Neerlandia. Jaargang 87
(1983)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de nederlanden in de wereld
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten geleideHet colloquium ‘Nederlands-Vlaams internationaal cultuurbeleid’ sluit aan bij de werkzaamheden van het 38ste Algemeen-Nederlands Congres dat op 2 en 3 oktober 1981 gehouden werd te Brussel, en meer bepaald bij deze van de ANV/ANC-werkgroep ‘De Nederlanden in de Wereld’ die voor dat Congres verscheidene werkdocumenten voorbereidde.
Met dit colloquium wil de werkgroep meer bepaald voortbouwen op het congresdocument dat handelde over het ‘Nederlands-Vlaams internationaal cultuurbeleid’. Uit het grote pakket aanbevelingen die toen in beknopte vorm geformuleerd werden, wil de werkgroep er nu enkele uitlichten en er nader op ingaan. Meer speciaal wordt nu de schijnwerper gericht op sommige instrumenten die bij het voeren van een beleid voor culturele samenwerking met andere landen en regio's kunnen ingeschakeld worden, zoals culturele verdragen, akkoorden, overeenkomsten, diplomatieke zendingen en culturele attachés, culturele centra en wetenschappelijke instituten in het buitenland. Tijdens dit colloquium zal daarbij vooral onderzocht worden hoe die verschillende instrumenten op elkaar kunnen inspelen om uiteindelijk te komen tot een gemeenschappelijk - en waar en wanneer dat ook mogelijk is - tot een geïntegreerd Nederlands-Vlaams internationaal cultuurbeleid. Bovendien zal op dit colloquium onderzocht worden hoe particuliere organisaties kunnen ingeschakeld worden voor het meebepalen van zo'n internationaal cultuurbeleid. Tijdens de voormiddagzitting van deze studiedag zullen enkele deskundige prominenten uit Vlaanderen en Nederland vooral hun persoonlijke ervaringen op diverse terreinen van het internationaal cultuurbeleid meedelen, terwijl de namiddagzitting hoofdzakelijk zal gewijd zijn aan een open debat over de twee grote thema's van het colloquium, en dit op basis van een aantal stellingen die collegiaal door de werkgroep werden opgesteld en die opgenomen werden in deze documentatiemap. De studiedag wordt dan besloten met gelegenheidstoespraken door drs. B.J.E.M. De Hoog, secretaris-generaal van de Nederlandse Taalunie en door Mevrouw D. Verstraeten, Commissaris-Generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking van de Vlaamse Gemeenschap. In deze documentatiemap vinden de deelnemers ook een aantal informatieve en documentaire werkstukken die speciaal voor dit colloquium werden opgesteld en bijeengebracht en waarvan de deelnemers - zo wordt verhoopt - zeker vooraf zullen willen kennis nemen opdat de bespreking van de verschillende congresthema's op het colloquium zelf zo vlot en zo vruchtbaar mogelijk zouden kunnen verlopen. De leden van de werkgroep:
Voorzitter: M. Vertommen; Co-voorzitter: J.W. Volleberg; Leden: S.L. van Ameringen, G. van Cauwelaert, H. Chr. C. Dobbelstein, G. Groothoff, V. Hafkamp, H.L, Janse, C.M. Middelhoff, F. Pittery, A. Verthé; Secretariaat: J. van Hoorn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stellingen voor het Colloquium van 25 februari 1983 te Antwerpen over een gemeenschappelijk Vlaams-Nederlands beleid voor internationale culturele samenwerkingDaar, waar in de hierna volgende stellingen gesproken wordt over
Algemeen uitgangspunt: Van de regeringen en de volksvertegenwoordigers van Nederland en Vlaanderen wordt inzake het present stellen van de Nederlandse cultuur in het buitenland de politieke wil verwacht hierbij principieel uit te gaan van het bestaan van één gemeenschappelijke cultuur. Er is in dit opzicht behoefte aan permanent beraad over de filosofie die aan zulk een cultuurbeleid ten grondslag ligt, resp. dient te liggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Culturele akkoorden en verdragen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Diplomatieke posten en culturele attaches
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Culturele centra en instellingen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. Particuliere organisaties
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar een actief buitenlands cultureel beleid?Ernstige beleidslacuneSchrijven over een Nederlands buitenlands cultureel beleid is schrijven over wat zou moeten zijn, niet over wat is. Want wij hébben geen buitenlands cultureel beleid. Wel buitenlandse culturele betrekkingen, te veel zelfs, maar geen beleid in de zin van een weloverwogen kader, met uitgangspunten, met doelstellingen, en met daarop gebaseerde inhoudelijke en geografische prioriteiten. We ‘rotzooien maar wat aan’, om een in de moderne Nederlandse schilderkunst ten onrechte berucht geworden uitspraak te gebruiken. En het weinige wat we daaraan ten koste leggen - voor 1981 ongeveer zestien miljoen gulden, voor tientallen bilaterale overeenkomsten - wordt daardoor nog onverantwoord besteed ook.
Vanwaar deze blinde vlek op onze politieke kaart? Waarom voeren anderen, en dan denk ik meteen aan onze grote partners, wel een actief buitenlands cultureel beleid (Bondsrepubliek, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten), of zelfs een agressief beleid (Frankrijk), en doen wij er niets aan? Al sinds jaar en dag erkennen opeenvolgende Westduitse regeringen dat buitenlands cultureel beleid ‘ein tragender Pfeiler unserer Aussenpolitik’ isGa naar eind(1). En dat dit geen tot niets verplichtende verklaring is, bewijzen de begrotingscijfers: er wordt in de Bondsrepubliek rechtstreeks zo'n kleine twee miljard D-mark per jaar aan buitenlandse culturele activiteiten uitgegeven! Wat Engeland betreft wijs ik op de voorbeeldige werkzaamheden van de British Council; voor Frankrijk op die van de Alliance Française en op intensieve ambassade-activiteiten in vrijwel alle landen.
Als ik, even vooruitlopend op mijn verdere betoog, vaststel dat het hoofddoel van al deze inspanningen het markeren van de eigen identiteit is, wordt het ontbreken van een Nederlands buitenlands cultureel beleid alleen maar minder begrijpelijk.
Nogmaals: waarom anderen wel en wij niet? Een waterdicht antwoord op deze vraag is niet mogelijk. We zouden daarvoor, hoe dan ook, diep in ons nationale verleden moeten duiken. Laten we ons hier beperken tot de vaststelling dat ons gevoel van nationale identiteit zwak ontwikkeld is. We gaan er al te gemakkelijk van uit dat we zijn wie we denken te zijn en dat dit door de rest van de wereld zonder meer wordt erkend. En niets is minder waar. In de tweede helft van de jaren '60 heb ik leiding mogen geven aan de culturele afdeling van onze ambassade in Bonn. Daar heb ik voortdurend moeten vechten tegen twee wijdverbreide misverstanden, die de kern van onze nationale identiteit raken en die stellig niet alleen bij de grote massa leefden, maar ook in intellectuele kringen. Het eerste was dat onze taal een Duits dialect is, en het tweede - vooral het gevolg van de 19de-eeuwse romantische Duitse geschiedschrijving - dat Nederlanders eigenlijk weggelopen Duitsers zijn, namelijk in 1648! Om beide opvattingen kunnen we al dan niet meesmuilen, maar het lachen vergaat ons als we bedenken dat Hitier ons mede op grond van deze misvattingen een extra repressief bezettingsregime oplegde. Ik zou intussen niet durven beweren dat het gros van onze oosterburen nu wel weet waar het onze taal en ons nationaal bestaan moet plaatsen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom een buitenlands cultureel beleid?De vraag waarom een buitenlands cultureel beleid ook, ja vooral, voor ons nodig is, kan vanuit verschillende gezichtshoeken beantwoord worden. Ik plaats haar allereerst in Europees kader. We zijn in de Europese Gemeenschap al jaren onderweg naar grotere en nauwere samenwerkingsbanden. In de loop van deze ontwikkeling hebben we grote brokken van onze soevereine beslissingsbevoegdheden op politiek en economisch gebied overgeheveld naar ten dele supranationale, ten dele intergouvernementele gemeenschapsorganen.
