Neerlandia. Jaargang 88
(1984)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Brieven en boekenBelgië = Nederland!Het artikel in uw mei-nummer van P. de Ridder, getiteld ‘Vlaams... of Nederlands’ brengt mij er toe, daar een vervolg op te schrijven. Zoals De Ridder terecht stelt, sprak men vóór 1795 hier en daar van Nederland(t) of de Nederlanden; wilde men het speciaal over Noord of Zuid hebben, dan zei men: de Republiek, de Verenigde, de Noordelijke of de Protestantse Nederlanden, de zeven Provinciën resp. de Katholieke, Zuidelijke, Spaanse of Oostenrijkse Nederlanden of Nederland onder den Koning (van Spanje) of den Keizer. In het Latijn grepen de humanisten terug naar stammen of indelingen uit de Romeinse tijd en gingen ze de (gehele) Nederlanden Germania Inferior of Belgium noemen, hoewel die vroegere gebieden slechts zeer gedeeltelijk samenvielen met de latere Nederlanden. De Vlamingen en de Hollanders werden omgedoopt tot Morini en Batavi. Belgium werd dus niet de naam van het zuiden maar van de gehele Nederlanden, zodanig zelfs dat koning Willem I in een concordaat met de Paus van 1820 ‘rex Belgarum’ werd genoemd, 't Werd zelfs gebruikt als men alleen het Noorden bedoelde; zo werd Nieuw-Nederland - toch een kolonie van het Noorden alleen - op kaarten Nova Belgica genoemd en wordt (Noord-) Nederland op ducaten (officiële munten van Nederland!), die nog heden in Utrecht worden geslagen, Belgium genoemd. Aan die gezamenlijke naam van Noord en Zuid is na 1830 helaas een eind gekomen; beide landsdelen bleven zich sieren met de naam van het geheel zonder enige toevoeging; het Noorden, hoewel slechts de halve Nederlanden bevattende, bleef het Koninkrijk der Nederlanden, le Royaume des Pays-Bas, heten, het Zuiden Belgium, Belgique, België; beide dus eigenlijk pretenderende het geheel te omvatten. Iets dergelijks zou men gekregen hebben als West- resp. Oost-Duitsland zich b.v. zonder meer Deutschland resp. Germania had genoemd. Men zal zeggen ‘What is in a name?’ maar daar zit soms juist veel in, b.v. het gevoel van vroegere eenheid. Dat gevoel was er nog na 1648 tot 1830 toe, toen men de gemeenschappelijke naam bleef gebruiken. Maar door de geheel verschillende namen voor beide landsdelen is het zicht op de vroegere gemeenschappelijkheid bemoeilijkt geworden. Zeker het grote publiek ziet die gemeenschappelijkheid niet meer door die verschillende namen en denkt, dat dat eigenlijk van den beginne af verschilende landen geweest zijn. Na de scheiding van 1830 zie ik dat als een bijna even groot onheil, omdat die vroegere eenheid zelfs niet meer in de geesten van velen voortleeft. Was men het geheel de Nederlanden blijven noemen, dan had men voor dat gebied ook niet zijn toevlucht behoeven te nemen tot een gewrocht als ‘Benelux’, waarin noch België noch Nederland herkenbaar is, maar wel het kleinste, minst nederlandse of Belgische, gewest, Luxemburg. Het zij zo; gedane zaken nemen geen keer, maar, dit alles bedenkende, kan men wel het verband van nieuwe namen met oude begrippen in de geesten der mensen trachten te doen herleven!
