Het ontstaan van het Voergeschil
De tegenstellingen in de Voerstreek blijven de aandacht vragen.
Het komt mij aantrekkelijk voor op de oorsprong van dit geschil over de gebiedsindeling bij Luik of Limburg nader in te gaan. Limburg en omgeving vormden tot einde 18e eeuw een lappendeken van heerschappijen. De Voerstreek behoorde toen tot de ‘Landen van Overmaze’, bestaande uit de stad Limburg (Limbourg) aan de Weser (Vesdre) en de kwartieren Valkenburg (aan de Geul), 's Hertogenrade (nu Duits) en Da(e)lhem.
Het Hertogdom van deze kwartieren met het stadje was 1335 - 1661 met Brabant in een personele unie verbonden, waarbij het dal van de Voer met Noorbeek en Mheer deel van het laatst vermelde kwartier uitmaakte.
Bij de onderhandelingen over de vrede van Munster werd geen overeenstemming bereikt in zake deze landen van Overmaze en Opper Gelre. De moeilijkheden werden toevertrouwd aan ‘Chambres mi-parties’. In 1661 kwam een regeling tot stand tussen de Republiek en de Zuidelijke Nederlanden, een scheiding in Staatse en Spaanse delen. Wat Overmaas betreft, heeft Dr. J. Haas daar zijn dissertatie aan gewijd. Er bleef nog wel enig staatkundig verband bestaan blijkens een samenkomst van de Generale Staten van Overmaze in 1663 in Maastricht, welke stad overigens niet tot Limburg behoorde!
Op taalverschil Romaans/Germaans of dialectgrenzen werd destijd geen acht geslagen. De taalgrens lag trouwens eertijds veel zuidelijker. De Gileppe en de Berwinne worden door de linguisten daarvoor gehouden, dus van de Baraque Michel westelijk van het Hertogenwoud naar Clermont, daarna verlengd langs die Berwinne, welke tussen Visé en Moelingen in de Maas stroomt. In het bestuur had men toch wel last van verschil in idioom, want in 1664 kwam bij de Spaanse vertegenwoordiger in Brussel Caracenna een vertoog binnen om Cheratte en Warsage als ‘quartier wallon’ te scheiden van de Voer, Aubel, Beerne (Berneau) en Hendriks-kapel, die toen nog niet franstalig waren. De Hertogen van Boergondië hadden na de samenvoeging van de ‘17 Nederlanden’ hun onderdanen in die genoemde plaatsen, evenals in Eupen en Membach, steeds in het oude Nederduits bestuurd.
Een grote verandering kwam na de verovering in 1794 door de Franse Republiek. In dat land was men in 1790 begonnen de oude historische provinciale indeling, als feodaal beschouwd, te vervangen door departementen, waarvoor Honoré Graaf de Mirabeau richtlijnen had ontworpen, een vroegtijdige poging tot bestuursefficiëntie! Onder meer moest de hoofdstad centraal liggen en binnen een etmaal kunnen worden bezocht en moest met de waterlopen worden rekening gehouden. Vele Franse departementen zijn nog naar rivieren genoemd.
In 1795 werd het onderhavige gebied ten Oosten van de Maas ondergebracht in de Departementen van de Nedermaas en de Ourthe, andermaal zonder acht te slaan op de taalgrens. In de oudste Belgische statistiek (1846) waren de Dekenaten Montzen en Aubel, evenals Berne nog ‘Vlaams’, pas in deze eeuw komt daar verandering in.
Die herindeling, ook in onderdelen (arrondissementen en cantons), is vele malen herzien. In het Rijksarchief Maastricht is daarvan een uitvoerige documentatie, Jhr. Mr. Alting van Geusau, Mr. H. Hardenberg, Dr. E. Nuyens, hebben er veel over geschreven. In 1916 gaf het Ministerie van O.K.W. in boekvorm een overzicht uit van de Inventaris, terwijl in 1956 onder de auspiciën van de Bestendige Deputatie van de Belgische provincie Limburg een staatkundige geschiedenis werd uitgegeven.
Met de aanhechting aan Frankrijk ging een streven tot verfransing gepaard. Zoals Dr. A. de Jonghe in de inleiding tot zijn dissertatie ‘De taalpolitiek van Koning Willem I’ aantoonde was de hoofdpersoon daarbij Barère, de onvermoeibare strijder voor de ‘langue de la raison’, ook daar waar geen Romaanse dialecten waren ‘la nécessité .. d'anéantir les patois’.
Nog was er een ander gevolg. De nieuwe bestuursvorm onderscheidde naast de gekozen ‘réprésentants’ de ambtelijke ‘administrateurs’, beroepsfunctionarissen, die met zekere zelfstandigheid de kiem van de latere (ambtelijke) ‘vierde macht’ gingen vormen.
Er verschijnen ook vertogen ‘les départements belges’ niet te wijzigen en ‘la Meuse inférieure’ in stand te houden, bijvoorbeeld aan de Minister van Binnenlandse Zaken van 9 pluviose an 4 (R.A. Maastricht 800 R 3). Het mocht niet baten. De notaris Antonius Wilmar uit Meerssen kreeg opdracht als Ingénieur-Géographe een nieuwe grens in kaart te brengen. (Deze is in het Rijksarchief spoorloos). 18 frimaire an 3 (8 december) wordt in het Arrondissementsbestuur bekend gemaakt de nieuwe gebiedsomschrijving, waarbij Mheer en Noorbeek van de Voergemeenten worden gescheiden! Deze grenswijziging tussen Mheer en 's Gravenvoeren wordt in 1802 wel herzien, maar in 1827 (wet van 18 april) weer terugverlegd naar die van Wilmar. In 1815 werd deze grens de scheiding van de provincies Limburg en Luik.
Wanneer Koning Willem I zijn taalwetgeving voorbereidt vraagt hij de Goeverneurs en Procureurs Generaal advies over gewenste grenswijzigingen der Provincies. Het Maastrichts advies luidt de driehoek Visé-Vaals-Membach met Luik te ruilen tegen het franstalige Jekerdal. Zo ver is het toen niet gekomen. Bij de Belgische taalwetgeving van 1963 ging het Jekerdal toch naar Luik. In het scheidingsverdrag van 1839 is van de grens der provincies Luik en Limburg uitgegaan, ofschoon als grondslag van de scheiding de toestand van 1790 was aanvaard.
In de Londense protocollen van januari 1831 was namelijk voorgesteld, dat het Noorden uit het gebied zou bestaan, dat in 1790 tot de Republiek behoorde, hetgeen België afwees om Zeeuws Vlaanderen, Limburg geheel en Luxemburg te verkrijgen.
De 24 art. van 1831 geven de delen van het Koninkrijk aan zonder de basis van uitgang te vermelden, waarbij werd uitgegaan van de provinciale Luiks-Limburgse grens. (Dr. A.C.J. de Vrankrijker. De grenzen van Nederland. Amsterdam 1946, vnl. de blz. 191 en volgende).
Mij is niet gebleken, dat bij de uiteenzetting van de grens in 1840-1843 dit nog in discussie zou zijn geweest
In toenemende mate hebben de staatsgrenzen invloed op taalgebruik en economie (leerplicht, dienstplicht, migratie, huwelijken, pers, radio, t.v.). Behoren tot Luik betekende tevens voor de bevolking betere verbindingen, hoger onderwijs en werkgelegenheid in het Luikse. Toch bleef de Voerstreek overwegend Nederlandstalig.
Door de medewerking van het (Belg.) Nat. Instituut voor de Statistiek geef ik enige cijfers van volkstellingen 1846 en 1947. Na-