Brussel is geen fictie en evenmin is dat het Europese poiltieke overleg. Dit alles gaat met veel horten en stoten, vallen en opstaan, en ten dele met andere doelstellingen en middelen dan de grondleggers van de EG voor ogen stonden, maar de beweging in de richting van integratie zet zich voort, is in ieder geval nog steeds een van de grondslagen van ons buitenlands beleid. Welnu, in dezelfde mate waarin wij voortgaan afstand te doen van onze politieke en economische beslissingsbevoegdheden, in die mate ook zullen wij onze nationale identiteit minder via die gebieden tot uitdrukking kunnen brengen. In het, voorshands, en misschien ook blijvende, theoretische geval van een algehele Europese integratie op politiek en economisch gebied, zal er nog maar één terrein zijn dat als drager van onze nationale identiteit kan fungeren: het culturele. Uit niets blijkt evenwel dat onze overheden zich voorbereiden op deze situatie, die zij toch zelf met het streven naar verdere integratie steeds dichterbij brengen. In zo'n min of meer volmaakte eindfase van Europese integratie zullen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grote partners heus wel hun identiteit veilig gesteld en hun invloedssferen afgebakend hebben, cultureel wel te verstaan. En waar zijn wij als het zo ver is? Moeten wij ons dan laten behandelen als een aanhangsel van de Bondsrepubliek? Er is geen enkele reden waarom wij afstand zouden doen van een eigen identiteit. Niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief is onze bijdrage aan de Europese cultuur de eeuwen door van groot belang geweest en is het nog. Wat de Europese cultuur altijd haar spankracht en aantrekkingskracht heeft gegeven is haar verscheidenheid binnen een betrekkelijke eenheid. Het wegvallen van zelfs haar kleinste component zou een verarming betekenen.
Toch bedreigt dat gevaar ons en alle andere kleinere Europese partners. Och, we zullen heus wel blijven bestaan als Europese achterhoeken, maar zullen voor de groteren qualité, en daardoor quantité, négligeable geworden zijn. Tenzij wij ons tijdig van de ons toekomende plaats op de nieuwe Westeuropese kaart verzekerd hebben. En dat kan alleen door een actief buitenlands cultureel beleid, dat onze partners ons eigen cultureel gezicht en gewicht laat zien en voelen. Hier komt nog bij dat de kleinere culturele eenheid van nature al tegenover de grotere in een nadelige positie verkeert. Kwantiteit wordt bij ongelijke machtsverhoudingen min of meer automatisch kwaliteit. Wij lezen Frans, Duits, Engels, kijken naar alle buitenlandse films en nemen buitenlandse stukken gastvrij in ons toneelrepertoire op. Wij worden overstroomd met informatie vanuit de grote landen. Maar probeert u eens een Nederlands boek, of een toneelstuk, of een schilder (tenzij al door de internationale kunsthandel gevangen) in het buitenland te slijten. Of een televisieprogramma. Om van een taalcursus, een lector of hoogleraar in de neerlandistiek maar te zwijgen. Zelfs onze paradepaardjes als Concertgebouworkest, Nationaal Ballet, Nederlands Danstheater, krijgen we alleen de grens over met behulp van geweldige subsidies.
Aan degenen die de hierboven geschetste ontwikkeling in Europees verband misschien logisch wel juist, maar overdreven theoretisch lijkt, bied ik een andere invalshoek aan. Om het mezelf gemakkelijk te maken verwijs ik hen naar het recente artikel van prof. Voorhoeve in ‘De internationale Spectator’ over de slinkende rol van NederlandGa naar eind(2). De auteur toont op overtuigende wijze aan dat en hoe de stem van Nederland als politieke en economische macht in het concert van de volken hoe langer hoe zwakker wordt, en hij geeft ook een aantal middelen aan waarmee dat voor onze internationale positie zo ongunstige tij gekeerd zou kunnen worden. Het is tekenend voor het denken in Nederland over internationale betrekkingen, ook in wetenschappelijke kring, dat Voorhoeve stelt dat wij onze eigen sterke punten moeten ontwikkelen, dat hij en passant onze hoogontwikkelde cultuur noemt, maar tussen die twee geen verband legt in die zin dat dat sterke punt, die hoogontwikkelde cultuur, alleen een factor in onze internationale rol kan zijn wanneer zij systematisch wordt uitgedragen, en dat kan alleen door een actief buitenlands cultureel beleid. Het ontbreken daarvan is hem niet opgevallen. Voor mij weegt de noodzaak van een actief buitenlands cultureel beleid als voorwaarde om in een geïntegreerd Europa nationaal te overleven, het zwaarst. Verder heeft het als middel tot versterking, of althans om verdere verzwakking tegen te gaan, van onze rol in het internationale gebeuren grote waarde. Maar er is ook nog een ander uitgangspunt mogelijk, dat velen waarschijnlijk daarom zal aanspreken omdat het uitgaat boven nationaal eigenbelang en een puur Westerse context. Dat is de noodzaak om, uitgaande van de interdependentie van mensen en volkeren, de internationale solidariteit te bevorderen, door eigen culturele identiteit niet tegenover, maar naast die van anderen te plaatsen, vooral naast die van de misdeelden in de volkerengemeenschap. Daarmee wordt de erkenning van de intrinsieke gelijkwaardigheid van alle culturele eenheden bevorderd. In dit kader komen geestelijke en ethische waarden en normen internationaal aan bod.
Ik denk in deze samenhang o.m. aan de culturele dimensie van ontwikkeling, die in ontwikkelingssamenwerking tot dusverre vrijwel totaal verwaarloosd is, met vaak desastreuze gevolgen, zowel op het terrein van de macro-ontwikkeling (Iran), als op dat van de deelontwikkeling (rol van de vrouw, of plattelands-ontwikkeling, om een paar voorbeelden te noemen). Hetzelfde uitgangspunt houdt ook erkenning van en samenwerking met regionale culturen in. Wat op internationaal terrein geldt, is ook nationaal waar: deelculturen verrijken de gemeenschap waartoe zij behoren. Bovendien is hun ontwikkeling van groot belang als tegenwicht tegen de pleinvrees die steeds meer mensen bevangt als gevolg van het steeds verder ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer door een naam- en gezichtsloze gecentraliseerde bureaucratie, waar dan voor honderden miljoenen Europeanen nog eens de super-onpersoonlijke Brusselse technocratie bijkomt. Geen wonder dat er aan de periferie van centralistisch geregeerde landen culturele onrust ontstaat; om ons tot West-Europa te beperken: Schotland, Wales, Bretagne, Occitanië, Baskenland, Catalonië, Corsica, Friule. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mens zoekt weer de warmte en de dekking van het eigen nest, uit angst voor de anonieme krachten die hem ‘administreren’. Dat deze veronderstelling juist is, bewijst de situatie in landen met een federale culturele structuur: Bondsrepubliek, Zwitserland, waar deze perifere bewegingen geen voedingsbodem (meer) hebbenGa naar eind(3). Onnodig te zeggen dat mij voor de culturele ordening van een geïntegreerd Europa een confederale structuur voor ogen staat.
