Willem van Oranje: de mythe en de mens
Men zal niet kunnen zeggen dat de vierhonderdste verjaardag van de moord op Willem van Oranje onopgemerkt voorbijging.
Blikvangers waren de uitgebreide televisieserie zowel door de BRT als door de NOS uitgezonden, de tentoonstellingen in het Prinsenhof te Delft en in het Broodhuis te Brussel, de herdenking te Brussel, onder de auspiciën van de Vlaamse Executieve, de plechtigheid te Delft waaraan de koningshuizen en de regeringen van de drie Beneluxlanden deelnamen, het boek van A. Th. van Deursen en H. de Schepper ‘Willem van Oranje. Een strijd voor vrijheid en verdraagzaamheid’.
Daarnaast een stroom van lezingen, herdenkingen en artikels in alle toonaarden. Toen dit alles werd aangekondigd vreesden sommigen, beducht voor goedkope mythevorming en oppervlakkige heldenverering, dat dit net iets van het goede teveel zou worden.
Deze vrees is grotendeels ongegrond gebleken. Dit Oranjejaar vertoont enkele opmerkelijke trekken waarover we ons alleen maar kunnen verheugen.
*
Vooreerst blijkt een duidelijke verschuiving van de belangstelling van de mythe naar de mens in zijn tijd. Het heldenepos heeft plaats gemaakt voor het levensverhaal van een uitzonderlijk man en zijn wonderlijke groei.
Een jonge prins aan het hof te Brussel, beschermeling van Keizer Karel, in alle opzichten door het lot bevoorrecht, en met volle teugen genietend van alle goede dingen des levens én van macht en aanzien die hem al vroeg in de schoot worden geworpen. Door zijn ijveren voor de privilegiën van zijn stand en zijn land, en tegen de brandstapels van de inquisitie, wordt hem de leiding opgedrongen van een opstandige beweging. Tenslotte geraakt hij verwikkeld in een strijd op leven en dood tegen zijn koning ‘die hij altijd heeft geëerd’.
Rusteloos spant hij zich in voor de ‘generaliteit’ van alle Nederlanden en de ‘pacificatie’ van de geesten; als een ongekroonde vorst wordt hij ingehaald in alle steden van Vlaanderen, Brabant en Holland, maar tenslotte wordt hij teruggedrongen in een belegerd bastion achter de waterlinie - zowel door eigen tactische misrekeningen als door de militaire overmacht van de vijand en door het particularisme van zijn medestanders.
Hij is evenzeer verslagene als overwinnaar, vader van een gehalveerd vaderland, een losse statenbond en tolerantie met de linkerhand.
Dit beeld dat ons door de geschiedschrijving wordt voorgehouden is boeiender en indrukwekkender dan de mythe.
*
Opmerkelijk is ook de belangstelling voor de politieke opvattingen van Willem van Oranje: ‘Eén Nederlandse bondsstaat door één monarch geregeerd, met medezeggenschap van de staten in het landsbestuur en met een gelijkwaardige plaats voor alle godsdiensten’ (Van Deursen). De voorzitter van de Vlaamse Executieve onderstreepte de betekenis van Willems denken en handelen voor de benadering en oplossing van problemen in de huidige Belgische en Nederlandse samenleving én in Europa.
Het door Oranje nagestreefde evenwicht tussen het dynamisme dat verscholen ligt in de gewestelijke verscheidenheid en het ideologisch pluralisme en de bundelende kracht van de politieke generaliteit is een baanbrekende visie die ook vandaag haar volle waarde behoudt.
*
Opvallend is tenslotte dat de historische en politieke belangstelling voor Willem van Oranje en zijn tijd even groot blijkt in Vlaanderen, Brabant en Limburg als in Holland. Er is rond zijn figuur een consensus ontstaan die grenzen en ideologieën overschrijdt.
Een welgekomen tegengif tegen de ‘bewustzijnsvernauwing’ waardoor zowel het half autonoom geworden ‘Vlaanderen’ als het zelfgenoegzame ‘Holland’ worden geplaagd.
De zorg om de generaliteit gaat nu andere wegen dan in 1584. Enerzijds actieve ‘integratie in eigen kring’ door uitwisseling van mensen en ideeën op alle deelgebieden van het maatschappelijk leven en de verbreding en verdieping van de informatiestromen over de grenzen heen. Anderzijds de uitbouw van de Nederlandse Taalunie, de Beneluxunie, het Cultureel verdrag en de grensoverschrijdende samenwerking.
Dit Oranjejaar is een goede zaak indien het ons aanzet tot bezinning op deze eigentijdse taken. Men moet derhalve durven hopen dat de vierhonderdste verjaardag van de moord op Willem van Oranje ook en vooral in dit opzicht niet onopgemerkt zal zijn voorbijgegaan.
R. PIRYNS