P.S. Merkwaardigerwijs heeft zich met de beide Limburgen een juist tegenovergestelde ontwikkeling voorgedaan. Terwijl alle andere gewesten in Noord en Zuid lang vóór de Franse Tijd hun vorm hadden gekregen, was dat met Nederlands Limburg niet het geval; het territoir daarvan was een lappedeken van kleine gebiedjes of delen van aangrenzende gebieden als Gelre, Gulik, Kleef, Overmaze, die in de 18e eeuw ook nog verder versnipperden. Alleen het latere Belgisch Limburg viel practisch samen met het graafschap Loon, maar dat was ook al vroeg opgegaan in het Prinsbisdom Luik, dat niet eens tot de Nederlanden noch tot de Bourgondische Kreits van het Duitse Rijk behoorde. Men was in de latere Limburgen dus noch door één heer noch door één naam verbonden. Eens was dat anders, nl. in de Maasgouw van Karel de Grote, maar dat was heel lang geleden. Nadat de Fransen dit alles in 1795 op een hoop gevoegd hadden, stond Willem I voor de taak, dat vroegere losse conglomeraat 'n nieuwe naam te geven. De Fransen hadden het grotendeels ruimer geografisch ‘Nedermaas’ genoemd, maar dat paste niet in de Nederlandse verhoudingen en de koning zocht naar een historische naam; bij alle andere provincies herstelde hij die gewoon, maar die was hier eenvoudig niet voorradig. Nu miste hij bij zijn provincies een naam, die wél was voorgekomen bij de 17 Nederlanden van Keizer Karel V: Limburg. Weliswaar een hertogdommetje, dat geheel bulten die provincie van Willem I lag, maar welks naam later mede was gegeven aan de door een personele unie er mee verbonden heerlijkheden Valkenburg, 's Hertogenrade (Rade van de Hertog van Limburg of Rode-le-Duc) en Daelhem en nog in de 18e eeuw gegeven werd aan die landjes. Zij vormden het gros van het latere Zuid-Limburg En zo werd door de koning zelf in een marginale aantekening op het ontwerp der Grondwet van 1815 de naam Limburg geopperd, ook voor het Noorden en het Westen (nu Belgisch Limburg), die vroeger nooit iets met het Hertogdom Limburg te maken hadden gehad. Terwijl nu na 1830 de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden verschillende namen kozen, bleef de nieuwbakken naam Limburg ondanks het voorgaande van beide delen behouden, hoewel ‘Loon’ voor Belgisch Limburg voor de hand had gelegen. Een roemrijke oude naam zou daarmee zijn herleefd, maar de Belgische wrok over ‘Limbourg cédé’ zal wel een rol hebben gespeeld, om aan ‘Limburg’ vast te houden. Merkwaardigerwijs is 1 1/2 eeuw na de splitsing door de toevoeging van de oud-Limburgse Voerstreek aan Belgisch Limburg de naam er van achteraf toch nog enigszins gerechtvaardigd. Ironie der geschiedenis! Hoewel de beide Limburgen dus gedurende zeg negen eeuwen vóór 1795 geen gemeenschappelijk politiek verleden gehad hebben, zijn zij door het korte samengaan van 1795 tot 1839 én de gemeenschappelijk gebleven naam, als geen andere provincies aan weerszijde van de grens samen gaan leven. Zij zijn b.v. de enige, die een gemeenschappelijke contact-ambtenaar hebben en wier Colleges regelmatig samen vergaderen. Zo ziet men maar, dat er in een (gemeenschappelijke) naam toch wél iets zit!
Mr. Stan SMEETS Weert | |
Zwijgen?Met genoegen en instemming lees ik Neerlandia. In het bijzonder de artikelen over Frans-Vlaanderen en over Brussel hebben mijn belangstelling. Ik vraag mij echter af: waarom zwijgt het blad steeds over taalverwante gebieden als Zuid-Afrika en Suriname? Ook in Israël is er nog een nederlands-sprekende gemeenschap met een eigen orgaan. Het zijn vragen die al lang bij mij leven en die ik | |
[pagina 196]
| |
toch eens naar voren wil brengen. Zuid-Afrika dreigt geheel te verengelsen. Overigens doet een en ander niets af aan mijn waardering voor het werk van het A.N.V.