Ten slotte zou men als doelstelling van een actief buitenlands cultureel beleid marktverruiming voor de Nederlandse scheppende en herscheppende kunstenaars kunnen noemen. Het is stellig geen hoofddoel; misschien zelfs eerder een niet te versmaden gevolg. Merkwaardig opnieuw dat de organisaties die kunstenaarsbelangen behartigen, wel over allerlei binnenlandse regelingen krakelen, maar bij mijn weten nooit hebben aangedrongen op deze vorm van hulp, die, mits goed georganiseerd, de overheid niets zou hoeven te kosten, en voor onze betalingsbalans een batig deel-saldo zou kunnen opleveren.
Ik zou er hier overigens met nadruk op willen wijzen dat de presentatie van onze cultuur in het buitenland niet beperkt mag blijven tot de kunsten, maar alle geledingen van ons maatschappelijk bestel dient te omvatten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZwaartepuntenZelfs de meest royale bedeling van een actief buitenlands cultureel beleid vereist het vaststellen van prioriteiten, inhoudelijke en geografische. De laatste bepalen mede de eerste. Rekening houdend met de hierboven ontwikkelde overwegingen, en met het belang van de taal als basis van culturele identiteit en als sociocultureel instrument bij uitstek, zie ik als geografische prioriteiten: België, waarmee nauwe coördinatie vereist is, vooral met de Vlaamse cultuurgemeenschap; de overige EG-landen, in eerste aanleg onze grote buren de Bondsrepubliek, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk; overige Europese landen, vooral toekomstige EG-landen, maar zeker ook Oosteuropese landen; vroegere kolonies; concentratielanden bij ontwikkelingssamenwerking; herkomstlanden van etnische minderheden in Nederland; en emigratielanden (VS, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland).
Daarnaast zal Nederland in het beleid t.o.v. en in internationale organisaties (EG, Raad van Europa, Unesco) vorm en inhoud aan zijn culturele identiteit moeten geven. (Dat houdt o.a. in de verdediging van het Nederlands als werktaal).
Dit is geen Ijist van absolute prioriteiten. Gedeeltelijk overlappen sommige categorieën elkaar, sommige landen kunnen hoger of lager op de lijst staan; hoger bijvoorbeeld de VS.
Inhoudelijke prioriteiten worden, als gezegd, mede bepaald door de geografische. Het zou te ver voeren er in details op in te gaan. Alleen dit: voor contacten met alle partnerlanden bestaat er behoefte aan een degelijk documenterend en informerend blad, dat ons hele culturele leven, in de brede zin van het begrip, zal bestrijken. We hadden zoiets al: Delta, een voortreffelijke periodiek, die evenwel door ambtelijke schrielheid en dito misplaatste pruderie te gronde is gericht. Het is op zich zelf al een schande dat het enige culturele blad dat zich op het buitenland richt, het door een Vlaamse particuliere stichting (Ons Erfdeel) gepubliceerde franstalige Septentrion is. Een uitstekend blad overigens.
In onze betrekkingen met partnerlanden, en dan heb ik opnieuw vooral onze grote Europese buren op het oog, zullen we voortaan overal daar waar we ons niet in eigen vlees snijden zoveel mogelijk van een ‘quid-pro-quo-beginsel’ moeten uitgaan. Zo kan voor ons uitgebreide talenonderwijs op middelbaar en hoger niveau best een tegenprestatie verlangd worden. Geen Nederlands op uw middelbare scholen in Noord-Frankrijk of langs onze oostgrens? Dan ook maar wat minder Frans of Duits bij ons, of wat minder van uw tv-programma's op ons kabelnet, of iets anders wat de partners dierbaar is.
Dat is heel wat anders dan wat Brinkhorst voorstaatGa naar eind(4), die in een lang betoog over onze bilaterale verhoudingen met Frankrijk ook een alinea aan de culturele betrekkingen wijdt en daarin stelt dat het de moeite loont om in te gaan op de Franse belangstelling voor cultuur en taalexport (Frans wel te verstaan), maar dat een voorwaarde daartoe is ‘dat Nederland het onderwijs in het Frans op de Nederlandse scholen niet verwaarloost’. Een vreemde kronkelredenering, die ons twee keer laat betalen zonder dat we er iets beter van worden voor onze eigen culturele presentie in Frankrijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OrganisatieDe tenuitvoerlegging van een actief buitenlands cultureel beleid zal zoveel mogelijk aan interdeparte- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mentale competentiestrijd en directe ambtelijke bemoeiingen onttrokken moeten worden. Uiteraard zullen de betrokken bewindslieden de algemene doelstellingen en grenzen van het beleid moeten aangeven, en daarvoor verantwoordelijk blijven. Maar de ervaring heeft geleerd dat ambtenarij en cultuur geen natuurlijke partners zijn. Vandaar dat een opzet als van de British Council aantrekkelijk lijkt, waarin de overheid wel meespreekt, maar de uitvoering van het beleid bij vertegenwoordigers van de culturele organisaties (cultuur opnieuw in brede betekenis) berust. Dat zal in ons verzuilde en versplinterde maatschappelijke bestel niet gemakkelijk te verwezenlijken zijn, maar onmogelijk lijkt het niet. Zo'n organisatie behoeft niet onmiddellijk volgroeid te zijn, maar kan langzaam opgebouwd worden. Wat de vorm betreft, die behoeft ook niet opnieuw uitgevonden te worden. Men zou er de organisatiehuls van de Sticusa voor kunnen gebruiken, die na afstoting van haar taken in Indonesië en Suriname zeker ruimte heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoopgevende ontwikkelingenWanneer ik dit artikel een jaar eerder geschreven had, zou ik dat gedaan hebben als een verbitterde ‘angry man’Ga naar eind(5). Immers, tien jaar lang was ik een roepende in de woestijn gebleven, die weliswaar van een enkeling morele steun kreeg, maar daar bleef het bij.
Sedert kort gebeurt er echter het een en het ander. Zo heeft mijn roepen echo's gekregen die ertoe zullen leiden dat er bij de komende kabinetsformatie een stuk op tafel zal liggen waarin de Nederlandse culturele wereld vraagt om een actief buitenlands beleidGa naar eind(6).
Andere echo's hebben de stoot gegeven tot een studie in de Nationale Adviesraad voor Ontwikkelingssamenwerking over de culturele aspecten van ontwikkelingssamenwerking. Een advies aan de regering is zo goed als klaar. Verder roert zich op verheugende wijze de Raad voor de Kunst, in januari 1981 met een nota aan de minister van CRM over criteria voor culturele betrekkingen, in maart met een nota aan de staatssecretaris van BZ over functie van en richtlijnen voor culturele attachés. Tragisch bij dit alles is wel dat men pas wakker is geworden toen de vette jaren al voorbij waren. Want voor een actief buitenlands beleid zal een veelvoud van de huidige middelen nodig zijn.
