Medianota voorgelegd
Op 29 augustus ll. stelde minister Brinkman van Welzijn, Volkshuisvesting en Cultuur (WVC) de lang verwachte en dikwijls herschreven medianota voor aan het publiek. Dat het om een quasi-definitieve beleidstekst handelt is duidelijk onderstreept doordat zes ministers (waaronder premier Lubbers) en een staatssecretaris (en dit van de beide regeringspartijen) de nota mede hebben ondertekend.
De uiteindelijke nota (in de loop van het jaar zijn er verscheidene versies geschreven) is duidelijk een compromis tussen het streven van de WD om de overheidsinvloed terug te dringen en ruimte te geven aan het bedrijfleven en het voornemen van met name het CDA om de bestaande omroepen te beschermen.
De ruimte voor het bedrijfsleven en de bestaande omroepen wordt in het medialand strikt gescheiden gehouden.
De aanbieding van volledige programma's, gefinancierd door Sterreclame en omroepbijdragen, blijft voorbehouden aan de omroepen. De aanbieding echter van nieuwe tv-programma's (zoals abonnee-tv) zal gebeuren via particuliere ondernemingen die hun programma's met individuele bijdragen van kijkers, en voorlopig zonder reclame, moeten financieren.
Om te kunnen concurreren met het bedrijfsleven wil het kabinet de omroepen meer zendtijd geven en de Sterreclame met een half uur per week uitbreiden.
Verder blijkt het kabinet niet te willen tornen aan de onderlinge zendtijdverdeling tussen de omroepen. Er komt dus geen categorie ‘super-omroep’ zoals door de VVD gevraagd werd.
Voor de omroep wil het kabinet van WVC een programmavoorschrift introduceren dat van de omroepen verlangt dat zij 25 procent informatie, 20 procent cultuur en 5 procent educatieve programma's brengen. De andere helft mag uit amusementsprogramma's bestaan. Daarnaast wordt de toelating van buitenlandse tv-programma's verruimd. Restrictie is wel dat alleen die programma's worden toegelaten die geen speciaal op Nederland gerichte reclame bevatten.
(Wat echter met de op het buitenland gerichte reclame in Nederland?).
Naast het toekennen van de nieuwe media aan het bedrijfsleven is ongetwijfeld het voornemen om de NOS in taak en omvang in te perken de meest opvallende paragraaf in de medianota.
De verantwoordelijkheid voor de programma's van NOS komt voortaan te liggen bij de omroepverenigingen en de NOS wordt zelf gesplitst in drie delen:
1. | Het facilitair bedrijf wordt van de NOS losgekoppeld en omgezet in een naamloze vennootschap waarin de staat de meerderheid verkrijgt. Dit bedrijf mag naast de dienstverlening ook opereren op de vrije markt. |
2. | De programmering van de NOS-programma's wordt bepaald door een programmastichting waarin de omroeporganisaties de meerderheid zullen krijgen (de omroepen gaan dus voortaan bepalen wat de NOS uitzendt). |
3. | Er komt een Commissariaat voor de Media dat de toezichthoudende taken overneemt die nu bij de minister liggen en die ook de gezamenlijke belangen behartigt (leden van het Commissariaat worden door de overheid benoemd). |
Naast deze beleidsmaatregels, waaraan bij de bespreking in de Tweede Kamer nog kan aan geschaafd worden, zijn er de onvermijdelijke besparingsmaatregels die worden opgelegd aan de omroep.
De NOS, de omroeporganisaties, de Wereldomroep en de regionale omroepen die van de NOS afhangen, worden volgend jaar met 30 miljoen gekort. In 1985 komt daar nog eens 5 miljoen gulden bij en vanaf 1986 moet de totale besparing 40 miljoen gulden bedragen.
93 procent van de bezuinigingen komen voor rekening van de landelijke omroep, met inbegrip van de regionale programma's van de NOS. De Wereldomroep moet 6 procent en de regionale omroeporganisaties zullen 1 procent moeten inleveren.
(De regionale omroepen krijgen bovendien het verbod opgelegd om hun inkomsten te verhogen door de invoering van regionale reclame).
Vraag kan gesteld worden naar de opportuniteit van bepaalde maatregels. Velen zijn ervan overtuigd dat de minister er een verkeerde keus aan doet door de omroepen meer invloed te geven bij de programma's van de zgn. ‘gezamenlijkheid’ van de NOS. Moeilijk lijkt ook de opdracht om met minder geld meer zenduren te vullen (in '84 krijgen de omroepen 6 uur bij en in '85 zelfs 14 uur). Of dit alles de kwaliteit van de programma's ten goede zal komen is nog maar zeer de vraag.
Dat de minister met de huidige nota gestreefd heeft naar een aanvaardbaar compromis voor de regeringspartijen (en het lijkt er sterk op dat ook de grootste oppositiepartij niet veel weerwerk zal leveren) is begrijpelijk. Minder begrijpelijk is echter wel waarom de NOS hiervan het slachtoffer moest worden.