J.A. van der Meiden 7548 BX Boekelo | |
Eén volk?Op één punt na stem ik volledig in met het prachtige artikel van Dr. Paul de Ridder in ons mei-nummer (‘Vlaams of Nederlands’). Ik ben namelijk in mijn halve eeuw van meeleven met de Vlaamse strijd tot de conclusie moeten komen, dat Nederlanders en Nederlandstaligen in België (voor het gemak, hoewel foutief, Vlamingen te noemen) helaas samen niet één volk vormen. lets, wat trouwens evenmin nodig is voor de volledige integratie op taal- en cultuurgebied. Wij spreken en schrijven in Nederland en in Vlaanderen dezelfde taal, het Nederlands. Net als in alle andere taalgebieden wordt bij ons óók de standaardtaal, het Algemeen Nederlands (A.N.), in de diverse streken van ons taalgebied verschillend uitgesproken en heerst er verschil in tongval, in beklemtoning en soms zelfs in zinsbouw. Dat betekent echter niet, dat iemand, aan wiens spreken men kan horen uit welke streek hij of zij komt, geen A.N. zou spreken; daartoe zou het nodig zijn, zoals in het verleden, de gesproken taal in één stad of streek als leiddraad te nemen of te handhaven (Haarlem) om zo tot de conclusie te komen, dat wat in die omgeving gesproken wordt, standaardtaal zou zijn, zoals tot voor kort dus de randstadtaal, het Hollands, die pretentie had. Na splitsing, als resultaat van de 80-jarige oorlog, van de gewesten Vlaanderen, Brabant en Limburg zijn er zelfs langs en tengevolge van de staatsgrens verschillen in de Vlaamse (Vlaanderse), Brabantse en Limburgse dialecten ontstaan, verschillen, die direct meebrengen, dat men in iemand een burger van het andere land herkent, verschillen ook, die door patriottische beinvloeding eerder versterkt dan verzwakt zijn geworden en die men zal blijven aandikken tot het moment, waarop men ter weerszijde van de grens gaat inzien elkaar niet te kunnen missen en behoefte aan elkaar te heben. Benelux, Nederlands-Belgisch Cultureel Accoord en Taalunie wijzen erop, dat dit moment gelukkigerwijs steeds sneller naderbij komt. Ondertussen heeft de Stichting ‘Ons Erfdeel’ er heel goed aan gedaan haar medewerker Dr. Omer van de Putte, op zijn minst aan onze buurvolken, in 3 talen te laten uitleggen, dat er geen Hollands en Vlaams naast elkaar bestaan, maar dat er maar één Nederlands is, dat zowel in Nederland als in Vlaanderen gesproken wordt: das Niederländisch, the Dutch, le néerlandais. Datzelfde heeft hij daarnaast nog eens in onze eigen taal aan Nederlanders en Vlamingen verteld; men zou moeten kunnen zeggen: ten overvloede. Ware dat maar zo, bestonden er in ons taalgebied maar niet zoveel misverstanden en vooroordelen, die al lang opgeheven hadden moeten zijn. Ten eerste bij de Nederlanders de misvatting, dat de Vlamingen ‘vlaams’ zouden spreken, een apart taaltje, dat zij ‘sappig’ gelieven te noemen om daarmee euphemistisch ‘kinderachtig’ of ‘achtergebleven’ te bedoelen. Ten tweede bij de Antwerpenaren - het deel van de Vlamingen, dat het meest met Nederland en de Nederlanders in aanraking komt - de verbeelding, dat het niet nodig is hun taalgebruik te verbeteren in de zin van A.N., omdat hun dialect voldoende zou bieden om voor de Vlamingen als basistaal te dienen (precies zoals de randstedelingen - en dan speciaal de Amsterdammers -, die niet willen of kunnen beseffen, dat wat zij spreken nauwelijks iets met het A.N. te maken heeft). Hebben wij over de staatsgrens heen dus de taal - in diverse, zeer tot taalrijkdom strekkende variëteiten - gemeen, dan heeft het niettemin geen zin meer de leuze ‘de taal is gans een volk’ nog te gebruiken om daar volkseenheid op te baseren. Die leuze - hoewel fout - heeft goede diensten bewezen in de Vlaamse ontvoogding, maar nauwelijks iets bijgedragen om welk Nederlands-Vlaams integratiestreven dan ook van de grond te krijgen. Als zij waar was, dan zou zij voor álle volkeren gelden, dus ook voor Spanje en, op Brazilië na, alle Zuid-Amerikaanse volkeren, voor Portugal en Brazilië, voor Duitsland, Oostenrijk en Duits Zwitserland, enz. enz. | |