M. MOURIK
M. Mourik is ambassadeur, permanent vertegenwoordiger van Nederland bij de UNESCO. Dit artikel geeft uitsluitend zijn persoonlijke opvatting weer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Culturele akkoorden en verdragenNederlandDe conceptie en uitvoering van het internationale culturele betrekkingenbeleid in Nederland (verder afgekort icb-beleid) behoort in belangrijke mate tot de bevoegdheden van de ministers van Onderwijs en Wetenschappen èn van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. De coördinerende en eind-verantwoordelijkheid berust bij de minister van Buitenlandse Zaken. De coördinatie geschiedt door de interdepartementale Coördinatiecommissie voor icb; voorzitter is de Ambassadeur voor Internationale Samenwerking van Buitenlandse Zaken.
Het mede-voorbereiden en coördineren t.a.v. de culturele betrekkingen in brede zin en de culturele verdragen in het bijzonder berust bij de Centrale Directie Internationale Betrekkingen van WVC. Deze wordt hierbij gesteund door de vakafdelingen van de Directie Kunsten van WVC die op haar beurt geadviseerd wordt door de Raad voor de Kunst (wettelijk advieslichaam).
Bilaterale culturele betrekkingen worden onderhouden d.m.v. culturele akkoorden of uitwisselingsovereenkomsten. Zij vormen de juridische basis op grond waarvan de fondsen uit het nationale budget worden verkregen. Zij zijn formele nationale verplichtingen tegenover het partnerland. De invulling van de meer algemeen gehouden kadertekst geschiedt door Gemengde Commissies (beide landen vertegenwoordigd) d.m.v. het opstellen van uitwisselings- en activiteitenprogramma's voor de periode van 2 à 3 jaar.
Met enkele landen vindt de bilaterale samenwerking plaats d.m.v. beurzenprogramma's.
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen
Open culturele verdragen zijn in het algemeen die welke met West-Europese landen gesloten worden en die gekarakteriseerd worden door flexibele programmering op vrije uitiwsseling van projecten op grond van vraag en aanbod.
Gestreefd wordt naar een zekere mate van wederkerigheid, zij het dat de contraprestatie niet in dezelfde sector van de door een der partners ondernomen activiteiten hoeft te geschieden. Besloten akkoorden zijn die met de Oost-Europese landen, waarbij alles stringent en in detail geprogrammeerd is voor de duur van twee of drie jaar. Deze verdragen zijn noodzakelijk om regelmatig en gestructureerd cultureel contact met deze landen te kunnen onderhouden.
Actieve culturele verdragen zijn die waaronder regelmatig culturele uitwisselingen plaatsvinden (waaronder die met België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, de Oost-Europese landen, Indonesië, e.d.). Een aparte plaats neemt het Verenigd Koninkrijk in, waar verreweg de meeste culturele uitwisselingen geentameerd worden door de British Council of door het particulier initiatief, waarbij het cultureel verdrag minder betekenis heeft in de praktijk.
Niet actieve verdragen zijn die, waaronder nauwelijks of slechts incidenteel enige culturele activiteit plaatsvindt (waaronder die met Mexico, Colombia, Brazilië, Egypte, Tunesië, Turkije, e.d.). Deze kosten ook relatief weinig geld.
Met de volgende landen worden culturele betrekkingen onderhouden: (1982)
(landen waarmede een cultureel verdrag bestaat, zijn kursief gedrukt; landen waarmede een verdrag wordt voorbereid, zijn aangeduid met i.v.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor bilaterale culturele contacten met ruim 40 landen staan op de begroting Centrale Directie Internationale Betrekkingen van CRM minder dan hfl. 6 miljoen (in 1982). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BelgieHet sluiten van bilaterale culturele akkoorden met andere landen is ook voor België een vrij recente vorm van internationale samenwerking. België sloot inderdaad zijn eerste internationale culturele akkoorden pas na de Tweede Wereldoorlog, nl. in 1946 met Frankrijk, Nederland en Groot-Brittannië. Sedertdien werden er nog ongeveer 45 andere gesloten (cfr. lijst in bijlage).
België trad eveneens toe tot de Unesco en de Raad van Europa die multilaterale samenwerkingsvormen hebben.
De bilaterale akkoorden voor culturele samenwerking kunnen betrekking hebben op zeer diverse domeinen, naargelang het gaat om zuiver wetenschappelijke en pedagogische uitwisselingen of om initiatieven en uitwisselingen in de meer beperkte zin van het begrip cultuur.
Tot dusver werden deze akkoorden gesloten tussen de regeringen van de betrokken landen (ministers van Buitenlandse Zaken of hun vertegenwoordigers) met - wat België betreft - ruime inspraak van de Ministers van Nederlandse, respectievelijk Franse Cultuur en Nationale Opvoeding.
Omdat de klassieke culturele verdragen veeleer beschouwd werden als gewone overeenkomsten tussen staten, zonder dat zij, zoals gesteld wordt in art. 68, alinea 2 van de grondwet, geenszins de Staat bezwaren (zoals vb. handels- en defensieverdragen), noch de Belgische burgers kunnen binden, werden zij door de Regering ook niet aan de goedkeuring van het nationale Parlement onderworpen. De parlementaire in- breng beperkte zich tot de goedkeuring van de ter beschikking gestelde gelden binnen de jaarlijkse begrotingen voor Cultuur, en tot een zeker toezicht op de activiteiten die in het raam van de akkoorden gesloten werden. Om diezelfde reden sprak men liefst van ‘bilaterale culturele akkoorden’ i.p.v. ‘verdragen’.
Meestal werden deze akkoorden gesloten voor een periode van vijf jaar, met mogelijkheid ze te hernieuwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inhoud der akkoordenMeestal wordt het toepassingsveld van de bilaterale culturele akkoorden - wat hun inhoud betreft - bewust in vrij algemene bewoordingen omschreven, opdat ze zoveel en zo divers mogelijke vormen van samenwerking zouden kunnen dekken.
Over 't algemeen voorzien zij op het vlak van de wetenschappelijke en pedagogische samenwerking in de mogelijkheid tot het uitwisselen van universiteitsprofessoren en docenten voor het houden van lezingen of het geven van cursussen, het zenden van wetenschappelijke pedagogische of technische documentatie, wederzijdse bezoeken van ambtenaren, belast met bepaalde vormen van onderwijs, het verlenen van studiebeurzen aan studenten of vorsers, het onderzoeken van problemen i.v.m. gelijkwaardigheid van diploma's en hun ‘effectus civilis’, e.d.
Op het vlak van de meer specifieke culturele samenwerking voorzien deze akkoorden doorgaans in de mogelijke uitwisselingen van kunstenaars (letterkundigen, musici, beeldende kunstenaars, dirigenten, regisseurs e.a.), de organisatie van kunsttentoonstellingen, deelneming aan internationale festivals, het opzetten van filmweken, samenwerking bij de productie van films, radio- en televisieprogramma's, uitwisseling van ambtenaren of verantwoordelijken voor jeugdorganisaties, permanente vorming e.d.
Deze opsomming van vormen van samenwerking die overigens niet limitatief is, betekent helemaal niet dat zij ook in de praktijk toepassing vinden.
Dat kan dan zijn oorzaak vinden in het groot aantal akkoorden dat gesloten werd, de beperkte financiële middelen die daarvoor beschikbaar zijn en wellicht ook gebrek aan belangstelling bij de partners voor bepaalde sectoren.
