpbegroting voor 1986.
Het Comité van Ministers had de heer De Wandel, algemeen secretaris van de Taalunie, belet op deze vergadering aanwezig te zijn. Dit voorval was er de oorzaak van dat de namiddagzitting geopend werd met een krachtig protest van de IPC, die er bij monde van voorzitter Pede op wees dat artikel 14, lid 1 van het Taalunieverdrag uitdrukkelijk bepaalt dat de algemene secretaris als raadgever aanwezig moet zijn op de vergaderingen van de IPC, als de IPC dat wenst.
Alleen door toelichting van de algemene secretaris kan de Commissie immers wegwijs geraken in de soms vrij technische dossiers, zoals de begroting er een is. Het is niet aan de ministers, aldus het IPC, om de secretaris te beletten aanwezig te zijn op de vergaderingen van de Commissie. Het Comité van Ministers is zonder meer zijn boekje te buiten gegaan.
Vervolgens is het concept van begroting voor 1986 aan de orde. Wat dat betreft, geeft de IPC zijn ongenoegen te kennen over de minimalistische opstelling en over het feit dat geen rekening werd gehouden met de motie Niessen, die pleitte voor een meerjarenperspectief.
De heer Brinkman antwoordde dat het hier slechts om een
ontwerp-begroting gaat, die nog kan gewijzigd worden op 30 september a.s. Momenteel zijn
Vergadering van 17 juni 1985. Links: de ministers Lenssens en Brinkman en secretaris De Wandel; rechts: de heren Van Ooijen, Pede en Dedeurwaerder.
immers noch in Nederland, noch in Vlaanderen de begrotingen van de respectieve ministeries vastgesteld. Meerjarenplannen, zoals bedoeld in de motie Niessen, kunnen volgens de minister bovendien nooit bindend zijn.
De heer De Beul uitte scherpe kritiek op het antwoord van het Comité van Ministers en lanceerde de voor de Noordnederlanders blijkbaar grappige uitroep: ‘Wie houdt ge nu voor de zot?’ De Taalunie-aangelegenheden moeten volgens De Beul prioriteit krijgen boven de interne cultuurproblemen van Nederland en Vlaanderen, want de Taalunie is het enige instrument om ons af te zetten tegen buitenlandse uitdagingen.
De heer Niessen trok de conclusie dat er in feite een crisis dreigt, waarvoor de enige verantwoordelijke het Ministercomité is, dat niet echt geïnteresseerd blijkt.
Minister Lenssens waarschuwde tegen voortvarendheid en noemde de Taalunie een ‘kind dat groot moet worden’. Hierop repliceerde de heer Beinema dat een boreling niet alleen gevoed maar ook bijgevoed moet worden. ‘Dit geldt enkel voor zwakke borelingen’ klonk het achter de ministertafel. ‘Laten we niet in discussies van vaders en niet-vaders onder mekaar vervallen’, suste de heer Beinema, waarna de heer Niessen de diagnose stelde dat er bij de ministers blijkbaar sprake is van een postnatale depressie...
De ontwerpbegroting 1986 voorziet fl. 2.400.000 of 43.200.000 BF voor de organen en de werkvelden. Daarbij komen nog de overhevelingen ten belope van fl. 1.319.000 of 23.000.000 BF.
Bij het overlopen van de verschillende posten, achtte de heer Beinema het voorziene bedrag voor de gemeenschappelijke spraakkunst te hoog.
De heer De Beul vroeg bijzondere aandacht voor het onderwijs Nederlands aan Vreemdelingen in Nederland en Vlaanderen. In België, vooral in Brussel, is er een zeer grote aanwezigheid van migranten die doorgans het Frans als tweede taal hebben geleerd. De heer Verhaegen had enig commentaar bij de lectoraten Nederlands in het buitenland.
Alvorens de vergadering te beëindigen, werd het voorstel van de heer Laridon aangenomen om het reglement van orde te wijzigen. Voortaan is de voorzitter van de Raad van de Nederlandse Taal en Letteren of zijn plaatsvervanger gemachtigd aan de vergaderingen van de Interparlementaire Commissie van de Taalunie deel te nemen met raadgevende stem.