| |
| |
| |
Lingen, een eertijds Nederlandstalige enclave in Noordwest-Duitsland
Met een variant op een bekend gezegde zouden we kunnen zeggen: Onder wiens gezag (of invloed) men staat, diens taal men praat. De verificatie van deze uitspraak is te vinden in de door Hans Taubken geschreven en vorig jaar in de reeks ‘Niederdeutsche Studien’ onder nummer 29 verschenen Munsterse dissertatie ‘Niederdeutsch Niederländisch Hochdeutsch. Die Geschichte der Schriftsprache in der Stadt und in der ehemaligen Grafschaft Lingen vom 16. bis zum 19. Jahrhundert’ (Köln-Graz 1981). In een onlangs in nr. 3 jrg. 85 (1981) biz. 92 van dit tijdschrift verschenen overzicht van de positie van het Nederlands in Noordwestduitsland in de loop der eeuwen zochten we tevergeefs naar de naam Lingen. Voor ons een reden om op bovengenoemde publicatie te wijzen en over de daar genoteerde bevindingen te informeren. Het boek, de vrucht van met vlijt, geduld en volharding gedaan archiefonderzoek, heeft een grote hoeveelheid gegevens verwerkt over het in de titel genoemde gebied, dat ter hoogte van de provincie Overijssel enige tientallen kilometers binnen Duits gebied ligt en een oppervlakte van om en om de 400 km 2 beslaat. De schrijver behandelt het voorkomen van de genoemde schrijftaaltypen in alle mogelijke archivalia, die zeer uiteenlopende sectoren van het staatkundige
Gebieden waar het Nederlands als cultuurtaal in gebruik was (17de tot 19de eeuw).
en maatschappelijke leven bestrijken. Ze zijn afkomstig van het landsbestuur, het bestuur van de stad Lingen, van de van beide afhankelijke inrichtingen en instellingen, van kerkelijke gezagsdragers en hun organisaties, tenslotte ook van particulieren. Uiteraard kan binnen het kader van dit artikel niet het resultaat van het onderzoek van alle stukken medegedeeld worden. We zullen ons moeten beperken tot datgene, wat het meest tot de verbeelding spreekt en representatief geacht kan worden voor het gehele beschikbare materiaal.
Hoe was de staatkundige situatie in het graafschap Lingen in de eeuwen, waarin het Nederlands hier een grote rol speelde?
In het jaar 1551 werd het graafschap Lingen voor de som van 120.000 Carolusguldens Habsburgs bezit. Als zodanig maakte het deel uit van de Spaanse Nederlanden, waarin in de vijftiger jaren van de 16de eeuw een nieuwe kerkelijke indeling van kracht werd; hierbij werd Lingen geplaatst onder het nieuw opgerichte bisdom Deventer. Toen dit tengevolge van de zich minder gunstig ontwikkelende situatie voor de katholieken in de Verenigde Provinciën onder de z.g. Hollandse Zending kwam te ressorteren, werd het bestuurd vanuit het apostolische vicariaat te Brussel.
Als deel van de Spaanse Nederlanden was ook Lingen partij in de conflicten, die het gevolg waren van de Spaans-Nederlandse machtstrijd in de Lage Landen. Het feit dat het graafschap Lingen in 1578 met goedkeuring van Philips II door de Staten te Brussel aan Willem van Oranje gegeven was, en wel als geschenk bij de geboorte van zijn dochter Catherina Belgia - de authenticiteit van de akte wordt echter in twijfel getrokken - was voor Willem van Oranje aanleiding alles in het werk te stellen dit gebied in bezit te nemen. Dit gelukte in het jaar 1597 aan zijn zoon Maurits, die nu van de gelegenheid gebruik maakte om ook in dit gebied de reformatie in te voeren. Het begon met de benoeming van gereformeerde ambtenaren; als drost trad nu op de Nederlander Albert van Ittersum. Deze was echter niet lang in dienst, slechts tot 1605, daar het gebied toen weer door de Spanjaarden heroverd werd. De stad Lingen gold als een sterke vesting, waardoor ze steeds weer als begeerd bezit blootstond aan aanvallen, nu eens door de ene, dan weer door de andere partij in het Spaans-Nederlandse conflict. Het stadsbestuur stelde dan ook pogingen in het werk de stad ontmanteld te krijgen wat in 1630 gelukte. Van nu af had de stad als uitvalsbasis voor de Spanjaarden geen betekenis meer, het bezit ervan had zijn aantrekkelijkheid verloren. Het gebied werd neutraal verklaard en met het toezicht erop werd in 1633 Frederik Hendrik, de zoon van Willem van Oranje belast, die pogingen in het werk stelde
| |
| |
het gebied opnieuw te vernederlandsen. Dit werd vanaf 1648, toen het gebied aan de Oranjes werd toegewezen bij de vrede van Münster, op een meer consequente wijze doorgevoerd. De uitoefening van de katholieke godsdienst werd officieel verboden, de gereformeerden kwamen in het bezit van de kerkelijke goederen, alles gebeurde verder op dezelfde wijze als overal elders in de Republiek was geschied. Willem II, erfgenaam van het bezit van zijn in 1647 gestorven vader Frederik Hendrik ging op de ingeslagen weg voort. Hij stond echter, evenals de voor zijn zoon Willem III optredende voogdijregering, de katholieken oogluikend toe dat ze op hun wijze hun religieuze plichten vervulden.