In de protocollen van de gesloten akkoorden werd in het verleden zorgvuldig vermeden een allusie te maken op de culturele pluraliteit in België. De samenwerkingsclausules hadden een algemeen karakter. De ‘opdeling’ van de culturele akkoorden naargelang het departement dat met het secretariaat ervan werd belast (Nederlandse respectievelijk Franse cultuur) was tot nog toe gebaseerd op een sedert 1965 interne afspraak tussen de twee cultuurministers, nadat het nationale ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur was gesplitst, (cfr. lijst in bijlage). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UitvoeringVoor de uitvoering van elk van de gesloten akkoorden werd een vaste gemengde commissie opgericht. Deze commissies werden tot dusver altijd samengesteld naast afgevaardigden van het partnerland uit vertegenwoordigers van de beide grote taal- en cultuurgemeenschappen in België. Zij komen vrij geregeld bijeen om het programma van het volgend jaar op te maken en om de recente activiteiten te evalueren. Op het einde van elke werksessie wordt een samenwerkingsprotocol voor de komende periode opgesteld.
De bevoegde administratieve diensten zorgen dan voor de praktische uitvoering van de ontworpen uitwisselingsprogramma's. Voor België gebeurt dat in samenwerking tussen de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Onderwijs en Cultuur. Tot vóór kort was op het departement van Nederlandse Cultuur daarvoor de Directie voor Internationale Culturele Betrekkingen verantwoordelijk. Sedertdien werd die taak overgenomen door een nieuwe semi-officiële dienst, het ‘Commissariaat-Generaal voor de Internationale Culturele Betrekkingen van de Vlaamse Gemeenschap’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het sluiten van internationale culturele akkoordenOver de manier waarop internationale culturele akkoorden kunnen of mogen gesloten worden bestaat in België momenteel nog wat verwarring.
Het is weliswaar zo dat door de grondwetsherziening van 1970-1971 de bevoegdheid over culturele materies overgedragen werd aan de ‘Cultuurgemeenschappen’, met name aan de Vlaamse, respectievelijk Franse Gemeenschapsraden (vroeger Cultuurraden geheten).
Art. 59 bis, paragraaf 2 specifieert bovendien dat de samenwerking tussen de cultuurgemeenschappen, alsook de internationale samenwerking voortaan bij decreet geregeld worden door de Gemeenschappen. Ondertussen werden in de loop van 1980-'82 nieuwe stappen gezet op de weg naar de indeling van het land in gewesten en gemeenschappen en de wettelijke en praktische implicaties daarvan. Er functioneren nu deelparlementen en deelregeringen (executieven) voor het Nederlandssprekende, respectievelijk Franstalige landsgedeelte. De Vlaamse, respectievelijk Franse Gemeenschaps- en Gewestregeringen zijn autonoom, hebben eigen bevoegdheden, beschikken over een eigen begroting en binnenkort zullen zij ook over eigen ambtenaren beschikken.
Maar er bestaan ook nog wel meningsverschillen over het afbakenen van sommige bevoegdheden en o.m. over de vraag wie in rechte en feite in de toekomst internationale culturele akkoorden zal kunnen sluiten en wat daarmee samenhangt.
Op 13 oktober 1982 heeft de Vlaamse Executieve beslist dat de Vlaamse Gemeenschap beschikt over een internationale rechtspersoonlijkheid, wat volgens haar inhoudt dat culturele akkoorden in de toekomst zullen kunnen gesloten en ondertekend worden door de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen (gemeenschapsministers).
De Franstalige Gemeenschapsexecutieve denkt er blijkbaar eveneens zo over, want haar voorzitter heeft al op 3 november j.l. zo'n cultureel akkoord gesloten met de Franstalige Canadese provincie Quebec.
Maar niet iedereen is het eens met deze zienswijze. Niet alleen de huidige Belgische Minister voor Buitenlandse Betrekkingen maar ook een aantal grondwetsspecialisten stellen dat art. 68 van de grondwet waarin bepaald wordt dat vredesverdragen, verdragen van bondgenootschap en handelsverdragen door de Koning moeten gesloten worden (met name door zijn Ministers), door de grondwetsherziening niet op de helling werd gezet en nog altijd zijn volle betekenis heeft behouden.
Wel wordt algemeen aanvaard dat, zelfs wanneer men erkent dat alleen de Koning (met de nationale regering) bevoegd blijft om formeel internationale culturele akkoorden te sluiten, de cultuurministers van de Gemeenschappen nauw moeten betrokken worden bij het invullen van dit soort akkoorden. Dat was trouwens reeds het geval met het Taalunieverdrag van 9 september 1980 dat voor België ondertekend werd door zijn toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken. Dit verdrag moest echter ingevolge de innovaties van de grondwetsherziening van 1970-71 niet geratificeerd worden door het nationale parlement, maar nog uitsluitend door de Vlaamse Raad. De ratificatieoorkonden werden dan ook wel weer door de Belgische Minister van Buitenlandse Zaken overhandigd aan de vertegenwoordiger van de Nederlandse regering.
Hoe en wanneer dit bevoegdheidsgeschil uiteindelijk zal uitgevlakt worden blijft vooralsnog een open vraag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landen waar België culturele akkoorden mee heeft:
Nota: de letter tussen haakjes duidt aan welke instantie het secretariaat waarneemt;
N = Commissariaat-Generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking van de Vlaamse Gemeenschap;
F = Commissariat général aux Relations extérieures de la Communauté française de Belgique. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Attaches - diplomatieke postenNederlandEr zijn drie categorieën ambtenaren van de Buitenlandse Dienst die in het buitenland met de behartiging van culturele zaken kunnen zijn belast: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a) GeneralistenAmbtenaren die aan het begin van hun diplomatieke carrière staan. Zij moeten gedurende hun loopbaan met alle taken van de diplomatieke dienst in aanraking komen. Door afwisselende plaatsingen worden zij opgeleid tot generalisten met de veelzijdige ervaring die nodig is om t.z.t. zelfstandig een post te leiden. In een loopbaan van ca. 35 jaar zullen zij gemiddeld tien posten leren kennen en hooguit twee maal in Nederland geplaatst worden om de band met het vaderland te verstevigen (de geplande integratie van de Buitenlandse Dienst en de groep vaste beleidsambtenaren op het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal pas op de lange duur tot ingrijpende wijzigingen leiden).
Voor hun tijdelijke taakvervulling op cultureel terrein wordt kennis van het eigen land en een meer dan gemiddelde algemene ontwikkeling voldoende geacht. Men zal deze diplomaten vnl. op kleine posten aantreffen waar geen specifieke culturele deskundigheid gevraagd wordt (dat zijn de meeste). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b) Gespecialiseerde generalistenAmbtenaren die gedurende een beperkt aantal jaren (3 à 5) in het bijzonder belast zijn met algemene voorlichting, pers en culturele zaken. Zij zijn in verschillende rang aan een 13-tal posten verbonden (zie hieronder de lijst van landen). Ook zij zijn carrière-diplomaten die slechts tijdelijk o.a. culturele zaken behandelen.
Bij hun (over-) plaatsing speelt culturele belangstelling en brede kennis op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur in Nederland en het partnerland wèl een rol. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c) SpecialistenAmbtenaren, al dan niet van de Buitenlandse Dienst, die op grond van eigen voorkeur permanent belast zijn met culturele zaken. Sommigen blijven in hun standplaats gevestigd, anderen zijn overplaatsbaar naar andere posten met culturele afdelingen. Hun rangen lopen van attaché tot ambassaderaad.
Op sommige posten (bv. Rome, Parijs) treden de leiders van de Nederlandse instituten als adviseur voor culturele zaken van de ambassade op (als cultureel attaché of ambassaderaad).
