Samenwerking en re-integratie tegen particularisme en verstarring
Op weg naar het 39e Algemeen-Nederlands Congres
Het 38e Nederlands Congres in 1980-1981 betekende een heraanknopen bij een eerbiedwaardige en vruchtbare traditie. Het was een moeizame nieuwe start, een werkelijk totaal opnieuw beginnen.
Velen van de initiatiefnemers uit de entoesiaste jaren zestig waren niet meer beschikbaar. De hervormingen van de belgische staat in 1970 en in 1980 en het toegenomen belang van de internationale samenwerking hadden daarenboven tot gevolg dat de problematiek van de integratie op een nieuwe wijze moest worden benaderd.
In die omstandigheden was het bijzonder zinrijk het 38e Congres in de eerste plaats op te vatten als een nieuwe terreinverkenning, een poging om te komen tot een inventaris van - naar achteraf bleek - verrassend talrijke vormen en initiatieven van Algemeen-Nederlandse samenwerking.
De organisatoren zijn er ondanks een veelheid van moeilijkheden in geslaagd een infrastructuur op te zetten waarbij verder kan worden gebouwd: een autonome juridische structuur, een secretariaat, publikaties, werkgroepen die ook na 1981 interessant en nuttig werk hebben geleverd. Het valt evenmin te ontkennen dat het Algemeen-Nederlands Congres zich mag verheugen in de sympathieke belangstelling van bewindslieden en van talrijke gezaghebbende figuren in de Vlaamse en Nederlandse samenleving.
Maar het is vooral van particuliere zijde dat deze sympathie ook in daden werd omgezet.
Van overheidswege bleef de daadwerkelijke steun al te bescheiden en eenzijdig. Zo wordt nog steeds gewacht op een gezamenlijke beslissing van Brussel en Den Haag om de financiering van het congressecretariaat op een bestendige structurele basis te vestigen. Aan de noodzaak van een ‘bestendig secretariaat voor de integratie’ waarvoor vorige congressen zo vaak en zo indringend hebben gepleit, werd overvloedig lippendienst bewezen. Steeds lag minstens één van de ministers in de weg met practische bezwaren.
Inlevering is het jongste bezwaar. Niet alleen bij het vestigen van een vast steunpunt voor het ‘ruimere gebied van de integratie’ waarvoor de ministers in een gemeenschappelijk besluit van 4 februari 1975 zich voornamen iets te gaan doen. Allerlei belangrijke initiatieven, van de gemeenschappelijke radiozender tot het Engelstalig tijdschrift van de Stichting ‘Ons Erfdeel’ stuiten op dezelfde bezwaren.
Het 39e congres zal ze ontmaskeren als voorwendsels ontsproten aan een heroplevend particularisme, een verderfelijke vorm van nieuwsoortige ‘apartheid’ die Noord en Zuid bedreigt met bewustzijnsvernauwing, zelfgenoegzaamheid en verstarring. Dat cultuur in crisistijd nog slechts bruikbaar zou zijn als kruiwagen voor handelspromotie is een bekrompen visie die krachtig moet worden bestreden.
Een tijd van inlevering is in de eerste plaats een uitdaging om met de beschikbare middelen de kwaliteit en de creativiteit te redden. In de tweede plaats is het een dwingende aansporing om éénmaal samen te ondernemen wat men samen beter en zuiniger kan doen dan tweemaal apart. Samenwerking en integratie zijn voor een cultuurgebied van twintig miljoen Nederlandssprekenden, omringd door zoveel grotere taalgebieden met een machtige en agressieve cultuur- en amusementsindustrie, een voorwaarde tot overleven.
Ook de politieke en economische omgeving en de omstandigheden dwingen onze Nederlandse koninkrijkjes om in verregaande mate dezelfde weg te gaan, met één stem te leren spreken en hun vensters wijd te openen op Europa en de wereld. Het vorige Congres viel in de tijd samen met het tot stand komen van de Nederlandse Taalunie die overigens de vrucht is van ideeën en suggesties geformuleerd tijdens vorige congressen. Dit heeft sommige medestanders ertoe gebracht twijfels te formuleren i.v.m. de voortzetting van de traditie- van de congressen. Voortaan zouden de problemen die tot nog toe het voorwerp van de congresverhandelingen waren geweest, in en door de Taalunie kunnen worden behandeld. De ervaring van de jongste jaren heeft reeds geleerd dat dit standpunt niet getuigt van realiteitszin.
In de eerste plaats moet de Taalunie de hoge verwachtingen die zij heeft opgeroepen nog waarmaken, wat niet steeds van een leien dakje loopt.
De Taalunie is ook niet bevoegd voor de behandeling van tal van aspecten van de integratie waarop in de voorbije decennia de aandacht werd gevestigd.
Tenslotte moet het herlevend particularisme in Noord en Zuid krachtig bestreden worden met een versnelling en verdieping van de integratiebeweging. Hiertoe blijven de niet aflatende inspanningen, de kritische begeleiding en de verhoogde pressie van allen wie het om deze problemen te doen is noodzakelijk.
In dit teken worden de werkzaamheden van het 39e Congres aangevat.
Na de werkvergadering en de openingsplechtigheid van 20 april 1985 te Antwerpen zullen het congresbestuur, de werkgroepen en de aangesloten verenigingen een jaar lang concrete acties voorbereiden om de verstarring te bestrijden en de integratiebeweging te versnellen, te verbreden en te verdiepen, in eigen kring én in de publieke opinie.
Op de slotmanifestatie in Amsterdam op 19 april 1986 zullen de gebundelde inspanningen van velen die op het veld werkzaam zijn, voor het voetlicht worden gebracht.
De overheid zal kritisch en krachtig worden aangespoord tot een beter gebruik van de integratie-instrumenten die reeds voorhanden zijn - Nederlandse Taalunie, Beneluxverdragen, Cultureel Akkoord e.a. - en tot nieuwe stappen op de weg van samenwerking en integratie.
Het 39e Algemeen-Nederlands Congres moet door zijn aanpak, zijn thema's, zijn organisatie en door de inzet van alle werkgroepen en aangesloten verenigingen duidelijk maken dat het iets te zeggen heeft dat de aandacht van de publieke opinie en van de overheid in Noord en Zuid waard is.