In de jaren 1672-1674, toen Christoph Bernard van Galen, de vorstbisschop van Münster, in de Nederlandse geschiedenisboeken berucht onder de naam Bommen Berend het graafschap veroverd had kregen de katholieken weer de beschikking over dat, wat eerder van hen afgenomen was. Ze hadden er echter niet lang plezier van, want in 1674 werden op last van de nu meerderjarig geworden Willem III de oude op de godsdienstuitoefening betrekking hebbende resolutiën opnieuw van kracht en van nu af met gestrengheid uitgevoerd. De vernederlandsing geschiedde nu met name door de stichting van diverse soorten scholen, zowel in de stad als ook op het platteland. Deze situatie duurde tot 1702, het jaar, waarin Willem III kinderloos stierf. Het gebied kwam nu in handen van de nakomelingen van de oudste dochter van Frederik Hendrik, die met de keurvorst van Brandenburg gehuwd was geweest. Diens zoon, Frederik I van Pruisen, liet het graafschap na de dood van Willem door troepen bezetten en verklaarde het, ondanks protesten van de Staten Generaal, tot Pruisisch gebied. Na alles bij elkaar een eeuw Nederlands bestuur kwam het land nu dus direct onder Pruisisch gezag. Voor de katholieken had dit tot gevolg dat ze wat meer armslag kregen met betrekking tot het uitoefenen van hun godsdienst en het stichten van eigen scholen. Na de Franse bezetting van 1806-1813 en het Hannovers bestuur over een deel van het gebied werd het in 1866 bij het koninkrijk Pruisen gevoegd.
Tot zover de politiek - staatkundige wederwaardigheden van het graafschap Lingen en de daarin wonende mensen. Voordat we ons gaan bezighouden met het gebruik van het Nederlands in dit gebied eerst enige opmerkingen over de taalkundige situatie aldaar.
Dialektgeografisch, d.w.z. wat het daar gesproken dialekt betreft, behoort Lingen tot het Nederduitse taalgebied, waartoe ook de noordoostelijke provincies van ons land, dus Groningen, Drenthe, Overijssel en een deel van Gelderland, behoren. In het nu Duitse deel ervan, was in de M.E. een Middelnederduitse schrijftaal tot ontwikkeling gekomen, die zowel in literaire als in ambtelijke teksten gebruikt werd. In het Nederlandse deel van dit gebied, in de vier genoemde provincies, was in die periode een schrijftaaltype in gebruik, dat zowel Nederduitse, autochtone, als uit het zuiden en westen van ons taalgebied afkomstige elementen bevatte. Daar men dit z.g. noordoostelijke schrijftaaltype wel tot het Middelnederlands rekent, zullen we in het volgende de in het Noordoostmiddelnederlands geschreven teksten met de naam Middelnederlands
Lingen - Oud Raadhuis
| |
| |
aanduiden. In het zuiden van het Duitse taalgebied zijn de z.g. hoogduitse dialekten thuis. Hier werden in de M.E. diverse schrijftaaltypen toegepast, die men onder de term Hoogduits kan samenvatten. Dit Hoogduits was sinds de 15de eeuw het Middelnederduits gaan verdringen; geleidelijk ging men ook in Noordduitsland het Hoogduits in ambtelijke en in particuliere teksten schrijven. De nadruk valt hier op schrijven, daar de bewoners van dit gebied hun eigen Nederduitse dialekt bleven spreken. Dit heeft men in sommige kringen en gebieden tot op de dag van vandaag volgehouden met het gevolg, dat een Nederlandse dialektspreker uit de noordoostelijke provincies een Noordduitse dialektspreker vrij goed kan verstaan. Binnen het uitgestrekte Nederduitse, geheel Noordduitsland omvattende giebied, vormt Lingen in zekere zin een uitzondering, omdat het Hoogduits als geschreven taal aanvankelijk daar nauwelijks gelegenheid kreeg zich een positie te verwerven. In Lingen werd immers het Nederduits als schrijftaal afgelost door het Nederlands, dat op zijn beurt weer na het verdwijnen van het Nederlandse bestuur voor het Hoogduits het veld zou ruimen. Maar zover was het voorlopig nog niet.