Op enkele posten worden culturele zaken gedaan door plaatselijke krachten; zij genieten geen diplomatieke status. Voor allen geldt dat zij op cultureel gebied gespecialiseerd en van de ontwikkelingen en mogelijkheden in het partnerland goed op de hoogte zijn. In de volgende 13 landen is aan de Nederlandse Ambassade een afdeling voor pers, voorlichting en culturele zaken verbonden: België, BRD, Brazilië, Canada, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië, Indonesië, Italië, Japan, Mexico, Noorwegen en VS van Amerika. De culturele attaché ressorteert onder de Minister van Buitenlandse Zaken.
Zijn/haar primaire taak is: ‘het wekken van belangstelling in het land waar hij/zij gevestigd is voor het Nederlandse culturele leven in al zijn facetten, alsmede het bevorderen van contact tussen Nederlandse kringen van onderwijs, wetenschap en cultuur en daarmede overeenkomstige kringen van dat land’. Een ander belangrijk onderdeel van zijn/haar taak is: ‘het signaleren aan de Nederlandse autoriteiten en andere geïnteresseerde kringen van belangrijke ontwikkelingen op die gebieden die zich in dat land voordoen’. Bij de bijeenkomsten van de commissies ter uitvoering van de culturele verdragen vervullen de culturele attachés een belangrijke rol.
De Raad voor de Kunst heeft in een advies o.a. gepleit voor samenwerking tussen Nederlandse culturele attachés en hun Nederlandstalige collega's i.e. België. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BelgiëSelectieDe functie van Cultureel Attaché wordt toevertrouwd aan carrière-diplomaten.
De personeelsdienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt met de selectie van de kandidaten belast.
De Cultureel Attaché wordt voor een periode van 4 tot 5 jaar benoemd in de bijzonderste Ambassades, met name: Londen, Parijs, Den Haag, Rome en Bonn (in Keulen is er ook nog het Belgisch Huis) e.a.
Tijdens deze periode behandelt hij vooral de culturele activiteiten en rapporteert deze aan het Departement te Brussel.
Bovendien bemiddelt hij in het land van de jurisdictie, culturele manifestaties die zich hoofdzakelijk tot het artistieke genre beperken. Hij moet normaal ook het land van zijn jurisdictie regelmatig inlichten over alle culturele en artistieke activiteiten die in ons land plaats grijpen.
Eens dat zijn ambtsperiode verstreken is, wordt aan de Cultureel Attaché een nieuwe functie in een ander land toegewezen, zodat de opgedane ervaring tijdens de voorbije ambtsjaren practisch van geen nut is in zijn nieuw domein.
Hij heeft ook niet de mogelijkheid zijn opvolger in te leiden of vertrouwd te maken met zijn nieuwe taak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OpleidingTijdens het diplomatiek examen en de daaropvolgende stage-periode, bekomt de diplomaat geen enkele bijzondere culturele opleiding. Deze wordt ook niet getest tijdens het economisch examen waaraan de diplomaten wel onderworpen zijn.
Zij bekomen bovendien geen enkele algemene instructie van het centrale Departement.
Spijtig genoeg worden de diplomaten nooit uitgenodigd tot een colloquium voor Culturele Attachés. Een regelmatige bijeenkomst zou hen nochtans in staat stellen met hun collega's in de andere landen in contact te komen en de verschillende ervaringen uit te wisselen.
Buiten enkele periodieken zoals ‘De Vlaamse Gids’, ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’, ‘Cultuurleven’, ‘Ons Erfdeel’, ‘Revue Générale Belge’ en enkele dagbladen, wordt hen geen andere typisch culturele informatie vanuit het moederland bezorgd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ActiviteitZoals reeds aangeduid in punt 1. is het de taak van de Culturele Attachés, culturele manifestaties te organiseren.
De bevoegde diensten van de Departementen, zowel van de Vlaamse als de Waalse gemeenschap, treden als initiatiefnemers op die ook de financiële middelen ter beschikking stellen.
De diplomaten worden eveneens belast met de uitvoering van de programma's in het kader van het Cultureel Accoord.
1. Cultureel Accoord
België heeft met 45 landen van de wereld culturele accoorden afgesloten die een uitwisseling voorzien op het gebied van scholen, universiteiten, jeugd, professoren enz... en dit volgens een welbepaald vast schema. De dagorde van deze, meestal jaarlijkse of tweejaarlijkse, vergaderingen blijft bovendien practisch onveranderlijk. Te noteren is dat het deel van het cultureel accoord dat voorzien is voor de informatie via de media, zoals pers, t.v. en radio, practisch onbehandeld blijft.
2. Normaal moet de Cultureel Attaché het land van zijn jurisdictie regelmatig inlichten over de artistieke en culturele activiteiten die in ons land plaats grijpen.
3. In geval van navraag moet hij eveneens in staat zijn hierover aan de geïnteresseerde vreemdeling uitsluitsel te geven. Verder is het zijn opgave een samenwerking met vreemde organisaties mogelijk te maken, contacten te leggen voor het organiseren van concerten, tentoonstellingen, theateropvoeringen, filmavonden, televisie-uitzendingen, het verzorgen van culturele bijdragen in de vreemde bladen, het organiseren van studiebezoeken van vreemde organisaties aan ons land, het bevorderen van verbroederingen tussen steden, provincies enz...
De Cultureel Attaché moet zich ook informeren over de cultureel belangrijke ontwikkelingen in het land | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn jurisdictie en in voorkomend geval hierover naar Brussel rapporteren. Hij moet ook in staat zijn door zijn verbindingen met de vreemde instanties, ten spoedigste uitsluitsel te geven aan de autoriteiten van de Departementen van Buitenlandse Zaken over vragen, die hetzij door dit Departement, hetzij via dit Departement door de beide Gemeenschapsministeries gesteld worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NotaUit de praktijk is gebleken, dat de Belgische Culturele Attachés practisch nooit worden ingelicht over interessante realisaties en ontwikkelingen, noch in Vlaanderen, noch in Wallonië! Deze informatie moeten zij verzamelen uit de pers die hen vanuit het moederland bezorgd wordt, met het gevolg dat zij bv. over een tentoonstelling pas worden ingelicht als deze reeds geruime tijd aan de gang is, zodanig dat zij in de onmogelijkheid zijn vreemde groepen voor een bezoek aan ons land te interesseren.
Noch in Vlaanderen, noch in Wallonië is men tot nu toe in staat geweest tijdig een kalender op te stellen van de regelmatig weerkerende culturele gebeurtenissen laat staan van éénmalige belangrijke tentoonstellingen!
De Culturele Attachés beschikten en beschikken ook niet over materiaal dat voorziet in de informatie over ons land ten behoeve van de scholen in de vreemde.
België beschikt niet over een model-les waarbij de geografische, sociale, economische geschiedenis en de culturele ontwikkeling, op een overzichtelijke wijze is voorgesteld.
Het ware ook wenselijk dat de Culturele Attachés zich zouden oefenen in het geven van voordrachten over België in een vreemde taal, waarbij men geen angst mag hebben om een overzicht te geven van de verhouding tussen de gemeenschappen in ons land. Indien dit niet onzerzijds gebeurt, is het duidelijk dat deze rol zal overgenomen worden door de pers, met het gevolg dat in een overgrote meerderheid van de publicaties vooral een negatief aspect van deze betrekkingen zal verschijnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHet is wenselijk dat:
1. De Culturele Attachés beter worden voorbereid op hun taak, door in de opleiding, nevens de belangstelling voor het economische ook een minimum informatie over culturele aspecten te bezorgen.