GeschiedenisRedenen van staatsbelang hebben zowel in België als in Nederland de geschiedschrijving en het daarop gestoelde onderwijs zo beïnvloed, dat algemeen de mening heeft postgevat, dat verschillen in aard en karakter - ook al vóór de opstand tegen Spanje - hebben bewerkt, dat Nederlanders en Vlamingen uit elkaar zijn gegaan. Prof. Geyl is al sinds 1913 die baarlijke onzin gaan bestrijden. Niettemin leeft die mening - nu, 70 jaar later - nog altijd voort, zélfs... bij bewuste Vlamingen. Nog altijd worden oorzaak en gevolg door elkaar gehaald! Wat uit het volgende moge blijken: De grote rivieren, de meren, de lage ligging van het land en de moerassige toestand ervan boden Holland en Zeeland zo'n bescherming tegen de Spaanse militaire overmacht, dat die gewesten al spoedig daarvan bevrijd konden worden voor alle opstandige en deswege vervolgde krachten uit de Nederlanden en van overal elders. In deze gewesten en in de van daaruit tijdig veroverde ten Noorden van de grote rivieren, kortom in de latere Zeven Provinciën, kon de bevolking - let wel: vooral dankzij de vele emigranten en dan voornamelijk die uit de Zuidelijke gewesten - tot grote economische en culturele bloei komen. En kon men in 't algemeen in volle vrijheid de hervormde godsdienst gaan beoefenen, die men had uitgekozen. Hoe geheel anders dan het onbevrijde Zuiden. Hier was notabene de protestantisering begonnen en had zij zich, vooral na de Beeldenstorm, in Antwerpen en Gent doorgezet, totdat Antwerpen in 1585 door Parma veroverd werd en het derde gedeelte van de bevolking naar de bevrijde gewesten uitweek. Wie bleef, werd overgehaald of liet zich dwingen opnieuw katholiek te worden en dan een barokke vorm van katholicisme aan te nemen, die wel heel radicaal verschilde van het calvinisme, dat toen al in het Noorden heerste, en dat daar op zijn beurt de katholiek-geblevenen geen kans gaf hun geloof vrij te beleven. Evenmin als aan de katholieken van de generaliteitslanden, die te laat vanuit het Noorden veroverd werden om nog voor 't protestantisme gewonnen te worden en die daarna - zonder enig recht op medezeggingschap - onder het beheer van de Zeven Provinciën werden gesteld en 2 eeuwen lang alleen maar goed waren om als bolwerk tegen Frankrijk en/of als gevechtsterrein te dienen.
Het Zuiden is dus - ik herhaal - het eerst protestant geworden en zeker niet katholiek gebleven, maar wel weer gemaakt, het Noorden is in eerste aanleg protestant gemaakt en heeft zich verder in die richting kunnen ontwikkelen. Dat uiteindelijk overheersende protestantisme in het N. en het dito katholicisme in het Z. hebben de bevolkingen in de gescheiden delen - ook ten N. van de grote rivieren de katholiek-geblevenen | |
[pagina 197]
| |
- zeer verschillend van elkaar gemaakt, ook via het bestel (het establishment), dat zij in zo geheel verschillende richtingen beheersten. Het geloof is dus bepalend geweest voor de aard en... niet omgekeerd. Daar komt bij, dat de Noordelijken eeuwenlang hun eigen régime hebben gehad, terwijl de Zuidelijken toen reeds door vreemden (Spanjaarden, Oostenrijkers, Fransen) bestuurd zijn. Voor de Vlamingen in België vond dit vreemde régime na 1830 nog een vervolg in een franstalige Belgische overheersing. Valt het dan te verwonderen, dat onder al dat vreemde bestuur de oorspronkelijk economisch zwakke Vlaming gedwongen was zijn toevlucht te nemen tot wat zijn grote levenskunst zou worden: het plantrekken, en dat dat hem nog meer zou verwijderen van de Nederlanders, die dat niet nodig hadden. En waarvan ook de bewoners van de Zuidelijke generaliteitslanden - die die kunst eveneens moesten beoefenen - afstand konden nemen, toen zij zich rond het midden van de vorige eeuw hoe langer hoe meer met het Noorden confirmeerden - na de Katholieke Emancipatie van 1853 - . Toch altijd nog vanuit dat Noorden als ‘donkere Zuiderlingen’ beschouwd, gingen zij zelfs zover zich nog verder te distanciëren van hun oorspronkelijke gewestgenoten, de Vlaanderaars, de Brabanders en de Limburgers uit België, die zij als nog grotere ‘duisterlingen’ naar voren schoven. Wat zij hadden kunnen en moesten zijn: bindcement in de Nederlanden, hebben zij dus afgewezen. Gescheidenheid in zovele opzichten heeft er - ondanks buurmanschap - uiteindelijk toch toe geleid, dat er zo grote verschillen in levensstijl en -praktijk en in mentaliteit zijn ontstaan, dat men Vlaminmingen en Nederlanders als twee verschillende volkeren moet zien. Ik kan moeilijk zeggen, hoe zeer het mij als Brabander en als half-Antwerpenaar spijt, dat juist West-Brabant en Antwerpen zo niets gedaan hebben om die ontwikkeling tegen te houden. Bij de hulp aan de Antwerpse vluchtelingen in 1914 heeft W.-Brabant wél getoond anders te willen. De funeste rol van het Belgische patriottisme na 1918 is genoegzaam bekend; na de oorlog zou België latijns zijn, heette het immers van franskiljonse kant, vooral van de officieren in de loopgraven.