Het Nederlands was de voertaal in de officiële contacten van het gezag met zijn onderdanen, dat via de centrale overheid in 's Gravenhage werd uitgeoefend. Zo werd b.v. in 1639 het voor Lingen geldende recht van officiële zijde samengevat en te Zwolle in drukvorm uitgegeven onder de titel: Landtrechten van Lingen. Voor Geraerd Bartjens Boeck verkooper in de Sassen-straat tegen over 't Raet-huys. Vinden we in dit werk weinig Nederduitse, uit de gesproken taal afkomstige elementen, heel anders en eigenlijk onverwacht was dit wel het geval met de in 1652 inhoudelijk in onveranderde vorm uitgekomen tweede uitgave van dit werk, nu onder de titel: Landt-rechten ende Ordonnantien van Lingen. By de Weduwe ende Erfgenamen van wijlen Hillebrandt Jacobsz van Wouw, Ordinaris Druckers van Sijn Hoogheyt A° 1652. Het kenmerkende van dit werk is nu, dat het een in de Nederduitse schrijftaal overgezette versie is van de dertien jaar eerder in Zwolle verschenen nederlandstalige uitgave. Dit wekt temeer verbazing, daar het Nederduits in Noordduitsland als schrijftaal op dat moment eigenlijk niet meer in zwang is.
Een der belangrijkste door de centrale overheid in den Hoog benoemde bestuursambtenaren was de landdrost. Met de rechter en de rentmeester was hij in het graafschap de hoogste wereldlijke autoriteit. Dit drostambt, dat ongeveer een eeuw heeft bestaan, was vanaf 1588 in handen van leden van de Nederlandse adel. Als eerste treedt op Petrus Micault van Indevelde, als laatste verschijnt de naam van de plaatsvervangende drost J.A. Westenberg. Het zal geen verwondering wekken dat de in het drostambt in die tijd gebruikte taal, met enige uitzonderingen, het Nederlands is. Tot de taken van de rentmeester behoorde het innen van en het beheer over de aan de landsheer toekomende gelden, waarvan steeds een nauwkeurige administratie plaatsvond. Nadat deze funktie een tijd lang in handen van uit de streek afkomstige edelen geweest was, werd ze later, en wel in de eerste decenniën van de 17de eeuw, in handen van Nederlanders gelegd. Dit is er waarschijnlijk de oorzaak van dat men in het grootste deel van de archivalia met name uit de 17de eeuw het Nederlands als voertaal vindt.
Inzake de rechterlijke macht is er vanaf 1548 tot 1749 een lijst met een tiental namen van rechters overgeleverd, die in het belangrijkste juridische college van het graafschap zittingen gehad hebben. Van het beperkte aantal Nederlanders op deze lijst noemen we de namen van Jacob van Zuijlen van Nijevelt van 1661-1672 en van 1674-1678, verder die van Philippus Theodorus Tollius van 1678-1681 als rechters in funktie. Uit een schematisch overzicht van het gebruik van de schrijftaalsoort in de in die positie geproduceerde bescheiden, blijkt dat tot kort voor 1600 over het algemeen het Nederduits gebruikelijk was. Daarna wordt, o.a. onder het regime van de genoemde landgenoten, tot ongeveer 1680 zowel het Nederlands als het Hoogduits en het Nederduits, soms zelfs een mengvorm van deze beide, toegepast. Een twintigtal jaren later echter, vanaf omstreeks 1700, wordt het Nederlands allengs veel minder in de akten aangetroffen; vanaf 1750 treft men alleen nog maar het Hoogduits aan. De oorzaak hiervan moet gezocht worden in de omstandigheid, dat het landsbestuur dan definitief in Duitse handen is overgegaan.