2. Het tijdig opstellen van een culturele agenda is noodzakelijk, zelfs als het onmogelijk zou blijken deze agenda gedetailleerd uit te voeren.
3. Pedagogisch materiaal ten behoeve van de scholieren, vooral van de hogere secundaire cyclus is niet aanwezig. Dit moet dringend worden opgemaakt en ter beschikking van de Culturele Attachés gesteld worden.
4. Een historisch overzicht van de betrekkingen tussen de gemeenschappen moet als basis voor een voordrachtenreeks aan de Culturele Attachés ter beschikking gesteld worden.
Het is duidelijk dat algemene richtlijnen voor hun werking via het Departement van Buitenlandse Zaken moeten worden verstrekt, zoniet loopt men het gevaar dat hun activiteit versnipperd wordt in het doorvoeren van afzonderlijke en kleine individuele prestaties.
Het is duidelijk dat het nuttig zou zijn de aandacht van de Culturele Attachés te vestigen op belangrijke verjaardagen, die de gelegenheid zouden bieden in de vreemde het interesse op te wekken voor grote gebeurtenissen en persoonlijkheden uit onze geschiedenis.
Tenslotte blijkt het ook wenselijk dat in bepaalde grote buurlanden, de ambtsperiode van een Cultureel Attaché minstens vijf jaar zou bedragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AantalVoltijdse verantwoordelijken voor Pers en Cultuur bij de Belgische ambassades zijn er momenteel in volgende hoofdsteden: Bonn, den Haag, Londen, Madrid, Parijs, Rome en Washington. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Culturele instituten in het buitenlandNederlandwerkzaam op de gebieden wetenschap, cultuur en onderwijs waarvan de financiering grotendeels voortkomt uit middelen van de Nederlandse overheid (in 1981 totaal bijna hfl. 7 miljoen voor 8 instituten).
BRON: Ministeries van Onderwijs en Wetenschappen èn Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk.
NOOT: Toegevoegd is als 9de instituut ook het met ingang van 1983 niet meer gesubsidieerde Ned. Cultuurhistorisch Instituut van de Universiteit van PRETORIA (Zuid-Afrika).
1. Institut Neerlandais 121, Rue de Lille 75007 Parijs
Opgericht: 27 juli 1956.
Doelstellingen:
Bevordering Culturele Samenwerking tussen Nederland en Frankrijk; Bevordering/uitdraging Nederlandse Cultuur.
Aktiviteiten:
2. Nederlands Instituut te Rome 10-12, Via Omero Valle Giulia, 00197 Rome
Datum oprichting: 22 maart 1904.
Doelstellingen:
Bevordering Culturele Betrekkingen, c.q. Samenwerking tussen Nederland en Italië; Bijdragen leveren op cultureel en wetenschappelijk terrein, m.n. aan de verdieping en verbreding van culturele en wetenschappelijke betrekkingen tussen Nederland en Italië, vooral op het terrein van de kunsthistorie, archeologie, geschiedenis en klassieken; Bevordering van kennis en begrip voor actuele maatschappelijke vraagstukken in Nederland. Aktiviteiten:
Deze liggen vnl. op wetenschappelijk terrein, m.n. geschiedenis, kunstgeschiedenis en archeologie.
3. Nederlands Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut Viale Torricelli 5 50125 Florence
Datum oprichting: 24 oktober 1955.
Doelstellingen:
Bevorderen van kunsthistorisch onderwijs en onderzoek m.n. de Renaissance periode - t.b.v. studenten, promov. en docenten van de Nederlandse universiteiten.
Aktiviteiten:
4. Nederlands Instituut voor Archeologie en Arabische Studies 1, Rue Dr. Mahmoud ‘Azmi, Zamelek Cairo
Datum oprichting: 1970
Doelstellingen: Bevordering van de dienstverlening bij studie en onderzoek inzake Egyptologie, Hellenistiek, Papyrologie, Koptologie alsmede Arabische Studiën in de ruimste zin.
Aktiviteiten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Nederlands Historisch Archeologisch Instituut te Istanboel ‘Palais de Hollande’ Istiklal Cadessi 393 Beyoglu Istanboel
Datum oprichting: 14 december 1953.
Doelstellingen:
Bevordering Culturele Betrekkingen vnl. met landen in het Nabije Oosten.
Verrichten van onderzoek op het gebied van de beschaving van het Nabije Oosten, m.n. geschiedenis, archeologie, taal en letterkunde.
Bevordering Nederlandse Cultuur in het Nabije Oosten in de ruimste zin van het woord.
Aktiviteiten:
6. Erasmushuis Jalan H.R. Rasuna Said Kav. 53. Kuningan Jakarta
Datum oprichting: 1966 als leeszaal. 1979 officieel geopend als Nederlands Cultuurinstituut. 7 mei 1981 in nieuwe vorm.
Doelstellingen:
Bevordering Nederlandse Taal en Cultuur.
Aktiviteiten:
N.B.: De grootste Nederlandse bibliotheek van Z.O. Azië is hier ondergebracht. 7. Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (K I T L V) Jalan Gondangdia Lama 39 Jakarta
Datum oprichting: 8 maart 1969.
Doelstellingen:
Bevordering van de wetenschappelijke contacten tussen Nederland en Indonesië m.n. op het terrein van de Indonesianistiek.
Aktiviteiten:
Op het terrein van de sociale- en geesteswetenschappen:
8. Japan - Nederland Instituut 3 - 28 - Yushima, Bunkyo - Ku Tokio 113
Datum oprichting: 10 januari 1975.
Doelstellingen:
Bevordering, uitwisseling en uitdraging van cultuur en wetenschap;
Bevordering Neerlandistiek.
Aktiviteiten:
9. Nederlands Cultuurhistorisch Instituut Universiteit van Pretoria (Zuid-Afrika)
Datum oprichting: 1931. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doelstellingen:
Aktiviteiten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BelgiëWerkzaam op de gebieden wetenschappen, cultuur en onderwijs, waarvan de financiering grotendeels voortkomt uit middelen van de Belgische overheid. Ter informatie werden ook enkele centra en instituten met particulier karakter vermeld.Ga naar voetnoot(1) 1. Het Belgisch Huis La Maison Belge Das Belgische Haus Cäcilienstrasse 46 D - 5 Koln 1
Datum oprichting: 1948; openstelling 1950.
Doelstellingen:
2. De Brakke Grond Vlaams Cultureel Centrum Nes 45 1012 KD Amsterdam
Datum oprichting: 23 mei 1981. Doelstellingen: De Nederlandse cultuur uit Vlaanderen aanwezig stellen te Amsterdam; creëren van een ontmoetingsplaats tussen Vlamingen en Nederlanders.
Aktiviteiten:
3. Academia Belgica Via Omero 8 1-00197 Roma
Datum oprichting:
1902 Belgisch Historisch Instituut.
1929 Stichting Prinses Marie-José. Samen opgenomen in de ‘Academia Belgica’; Opengesteld in mei 1939.
Doelstellingen:
4. Pro Musica Instituut 7-8, Nishinakajima 6 Yodogwaku 532 Osaka (Japan)
Datum oprichting: 1964 (feitelijk); 1975 (juridische status)
Doelstellingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Vlaams Cultureel Centrum J.M. Missak-Sentrum Wes Cliffrylaan 80 Johannesburg (Zuid-Afrika)
Datum oprichting:
Officieel geopend op 22 januari 1982. Het Centrum - een ruim huis in een 3 ha groot park - werd door de Armeense mecenas J.M. Missak, met de hele inboedel (meubelen, schilderijen, boeken, tapijten en andere kunstvoorwerpen) bij testament geschonken aan de Rand Afrikaanse Universiteit (Johannesburg), op voorwaarde dat het Huis een Vlaams en Armeens Cultuurcentrum zou worden. Dhr. Missak had nl. een Vlaamse moeder en had een grote bewondering voor Vlaanderen en Vlaamse kunst. Het gaat hier dus niet om een overheidsinstelling maar om een particulier initiatief.