G.J.M. Kortman Eindhoven N.v.d.r.: Zeeuwen en Groningers zijn geen verschillende volkeren. Nochtans... | |
Nassau en de HollandtrekReeds eerder werd gewezen op de in eigen beheer door drs. A.E. van Puffelen uitgegeven serie studies over de zgn. ‘Hollandtrek’, de migratie van Duitsers naar Nederland. Twee nieuwe publikaties zijn nu aan de reeks toegevoegd. De eerste is gewijd aan het vorstendom Nassau, de verhouding tot Nederland sedert de middeleeuwen en de handel, transport en migratie. De tweede publikatie heeft tot titel: ‘Migratie in de tweede helft van de achttiende eeuw; enige beschouwingen’. Het adres van de auteur is Westeinde 101, Den Haag. | |
HeemschutHet tijdschrift ‘Heemschut’ heeft twee belangrijke themanummers uitgegeven. Het maart/aprilnummer was gewijd aan Amsterdam als monumentenstad. Uitvoerig wordt ingegaan op de geschiedenis van de monumentenzorg in Amsterdam, het verval van de Vondelkerk, het restauratiebeleid en de stadsvernieuwing. Het meinummer schenkt aandacht aan historische buitenplaatsen. Ter sprake komen o.m. de zeventiende-eeuwse tuin van het onlangs geheel gerestaureerde paleis Het Loo, het beheer van Nederlandse buitenplaatsen, de ‘Stichting tot Behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen’ en onderzoek naar particuliere tuinen uit de periode 1850-1940. Tenslotte wordt aandacht geschonken aan de buitenplaatsen Fogelsanghstate en Oranjewoud. Voorts wordt nog een artikel gewijd aan tuinaanleg bij historische bebouwing. Twee bijzondere, goed geïllustreerde nummers, die alle aandacht verdienen. Het adres van ‘Heemschut’ is Nieuwezijds Kolk 28, Amsterdam, tel. 020-225292.
