se Vlaanderen (Namen, Henegouwen en Frans Henegouwen, Trierache), het Land van Brabant (Brabant, Antwerpen tot Noord-Brabant).
Het Land van Loon, de beide Limburgen, het Geldergebied, de regio Emden-Lingen en langs de Weichsel of het Teutonische Ordenland.
In deze streken, waar de baksteenarchitectuur hoogtij vierde en nog viert, nadat de Romeinen de baksteenovens hadden ingevoerd, bij gemis aan natuurlijke steen, maar met een overvloedige aanwezigheid van leem.
De evolutie van het verwerken van baksteen, de verfijning van de beroepskennis en het zoeken naar uitingen van innerlijke expressie van religieuze en wereldlijke gedachtengangen, sloegen neer in o.a. deze magische metselaarssymbolen.
Velen zien in deze metselaarstekens een reminiscentie van de Noorse runetekens, waarvan nog geen enkel bewijs voorhanden is.
Anderen vergelijken ze met de geheime vrijmetselaarstekens, waar ze geschiedkundig geen enkel verband kunnen leggen.
Nog anderen zien er eenvoudige versieringen in of misschien bekwaamheidsproeven voor het bekomen van de titel van meester-metselaar of eenvoudig als de gezellenproef.
Nog anderen zijn door vergelijkende studies gekomen tot de konklusie dat deze metselaarstekens relikten zijn van een tijd waar het kerkelijk bestuur en de rechtsmacht meer dan in andere tijden vergroeid waren met de maatschappelijke visie van het volk.
Het handjevol zoekers, dat dit probleem sedert jaren
onderzoekt, is nog niet tot eensluidend oordeel gekomen omdat er tot heden nog geen enkele algemene vergelijkende studie is gepubliceerd.
De metselaarssymbolen concentreren zich hoofdzakelijk rond het kruis, de ruit en het gestyleerde hartmotief.
De honderden variaties, composities en samenvoegingen zijn meestal tot deze drie basisfiguren te herleiden, alhoewel enige bijzondere tekens zoals de arend met dubbel hoofd, de leeuw, het Christusmonogram e.a. onder geen van de hoger geciteerde vormen zijn onder te brengen.
Men kan wel vaststellen dat materiële omstandigheden bijgedragen hebben tot hun verwezenlijking zoals de vorm, de kleur en de verbanden die eigen zijn aan baksteenarchitectuur.
Men kan ze waarnemen in gebouwen uit de XIIe tot en met de XXe eeuw.
Nieuwe metselaarsmethoden en het wegvallen van de oude metselverbanden, zoals spouwmuren, hebben aan dit fenomeen een einde gesteld.
Toch blijft de hoop latent, ooit de juiste betekenis en de reden van bestaan, meer nog, hun taal te ontdekken, opdat wij ze weer zouden verstaan en eventueel herinvoeren, zeker bewaren en beschermen.
Maar ze blijven de getuigenis van een gelijkgezindheid en een diepere motivering van levensopvatting in de aloude Nederlanden ‘daer wi toch sijn in eenen stronck geplant’ en zij allen ‘mensen lik wider’ zijn.
M. DRIESSEN