Neerlandia. Jaargang 88
(1984)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |||||||||||
algemeen-nederlands archief
| |||||||||||
Het Nederlands en de wetenschapscommunicatieGa naar eind*Tot de menselijke creativiteit als opbouwwerk van cultuur behoort het verwerven van kennis omtrent natuur en samenleving en het omzetten van die kennis in praktische kundigheid. Een in ruimte en tijd uitdijend leerproces dat de greep op de wereld sterker maakt. Dit leerproces vindt zijn wortels in de wetenschap, d.i. in het wetenschappelijk waarnemen, denken, experimenteren en construeren. De groei van de kennis is ongetwijfeld exponentieel en de wetenschap beïnvloedt progressief het menselijk bestaan. Van een hermetisch afgesloten bezigheid van exceptionele enkelingen is de wetenschap uitgegroeid tot een maatschappelijke institutie, een sociale constructie. Een andere voor een samenleving markante en onmisbare institutie is de communicatie. Het creëren van tekens en symbolen en het doorgeven ervan volgens bepaalde regels en betekenissen. Communicatie leidt tot het verveelvoudigen van het weten en het kunnen en betekent daardoor een onmisbare bijdrage tot het maatschappelijk bestaan en bestel. De cultuur is diepgaand beïnvloed door de kennis en de overdracht van die kennis via de oerinstitutie taal. Kennis die de greep op de wereld mogelijk maakt. Overdracht die die greep vermaatschappelijkt. Taal die gedachten en realiteiten verveelvoudigt om ze over te dragen. Taal die door die overdracht voortdurend nieuwe elementen toevoegt aan de wetenschap als dynamisch systeem en daardoor wetenschap als institutie bekrachtigt en bevordert. Wetenschap, kennisoverdracht en taal als instituties die in hoge mate bouwstenen en instrumenten zijn voor cultuur. Het probleem van het Nederlands als taal van de wetenschap kan dan van uit dat samenhangend perspectief van kennis, overdracht, taal en cultuur bekeken worden. Een direct aanknopingspunt voor deze benadering is te vinden in het verdrag dat de Nederlandse Taalunie institutionaliseert. Een verdrag dat voorziet in de uitbouw van een voor Nederland en de Nederlandstalige gemeenschap in België gemeenschappelijk beleid met betrekking tot de eenheid en de bevordering van het Nederlands in taalgebruik in de ruimste zin. Het gaat daarbij zeer uitdrukkelijk niet alleen om - wat men zou kunnen noemen - de ‘luister van de taal’, maar ook om de taal als een instrument, als medium voor de overdracht van kennis en in een heel ruim verband als medium voor menselijke communicatie in het algemeen: een zeer breed spectrum van communicatieve situaties. Het gebied, de doelstellingen en de werkgebieden van de Nederlandse Taalunie houden verder een aantal concrete aangrijpingspunten in voor het probleemveld van het Nederlands als taal van de wetenschap. Het verdrag is niet alleen een opdracht voor de verdragsluitende partijen of voor de organen die voor de uitvoering van het verdrag zijn gecreëerd. Niet alleen de gedachte van het nastreven van ontwikkeling, eenheid en bevordering van het Nederlands voor de overdracht van kennis, maar ook de reële inbreng voor de realisatie van die gedachte is een zaak en een taak voor al wie in dat veld werkzaam is. De fundamentele vraag daarbij is dan wel: ‘Welke (taal)barrières, welke drempels zijn een hinderpaal voor het Nederlands als medium voor kennisoverdracht?’ En de beleidsvraag die daarbij aansluit wordt dan: ‘Wat dient gedaan om die barrières of die drempels weg te nemen en de ontplooiing van het Nederlands als taal van wetenschap te bevorderen, en ook: wie komt het toe om daartoe bij te dragen’. Vooraleer op de probleemstelling nader in te gaan lijkt het nuttig er op te wijzen dat bij de voorbereiding van de gedachtenwisseling rond dit thema, bij contacten met mogelijke geïnteresseerden drie soorten standpunten naar voren kwamen: naast de genuanceerde zienswijze van een meerderheid, blijken er twee extreme opvattingen te bestaan. Enerzijds: | |||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||