P.K. | |
Hollandtrek in de achttiende eeuwVan de hand van drs. A.E. van Puffelen verscheen in eigen beheer (Westeinde 101, 2512 GW Den Haag) een reeks publicaties ‘Hollandtrek van over de oostgrens’, waarin de migratie van Duitsland naar onze Republiek in de achttiende eeuw wordt behandeld. De laatste in deze reeks is getiteld ‘Lingeman en Teekelenburg; enig sociaal-economisch onderzoek naar de migratie-bewegingen van Lingen-Tecklenburg naar de Republiek’. Behandeld worden achtereenvolgens: karakter van het graafschap Lingen, de bodemgesteldheid in Lingen - Tecklenburg, statistische en demografische gegevens, dialect en streekliteratuur, handel, in het bijzonder de linnenhandel, gegevens over migratie. De publicatie bevat een drie bladzijden tellende bibliografie. | |
Republiek tussen vorstenTer gelegenheid van de herdenking van Willem van Oranje heeft de Walburg Pers te Zutphen een boek ‘Republiek tussen vorsten; Oranje, opstand, vrijheid, geloof’ onder redactie van F. Wieringa (prijs f 49,50) doen verschijnen. Gelijktijdig met de uitgave van dit fraaie, rijk geïllustreerde werk verzorgde de AVRO een bijzonder goede t.v.-documentaire over hetzelfde onderwerp. Het boek is samengesteld door een internationale groep deskundigen waaronder Nederlanders en Vlamingen. Er worden een aantal aspecten van de ontstaansgeschiedenis van de Republiek der Verenigde Nederlanden in behandeld, die in de schoolboekjes veelal niet aan de orde komen, m.n. ook de politieke en maatschappelijke achtergronden van de Tachtigjarige Oorlog. In de verschillende hoofdstukken vragen veertien auteurs aandacht voor de volgende onderwerpen: het calvinisme, de Spaanse Nederlanden, Spanje en de Nederlandse opstand, de verhouding tot Engeland, het Franse protestantisme, het Duitse Rijk 1519-1648, het oorlogsgebeuren, buitenlanders in de Republiek, Nederlandse vluchtelingen in het buitenland, kunst, literatuur en muziek tijdens de Tachtigjarige Oorlog. De opzet wijkt dus duidelijk af van de traditionele behandeling van de Nederlandse zestiende en zeventiende eeuw. Niet alleen wordt aandacht geschonken aan de Spaanse Nederlanden maar ook aan de Spaanse visie op de Nederlandse opstand. Zoals de titel van het werk reeds aangeeft staat het internationaal aspect van de opstand centraal. Engeland, Frankrijk en Duitsland mengden zich in de oorlog tussen Spanje en de Republiek. Aanvankelijk weken vele Nederlanders, die aanhangers van de Hervorming waren, uit naar Engeland en Duitsland maar later zochten tal- | |
[pagina 198]
| |
loze protestanten een toevlucht in de Noordelijke Nederlanden, waaronder vele Vlamingen zoals de latere diplomaat François van Aerssen, vooraanstaande figuren uit de handelswereld zoals Willem Usselincx, Johann von Bodeck en Johan van der Veecken, welke laatste een belangrijke rol speelde in de Verenigde Oostindische Compagnie. De 100.000 zuiderlingen, vooral uit Vlaanderen en Brabant, die een goed heenkomen zochten naar de Republiek, gaven een sterke stimulans aan de textielnijverheid en de handel in verschillende steden in Holland en Zeeland. Het grote aantal vluchtelingen moet verklaard worden uit het feit, dat de aanhang van het protestantisme in het huidige België en Noord-Frankrijk zeer groot was. Voor Nederlanders is het hoofdstuk over de Spaanse Nederlanden in meer dan één opzicht verhelderend. Zo wordt gewezen op de samenhang tussen religieuze en economische motieven bij de Hervormingsbeweging in Vlaanderen.
In de beschouwing over het calvinisme wordt er de nadruk op gelegd, dat anders dan veelal wordt verondersteld, het centrum van de Reformatie zich in het zuiden bevond. Het is zelfs de vraag of het noorden zonder de Opstand en de politieke ontwikkelingen, die er het gevolg van waren, ooit protestants geworden zou zijn.
De scheiding tussen Noord en Zuid kreeg definitief gestalte na de mislukte veldtocht naar Nieuwpoort in 1600 toen de Vlaamse bevolking niet in opstand kwam maar zich zelfs tegen de invallers keerde. Van toen af ontwikkelden Noord en Zuid zich in verschillende richting.
De Opstand is van grote invloed geweest op kunst en letterkunde. Het geuzenliedboek en Bredero's ‘Groot Lied-boeck’ zijn hiervan de blijvende getuigen. Deze culturele aspecten van de Opstand krijgen in dit boek evenzeer aandacht als de internationale verhoudingen. Het gebrek aan buitenlandse steun, de hachelijke situatie van het protestantisme in Frankrijk, de halfslachtige hulp van de Engelse koningin Elisabeth verzwakten de positie van de jonge Republiek. Hoe deze nieuwe staat (de tweede republiek in Europa na Venetië) zich staande kon houden, mede dank zij de strategische bekwaamheden van Maurits en Frederik Hendrik, wordt evenzeer op verhelderende wijze uiteengezet.
