Nederlands Congres om de betekenis van de taaleenheid van 20 miljoen Nederlandssprekenden in Europa tot gelding te brengen. De heer Allacker onderstreept dat om economische redenen de kennis van het Nederlands aangewezen is - boven de gewesttaal - omdat door het Nederlands niet alleen de kulturele, maar ook de economische betrekkingen tussen Frans-Vlaanderen en het belangrijk economisch gebied dat 20 miljoen Nederlandssprekenden bewonen vergemakkelijkt worden. In hun actie voor het onderwijs van het Nederlands in Frans-Vlaanderen hadden de gemeenteraden van Belle, Godewaarsvelde, Hazebroek, Kaaster en Vleteren in 1977 reeds op deze wenselijkheid gewezen.
Hier klinkt een nieuw geluid. Hier openbaren zich nieuwe mogelijkheden. Frans-Vlamingen kunnen stilaan tot het besef gebracht worden dat zij er belang bij hebben de taal van hun voorgeslacht terug te leren, niet uit heimwee naar het verleden maar met het oog op een meer welvarende toekomst.
Hoe kunnen wij deze waarheid doen doordringen.
Eerst en vooral door een betere kennis te verspreiden van wat het verwante taalgebied vertegenwoordigt. Kulturele uitstappen zijn essentieel en ik zou - in dit opzicht - de groepsreizen, vooral naar West-Vlaanderen, willen zien vermenigvuldigen en na het bezoek aan Brugge, bezoeken aan leper, aan Veurne, aan Diksmuide, aan Poperinge, aan Kortrijk, aan de Leiestreek bij Gent willen aanmoedigen.
Maar vooral de grote economische betekenis van ons Deltagebied moet volledig beseft worden. Zeebrugge, Gent, Antwerpen, de Schelde-Rijnverbinding, Rotterdam, Amsterdam, Eindhoven zouden in Frans-Vlaanderen beter gekend moeten zijn.
Het vraagstuk van het aanvangsonderwijs in onze taal verdient nader onderzocht te worden.
In de gegeven omstandigheden kan het doel niet anders zijn dan de bevordering van het onderricht van onze taal als tweede taal.
Er zijn voordelen en bezwaren om de gewesttaal daarvoor te gebruiken zoals in het manifest van de Frans-Vlamingen in Hazebroek op 19 december 1981 werd voorgesteld. De bezwaren zijn opvallend. Welke schrijfwijze, welke spraakleer, welke uitspraak, welke leer- en leesboekjes? Zal niet veel kostbare tijd verloren gaan om het passende didactische materiaal te leveren?
Waarom niet rechtstreeks met het algemeen beschaafd beginnen, waarvan men toch weet dat men daarop in het middelbaar onderwijs zal moeten overschakelen. Als het voorbeeld van Brussel tot iets kan dienen dan leert het dat wij de Brusselse volkstaal naast het Frans slechts een werkelijke kans hebben kunnen geven door haar in haar algemeen beschaafde omgangsvorm als voertaal te gebruiken.
Als het kind, in de lagere school nog de tongval van zijn ouders kent, is het dan zo moeilijk om het in de beschaafde vorm van die taal te onderrichten?
En als het de voorouderlijke spraak niet meer kent, is het niet beter als tweede taal rechtstreeks met het algemeen beschaafd Nederlands te beginnen?
De vooruitzichten zijn bemoedigend.
Maar laten wij niet hardop dromen: er zal aanhoudende standvastigheid en geestdrift nodig zijn om iets te redden en veel te doen herleven.
De aanvangsverschijnselen zijn hoopvol: er zijn tijdens dit schooljaar zevenhonderd leerlingen die vrije cursussen Nederlands volgen in Frans-Vlaanderen!
De ‘schreve’ mag uiteindelijk geen werkelijke grens, geen scheidingsmuur worden.
Dit zou, in het bijzonder voor wie de Westhoek kent - en liefheeft - té onnatuurlijk zijn.
De belofte wordt stilaan duidelijk. Met ons aller wil en toewijding kan nu reeds met zekerheid voorspeld worden dat de gehechtheid aan het aloude culturele erfgoed in Frans-Vlaanderen zal herleven.
H. FAYAT
Toespraak op de slotzitting van de 36ste Frans-Vlaamse Kultuurdagen te Waregem, zondag 25 september 1983.