| andere Staten en - meer waarschijnlijk - door de internationale organisaties. |
3. | De rol van het Staatshoofd is een belangrijk probleem. De Koning is grondwettelijk bevoegd inzake de internationale betrekkingen. Nochtans kan een Minister van de Vlaamse Regering de Koning niet politiek dekken. Ook kan geen Nationale Minister dit voor hem doen, daar deze Nationale Minister materieel niet bevoegd is. |
4. | De diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland ressorteert onder de hiërarchische bevoegdheid van de Nationale Minister van Buitenlandse Betrekkingen. Zij zijn niet onderworpen aan de Gemeenschapsexecutieven. |
Kortom, enkel op dit vlak, zal nog heel wat dienen te gebeuren om in sommige domeinen, een eigen buitenlands beleid te kunnen voeren, met eigen middelen, personeel en aangepaste instrumenten.
Al zijn deze argumenten van institutionele aard belangrijk, toch is er geen enkel dat afdoende is om te bewijzen dat de Nationale Regering enige bevoegdheid heeft inzake de gemeenschapsmateries. Formele argumenten zijn in dit geval slechts de vertaling van politieke onwil.
Ik meen echter dat de Vlaamse Regering onverdroten haar aktie moet verder zetten om de identiteit te beklemtonen en een programmering inzake haar buitenlands beleid moet opstellen.
Cultureel en geografisch lijkt mij de samenwerking met Nederland de grootste prioriteit.
Het begrip en de specifieke samenwerking die Vlaanderen van Nederland krijgt of zou krijgen, zijn voor Vlaanderen een enorme ondersteuning in zijn verlangen een eigen identiteit binnen het Belgisch geheel op te bouwen.
Vele domeinen lenen zich tot vernieuwde samenwerking. Institutioneel zijn nieuwe wegen mogelijk te bewandelen.
Op het culturele vlak zou nog meer aandacht dienen besteed te worden aan het gemeenschappelijk en geïntegreerd optreden. Ook in het buitenland zouden gemeenschappelijke initiatieven dienen genomen te worden. De agressiviteit van andere culturen, mede economisch bepaald, is zeer groot.
Het Taalunieverdrag is een mijlpaal. Maar zijn rol kan geïntensifieerd worden. Niet enkel de luister en de bescherming van de taal verdienen de volle aandacht, doch ook het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek zijn aan integratie en samenwerking toe.
Het einde van de twintigste eeuw stelt zeer akkuut de vraag naar een toekomst voor Europa en de Westerse democratieën.
De welvaart in Europa is mogelijk gemaakt ondermeer op grond van een intellektueel en wetenschappelijk overwicht. Op dit vlak ligt een enige kans voor Vlaanderen om de 21ste eeuw hoopvol in te stappen. De samenwerking op het vlak van het industrieel gericht toegepast onderzoek en van het industrieel beleid in het algemeen, moet tussen Noord en Zuid veel intenser worden.
Deze samenwerking moet echter een internationaal karakter hebben. De staatshervorming geeft ons de kans om deze Noord-Zuid verbinding te institutionaliseren.
Een van de belangrijkste instrumenten voor een vernieuwd buitenlands beleid is de Benelux, welke aan de Belgische staatshervorming zou dienen aangepast te worden, teneinde het verdrag nieuw leven in te blazen.
In de Benelux Economische Unie dient de rechtstreekse betrokkenheid van de Gemeenschappen en Gewesten erkend te worden, zowel op ministerieel als op ambtelijk niveau.
Als Europeaan vind ik dit van uitzonderlijk belang. De betrokken zone is de 4e handelsmarkt in de wereld en bovendien heeft zij steeds een pilootfunctie in en voor Europa uitgeoefend.
Sommige problemen die exclusief Vlaanderen en Nederland aanbelangen, bv. het probleem van de afvalstorting, zouden in principe door de Vlaamse Regering dienen geregeld te worden.
Het Vlaamse Gewest is immers de hoofdgeïnteresseerde voor de domeinen zoals ruimtelijke ordening, milieu, natuurbehoud, alsmede de samenwerking tussen lokale overheden, aan weerszijden van de landsgrenzen.
Deze Vlaams-Nederlandse coöperatie zou sterke institutionele vormen kunnen aannemen, in het raam van het op 21 mei 1980 in het kader van de Raad van Europa gesloten Europees raamverdrag inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen de Gemeenschappen en regionale overheden.
De mogelijkheden voor een nieuwe relance van de Noord-Zuid integratie zijn potentieel aanwezig. Het ideaal kan, wars van elk romantisme of gedweep, op pragmatische wijze nagestreefd worden.
Tussen droom en werkelijkheid dient een brug geslagen te worden. Mijn betoog dient als een bescheiden bijdrage hiertoe beschouwd te worden.
In dit gezelschap - en voor deze vereniging - die steeds onverdroten geijverd heeft voor samenwerking tussen Nederlanders en Vlamingen - meen ik met mijn uitnodiging een optimale kans gekregen te hebben.
Marc GALLE Gemeenschapsminister
Uitgesproken te Amsterdam op 26 mei, voor de Algemene Vergadering van het Algemeen-Nederlands Verbond.