P.K. | |
Een veelzijdig toeristisch kwartetOnder de ‘vlag’ die ik op deze bijdrage gestoken heb, gaat niet (zoals het opschrift misschien doet vermoeden) een ‘lading’ schuil die betrekking heeft op een bepaald soort gezelschapsspel. Al zou het op zichzelf trouwens best denkbaar zijn dat het toeristische aspect van bepaalde streken door een dergelijke uitgave wordt onderstreept, mijn bedoeling is het door middel van deze ‘blikvanger’ de aandacht te vestigen op een viertal van toeristische uitgaven, die op dit ogenblik in het Vlaamse land verschijnen. Wie van plan is de vakantie in Vlaanderen door te gaan brengen of er dagtochten wil gaan maken, zal niet kunnen klagen over het geringe aanbod van toeristische informatie. Het tegendeel is eerder het geval; en dan doet het er niet eens zoveel toe op welk deel van dit gewest de keus gevallen is. Er is binnen ons taalgebied nauwelijks een streek te vinden die op informatief gebied zo uitpakt als Vlaanderen. En van ‘koekoek-eenzang’ is zeker geen sprake, gekenmerkt als het aanbod wordt door de opvallend grote verscheidenheid. | |
Toeristisch wegwijsDe eerste reeks waarop ik de aandacht wil vestigen is ‘Toeristisch Wegwijs’Ga naar eind1. Daar het niet mogelijk is alle delen voor te stellen, beperk ik mij tot het drietal waarmee ze onlangs werd uitgebreid. Het zesde deel (op de verschijning waarvan lang gewacht moest worden) heeft het opschrift ‘Wandelen in de 6’ meegekregen. Die cijferaanduiding heeft niets uit te staan met het volgnummer, maar slaat op het zestal Vlaamse randgemeenten rond Brussel. Van Sint-Genesius-Rode gidst Wim van Gelder de gebruiker naar Drogenbos. Via Kraainem gaat de tocht vervolgens naar Wezembeek-Oppem. Na Wemmel te hebben bezocht wordt deze verkenningstocht te Linkebeek afgesloten. De beide andere delen hebben betrekking op een streek die toeristisch erg hoge ogen gooit, n.l. De Kempen. Heeft Van Gelder in een eerder verschenen deel de omgeving van Turnhout voorgesteld, in het negende staat de Voorkempen (de streek direct ten oosten van Antwerpen) centraal, terwijl de Inhoud van het tiende deel is gewijd aan de Zuiderkempen (het gebied dat in Herentals en Geel twee belangrijke middelpunten heeft). Pluspunten van deze gidsen zijn de redelijk te noemen prijzen (variëren van 290 tot 360 frank), de vrij uitvoerige bespreking van de ‘behandelde’ gemeenten en de goed bruikbare plattegronden. Een nadeel is, dat deze boeken maar niet zo even zijn weg te steken; het gekozen formaat (27 × 21) laat dat niet toe. | |
Standaard-GidsenVan een heel andere opzet zijn de gidsen die op de markt gebracht worden door de Standaard UitgeverijGa naar eind2. De oorzaak is de totaal andere formule waarvan wordt uitgegaan. Het is de samenstellers er in de allereerste plaats om te doen de gebruikers oog te doen krijgen voor datgene wat er aan historische bebouwing is bewaard gebleven. Het ontspannende element wordt weliswaar niet vergeten, maar het staat bepaald niet op de voorgrond. Het valt buiten het bestek van deze bijdrage een uitvoerige beoordeling te geven van de gidsen die in de loop van de voorbije jaren in deze reeks zijn verschenen. Ik volsta dan ook met het noemen van de titels; immers deze bijdrage heeft als belangrijkste doel u op de hoogte te stellen van wat er op dit ogenblik in Vlaanderen aan toeristische informatie beschikbaar is. Deze gidsen vallen in twee groepen uiteen. De delen die deel uitmaken van de eerste behandelen steden, terwijl die van de tweede een meer streekgebonden karakter dragen. De steden, waarvan het verleden is ‘vastgelegd’, zijn Antwerpen, Turnhout, Leuven, Lier, Brugge en Mechelen. De streken die tot op heden met een gids bedacht zijn, zijn het Veurne-Ambacht en de omgeving van het Zwin; de