‘Nederlands als taal van wetenschap, dat is een vanzelfsprekendheid waarover men het niet hoeft te hebben’ en anderzijds: ‘Nederlands als taal van wetenschap dat is een voorbijgestreefd ideaal, want de wetenschapscommunicatie gebeurt in het Engels’. Juist die paradoxale standpunten mogen een aanmoediging zijn meer en scherper aandacht te geven aan het vooropgestelde probleemgebied. De cognitieve interactie tussen wetenschappers is zeer intensief, hoewel ook duidelijk is dat het aanbod aan wetenschappelijke informatie in sterke mate de hanteerbare vraag overtreft. En ongetwijfeld is dit mede bepalend door de publikatiedrang of eerder publikatiedwang waarbij het ‘publish or perish’ zelfs dient vervangen te worden door “be cited or perish”, de keuze tussen geciteerd worden of omkomen. Tegenover de kwantitatieve overvloed aan informatie die op de markt worden gebracht zijn er ook verengingen of zelfs verarmingen van het communicatieveld. Ze vinden hun oorsprong in de professionalisering, de specialisering, de internationalisering, de fragmentarisering van de wetenschap, in de commercialisering van het publiceren en in, wat men zou kunnen noemen, het dis-communicatieve van wetenschappers. Professionalisering, in de zin van deskundigheidsbevordering, maar ook in de betekenis van het ontstaan van een zich afsluitende groep met eigen gedragsregels en een hoge graad van zichzelf toegekende en/of erkende autonomie is sinds de 19e eeuw kenmerkend voor de wetenschappers. Die instelling, heeft geleid tot een ‘ivoren-toren’-mentaliteit en tot een oriënteren van de communicatie op erkende vakgenoten. De specialisering - soms het specialisme - van de wetenschap heeft geleid tot een esoterische wetenschap en tot het ontstaan van een vakjargon in die mate dat interdisciplinaire - soms zelfs intradisciplinaire - taalbarrières ontstaan, soms andere ‘talen’ gesproken of geschreven worden. Een belangrijke hinderpaal voor de ontwikkeling van synthetiserende en interdisciplinaire visies op onderzoeksobjecten. De internationalisering van de wetenschap leidt ertoe dat wetenschappers voor andere wetenschappers vooral in het Engels publiceren. Het publiceren in het Engels als dominante taal van de wetenschap betekent voor het cultuurgebied van de wetenschapper ongetwijfeld een internationale uitstraling van het wetenschappelijk niveau. Maar de motieven voor het publiceren zijn in de regel van persoonlijke aard: communicatieve noodzaak voor een wetenschap die toch internationale dimensies heeft, maar ook publikatiedwang en/of prestige. Die vorm van internationalisering betekent ongetwijfeld een culturele en wetenschappelijke verarming voor de samenleving waar de wetenschapper in thuis hoort en die zijn werk mogelijk maakt. Het kan ook tot een verarming van de moedertaal leiden. Soms wordt in dat verband zelfs van een ‘lexicale menopauze’ van de niet-angelsaksische talen gesproken. Een verarming betekent het Engelse taalgebruik zeker wanneer het gebeurt in omstandigheden waarin de wetenschappelijke communicatie in het Nederlands even goede of zelfs betere effecten zou hebben. Het Engelstalig publiceren in het Nederlands taalgebied voor datzelfde taalgebied, het gebruik van het Engels door wetenschappers uit het Nederlandse taalgebied voor het brengen van hun referaat, op een (Europees) congres terwijl toch in een behoorlijke simultaanvertaling voorzien is bijv., doen afbreuk aan de binding van de wetenschapper met zijn samenleving en haar - dus zijn - cultuur. De specialisering in de wetenschap heeft bovendien ondanks - of gecombineerd met? - de internationalisering, geleid tot een divergerende terminologie, een gebrek aan standaarden voor de naamgeving en de begripsomschrijving van de kenniselementen. Laatstgenoemd gebrek aan standaardisering is een vorm van fragmentarisering van de wetenschap die ook weer haar basis vindt in de specialisering. Maar er is ook meer en meer het doorgeven van kleine fragmenten van kennis. Dit soort van ‘technische’ fragmentarisering samen met de behoefte aan snelle publikatie als aspect van publikatie-dwang - men moet de andere voor zijn - heeft bovendien wellicht geleid tot een taalkundige verarming van publikaties. Het (taalkundig) fragmentarisme van de computergegevens bevordert dit verschijnsel bovendien in hoge mate. De commercialisering van de wetenschappelijke publikatie op haar beurt verengt het communicatieveld. Een goed uitgebouwd uitgeversnetwerk is maar mogelijk op een commerciële basis. Maar dat heeft voor gevolg dat het al of niet publiceren van wetenschappelijke boeken en tijdschriften in ultieme instantie bepaald wordt door de afzetmarkt. Essentieel i.v.m. de taalkundige verarming is en blijft nochtans het dis-communicatieve van de wetenschapper. Het middelbaar onderwijs bevordert niet meer in dezelfde mate als vroeger de taalkundige vaardigheden. En universiteiten beschouwen het als beneden de eigen waardigheid daar nog iets aan te doen. Er ontstaat een nieuwsoortig ongeletterd zijn. Hier geldt wat prof. dr. G. Geerts - onlangs nog - in een meer algemene zin stelde: ‘Ze kunnen niet schrijven, dus. Evenmin kunnen ze spreken. Misschien kunnen ze ook wel niet lezen en niet luisteren...’. | |||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||