Doelstellingen:
Bevordering culturele activiteiten van de Vlaamse Gemeenschap in Zuid-Afrika.
Aktiviteiten:
6. Maison de la Culture Néerlandaise Chaussée de Waterloo 437 5002 Namur/Saint-Servais Tel. 081 /2318 23
Datum oprichting:
15 oktober 1975, als vereniging zonder winstoogmerk, met maatschappelijke zetel te Brussel, Emiel Jacqmainlaan 126. Statuten verschenen in Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 29 januari 1976. Doelstellingen:
De vereniging heeft tot doel: de Nederlandse culturele belangen en aanwezigheid te verzekeren en de uitstraling van deze cultuur te bestendigen door: het inrichten van conferenties, studiedagen, kunstmanifestaties van alle disciplines, bibliotheken en leeszalen, de Nederlandstalige cultuur-, beroeps-, sport-, jeugd- en ontspanningsverenigingen de mogelijkheid te bieden te vergaderen en hun activiteit te ontplooien en alle andere activiteiten die de uitstraling van de Nederlandse cultuur kunnen vervullen. Het centrum vervult meteen een service-functie voor de Samenwerkende vennootschap ‘Band’ die de culturele belangen van de Nederlandssprekenden in Wallonië zoveel mogelijk tracht te behartigen en in Wallonië meer begrip en waardering op te wekken voor de Nederlandse cultuur (Statuten van ‘Band’ cfr. Belgisch Staatsblad van 7 mei 1962). Het centrum is voor het publiek toegankelijk elke woensdag en vrijdag van 14 tot 18 u.
7. Sint-Juliaan der Vlamingen (Koninklijke Belgische Stichting) In het Italiaans: San Giuliano dei Fiamminghi Via del Sudario Roma
Datum oprichting: 15e eeuw.
Doelstellingen:
Tot aan W.O. II: ‘gasthuis’ voor Belgen in Rome. Momenteel: religieus centrum voor dito.
8. Fundacion san Andres de les Flamencos San Marcosstraat Madrid 1
Datum oprichting: 6 augustus 1594.
Doelstellingen:
Oorspronkelijk: herbergen van bedevaarders uit de Zeventien Provinciën; deze doelstelling is nu voorbijgestreefd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Particulier initiatief in Vlaanderen en Nederland en de internationale culturele samenwerkingVoordat overheden zich min of meer actief met cultuurbeleid gingen bezighouden, was kunst en cultuur aangelegenheid van het particulier initiatief. De overheden traden subsidiërend op en hielden zich verder op de achtergrond.
De verhouding ten deze tussen overheid en particulier initiatief werd geregeld door het subsidiariteitsprincipe, inhoudend dat de overheid daar waar het particulier initiatief actief was, passief bleef, met dien verstande dat de overheid op verzoek van het particulier initiatief financiële steun verleende.
In het algemeen geldt dit principe ook thans nog.
In Nederland zowel als in Vlaanderen heeft zich mede op basis van dit principe een zeer complex en omvangrijk stelsel van voorzieningen ontwikkeld dat in feite zorg draagt voor de uitvoering van de kunst en cultuurpraktijk.
Onder invloed van allerlei maatschappelijke processen, veranderde visies over taak en functie van de overheid, de wens om te komen tot een actief, vooruitstrevend, samenhangend en gedecentraliserend cultuurbeleid is de overheid de laatste decennia een meer actief, voorwaarden-scheppend, sturend en planmatig beleid terzake gaan voeren, gericht op de instandhouding, spreiding, verdere democratisering en ontwikkeling van de kunst en cultuur.
Daarbij geldt als belangrijk uitgangspunt dat in een democratische samenleving de inhoudelijke vrijheid van kunst en cultuur, die haar eigen is, gegarandeerd dient te worden.
Dit principe staat niet de eigen verantwoordelijkheid van de overheid in de weg. Zij zal moeten kiezen, wat zij wil steunen en in welke volgorde en tot welke prijs, maar zij zal evenwel altijd buiten de sfeer van het creatieve proces en de vormgeving zelf dienen te blijven.
Bovenstaande beleidsprincipes dienen ook van toepassing te zijn voor het beleid voor internationale culturele samenwerking: een voorwaardenscheppende, activerende en plannende taak voor de overheid (financiering, aangaan culturele verdragen, planning, ondersteuning) en een adviserende en uitvoerende taak voor het particulier initiatief. Dit principe hoeft overigens niet in te houden, dat, daar waar het particulier initiatief tekort schiet, dan wel logischerwijze niet of nauwelijks zinnig kan functioneren, de overheid uitvoerende taken met name in de coördinerende, dan wel organisatorische sfeer zelf ter hand neemt. Te denken valt in dit verband aan taken van afdelingen, pers en culturele zaken bij sommige di- plomatieke posten.
In de praktijk van het beleid voor internationale culturele samenwerking met name zijn aan het particulier initiatief de nodige ontwikkelingskansen geboden.
Voorbeelden daarvan zijn:
Als gevolg van een gedeeltelijk nieuw beleidsaccent in het cultuurbeleid van beide landen, waarbij een streven merkbaar is naar vermaatschappelijking van de internationale culturele contacten, worden ook aan allerlei groeperingen uit de bevolking meer mogelijkheden geboden aan deze contacten deel te nemen.
Deze accentverschuiving is terecht zeker wanneer in dat kader minder de nadruk wordt gelegd op traditionele prestigieuze en kostbare projecten en meer aandacht wordt gegeven aan activiteiten van kleinere omvang, die niet alleen in de grote steden, maar ook in kleine(re) plaatsen en meer geografisch gespreid zullen worden ontwikkeld.
Een dergelijk proces van socialisering, deconcentratie en decentralisatie biedt geheel nieuwe mogelijkheden aan het particulier initiatief en het speelt in op de aldaar aanwezige organisatorische kracht en energie.
In financieel opzicht biedt dit voordelen doordat ook lagere overheden: provincie en gemeenten in ondersteunende zin bij projecten betrokken kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarnaast zou, juist in een samenspel met deze lagere overheden en het particulier initiatief - die beiden in een aantal gevallen in de direct grensoverschrijdende sfeer, dan wel via jumelages, relaties met zustersteden, eenmalige projecten, festivals, e.d. eigen internationale relaties en samenwerking bevorderen en onderhouden - de nodige samenhang met het nationale buitenlands cultuurbeleid moeten worden aangebracht.
Deze ontwikkelingen, maar zeker in het algemeen de erkenning dat het particulier initiatief een wezenlijke rol speelt in de uitvoeringspraktijk van het buitenlands cultuurbeleid, veronderstelt dat ook bij de beleidsvoorbereiding de particuliere sector rechtstreeks zou moeten worden betrokken.
Een volledige democratisering terzake is uiteraard niet haalbaar en wellicht ook niet gewenst.
Deze wil tot bevordering van de betrokkenheid als bedoeld zou tot uitdrukking gebracht dienen te worden in:
|
|