laatstgenoemde is onlangs van de pers gekomen. Ook van deze gidsen kan niet gezegd worden dat ze gemakkelijk ziin op te bergen in een binnenzak. Dat is niet te wijten aan het op zichzelf handzame formaat (11 × 21) maar aan de omvang; zo waren er voor de vastlegging van de rijkdom van oud-Mechelen 475 bladzijden nodig en telt de soortgenoot van Antwerpen er 430. Weliswaar vallen de andere delen bescheidener uit, maar het gemiddeld aantal bladzijden schommelt toch altijd nog rond het getal 300. Tenslotte een opmerking over het geldelijk aspect. Bedroeg de gemiddelde prijs van de ‘Toeristisch Wegwijs’-gidsen 340 fr, voor de delen van deze reeks moet heel wat dieper in de beurs getast worden; de stuksprijs bedraagt 590 fr. | |
[pagina 199]
| |
Blauwe vogelsHet is nu een jaar of twee geleden dat het Kommissariaat-Generaal van Toerisme begon met het uitdragen van een nieuwe visie op het gebied van vakantie- en vrijetijdsbesteding. Dit initiatief, dat niet los te denken is van de economische neergang van de voorbije jaren, wil een bijdrage zijn tot het ontdekken van het vele dat er in de eigen streek aan schoonheid, zowel in landschappelijk als stedebouwkundig opzicht (om maar een paar van de belangrijkste facetten te noemen) ligt opgeslagen. Om hieraan een zo groot mogelijke bekendheid te geven werd besloten gidsen uit te geven met een geheel eigen karakteristiek. In deze Blauwe VogelsGa naar eind3 wil men vooral aandacht schenken aan ‘die doodgewone dingen, die we haast dagelijks ontmoeten op weg naar het werk of de school’. Aan deze vorm van benadering heeft men de naam Geotoerisme gegeven. Het ligt in de bedoeling in de loop van de komende jaren van elke Vlaamse gemeente of stad een dergelijke gids (waarvan de kostprijs 95 fr. per deel bedraagt) uit te geven. Op deze manier hoopt men erin te slagen van Vlaanderen een toeristisch-recreatieve atlas samen te stellen die gezien mag worden. | |
Onder de vlag van Stella ArtoisOnder de vlag van de beschermvrouw Stella Artois is vorig jaar Uitgeverij HeliosGa naar eind4 begonnen met het op de markt brengen van een serie ‘Toeristische Streekgidsen’, waarvan inmiddels een vijftal zijn verschenen. Beperkten de vorige uitgevers zich tot het Vlaamse landsgedeelte, van deze reeks is het de opzet heel België aan zijn trekken te laten komen. Daartoe is het land opgedeeld in 26 regio's. Van de eerste twee gidsen-reeksen heb ik als negatieve punten genoemd, dat ze of erg moeilijk te hanteren waren of dat er nogal diep voor in de beurs getast moest worden. Aan deze ‘kwalen’ lijden deze gidsen niet. Zowel wat formaat (10,5 × 18) als omvang betreft, laten ze zich gemakkelijk wegsteken; de gebruiker zal er zeker geen lastpak aan hebben. Ook voor het bedrag dat er per deel voor moet worden neergeteld, zal vrij gemakkelijk een plaatsje op de vakantie-begroting kunnen worden ingeruimd; tegen de ‘democratische’ prijs van 150 fr. kan het deel van uw keus uw eigendom worden. De inhoud van alle gidsen is ‘geknipt’ naar hetzelfde patroon. Na eerst een ‘Portret van de streek’ geschetst te hebben (op een kaart van België is aangegeven waar de streek gezocht moet worden, terwijl op de achterkaft een overzichtskaart van het betreffende gebied staat afgedrukt) worden in alfabetische volgorde ‘Van stad tot dorp’ de bezienswaardigheden aangeduid. Uiteraard kan de hoeveelheid informatie maar beperkt zijn j toch zijn de samenstellers erin geslaagd van elk deel een functioneel geheel te maken. Zo hebben ze, behalve aan toeristische basisinformatie (zoals auto-, fiets- en wandelroutes, infrastructuren en bezienswaardigheden) ook uitdrukkelijk aandacht geschonken aan het aspect van de natuurbeleving, sport- en recreatiemogelijkheden, folklore en streekgastronomie.
Marten HEIDA |