Een aantal verengingen of verarmingen dus van het wetenschappelijk communicatieveld tegenover een kwantitatieve toename van de informatie en een groeiende behoefte aan geïnformeerd zijn. Naast die twee dimensies, de kwantiteit en de verenging, is er nochtans nog een derde: de relevantie van de wetenschapscommunicatie buiten het vakspecialistische veld. De cognitieve communicatie is niet alleen een interactie tussen vakgenoten of zelfs niet alleen interdisciplinair. Ze staat ook in een interrelatie met andere deelgebieden van de samenleving en zelfs met de samenleving als geheel. Er zijn buiten de wetenschappers zelf veel wetenschapscommunicatoren. Er is uiteraard het onderwijs van de wetenschap zowel in de voorbereiding tot het wetenschappelijk onderwijs als in dat wetenschappelijk onderwijs zelf. Er is ook de vertaling van de wetenschap naar de maatschappelijke praktijk: het ombuigen van de theoretische kennis tot praktische toepassing in de werelden van het maatschappelijk beleid, van het ondernemen en van de kennisindustrie zowel als in de praktijk van de dagelijkse relatie tussen deskundige en leek dat bijv. in de arts/patiënt relatie aanwezig is. Er is verder ook de agogische betekenis van de wetenschapsinformatie. En tenslotte is er ook de meer algemene wetenschapsvoorlichting die een vorm van maatschappelijk informeren, maar ook van maatschappelijke verantwoording is. Zo bij de huidige stand van zaken tussen vakgenoten het Engels onmisbaar is voor de wetenschappelijke communicatie in een internationale context, zo is ook het Nederlands onmisbaar voor wetenschapscommunicatie in de geschetste ruimere maatschappelijke context. Buiten elk taalchauvinisme om blijft daarom de behoefte aan het ontwikkelen en bevorderen van het Nederlands als taal van de wetenschap. Wetenschappers blijven verankerd in de gemeenschap die hun werk mogelijk maakt en waarvoor hun wetenschap bereikbaar dient gemaakt. Het lijkt in dat verband nuttig om op een tweetal aspecten te wijzen die de relatie tussen de internationale wetenschapscommunicatie en de cultuurgebiedgebonden wetenschapscommunicatie kunnen beklemtonen. Enerzijds doet de groei van de informatiehoeveelheid de behoefte toenemen aan goede, behoorlijk gebrachte en verpakte tertiaire informatie zoals handboeken, leerboeken en encyclopedieën, en het is zonder meer duidelijk dat het Nederlands daarvoor binnen de eigen taalgemeenschap een onmisbaar instrument is. Anderzijds dient de mogelijkheid van meertalige publikatie niet a priori verworpen. Zo er redenen zijn van economische aard, maar dat is niet altijd het geval, om de tweetalige publikatie (Engels en Nederlands) te verwerpen dan blijven er hulpmiddelen om hieraan - gedeeltelijk - tegemoet te komen. Originele tekst in één taal, of synopsis in de andere taal zijn o.a. mogelijkheden. Een taal heeft mogelijkheden om in een voortdurend proces van lexicale innovatie zich aan te passen en zich te ontwikkelen, zonder in een éénzijdig purisme te vervallen, noch anderstalige woorden en uitdrukkingen klakkeloos over te nemen. Dat dit binnen de mogelijkheden valt van het Nederlands moge blijken uit een aantal voorbeelden. Mijlpalen uit het verleden zijn ongetwijfeld Kiliaan, Simon Stevin, Hugo de Groot, en Jan Ympijn Christoffels. Maar ook het hedendaags Nederlands is vakterminologisch creatief. Enkele voorbeelden die hun oorsprong vinden in de recessietijd van nu illustreren dat goed: afslanken, aftoppen, afvloeien, banenplan, bijstandsmoeder, inleveren, nulgroei, tweeverdieners, voordeurdelers. Binnen de Nederlandse taalgemeenschap moet het anderzijds een bijzondere en voortdurende zorg zijn om in de ontwikkeling van het wetenschappelijk taalvermogen tot eenheid te komen. Enkele voorlopige stellingen:
Binnen de Nederlandse Taalunie is de juridische en de feitelijke ruimte gecreëerd om een en ander voor het Nederlands als taal van wetenschap te realiseren. Als dat gebeurt betekent het een belangrijke bijdrage tot het hechter maken van de band binnen de Nederlandse gemeenschap voor wat betreft de relatie tussen wetenschap, taal en samenleving in een informatie-intensieve maatschappij. A. GRYPDONCK |
|