Zijn bovenstaande gegevens afkomstig uit door ‘territoriale’ overheidsinstellingen opgemaakte bescheiden, ook het stadsbestuur en de stad Lingen is producent van grote hoeveelheden bewaard gebleven archivalia. Ze vormen een zeer gedifferentieerde groep van teksten en bestaan uit, om het betreffende werk te citeren ‘Stadtrechnungen, Akziserechnungen, Obligationen, Bürgerbücher, Ratsprotokolle, Verfügungen, Privilegienbücher, Lagerbücher und Rechnungsablagen des Armenhauses usw., daneben eine unübersehbare Fülle von Korrespondenzen an Empfänger innerhalb der Stadt sowie innerhalb und ausserhalb der Grafschaft’. Het is wellicht overbodig erop te wijzen dat het niet doenlijk is de taalkundige vorm van alle hier aangehaalde bronnen afzonderlijk te bespreken.
Uit een opgenomen overzichtsschema waarin het resultaat van het onderzoek is verwerkt blijkt, dat het
| |
| |
Nederlands, nadat het sinds 1650 in het burgerboek gebruikt is, vanaf ca 1680 ook in de stadsrekeningen aangetroffen wordt. In hetzelfde jaar verschijnt het ook in de rekeningen van het gasthuis, ongeveer 20 jaar daarna eveneens in de raadsverslagen. Deze situatie duurt dan, afhankelijk van de tekstsoort, tot de jaren 1725-1740. Vanaf die tijd lost het Hoogduits het Nederlands af.
Ging het bij de bovenbedoelde tekstsoorten om de situatie in de ‘wereldlijke’ sector van het maatschappelijk leven, ook in de kerken beperkte men zich niet tot het gebruik van één taaltype. In dit verband moet gewezen worden op de grote betekenis van de z.g. ‘reformierte’ kerk in Lingen voor de invoering van het Nederlands als communicatiemiddel in dat gebied. Als prins Maurits in 1597 het gebied verovert worden er voor het eerst officieel pogingen ondernomen om ook dit land voor de reformatie te winnen. Dit komt duidelijk tot uiting in de passus uit de burgemeesterseed van 17 maart 1598, waarin het heet dat de burgemeester de verspreiding van de ‘reformierte Religion’ zal dienen te bevorderen en de ‘Christelijcke Gereformeerde religio voor te (...) staen’. Het laatste zal wel betekenen dat hij ze moet aanhangen, belijden. Het calvinisme schoot echter geen wortel, verreweg de meesten bleven katholiek. Een echt aktieve strijd tegen het door de laatsten beleden geloof kwam pas in 1648 van de kant van Willem II die toen opdracht gaf ‘de Roomschen Kercken in onsen Lande ende veren van alle vestigien des Pausdoms’. In het daaropvolgende jaer werden de katholieken in hun bewegingen nog meer beperkt. Er werd een ‘Placaet’ uitgevaardigd, dat ‘geene Jesuiten, Priesters, Papen, Monicken, of andere geordende Personen van de Roomsche gesinden, in dese Landen en sullen mogen komen ofte verblijven’. Hierbij wordt het aan katholieken ook verboden om in hun eigen geest les te geven.
De tot staatskerk verheven ‘gereformeerde’ kerk zag echter geen kans grote delen van de bevolking te bekeren, noch in de stad Lingen, noch op het platteland van het graafschap; het aantal gereformeerden althans bedroeg na jaren nog geen tien procent van de bevolking.
Het Nederlandse karakter van deze gereformeerde kerk komt in het bijzonder tot uiting in de herkomst of de culturele en maatschappelijke achtergrond van zijn predikanten. Dit waren tot ver in de 19de eeuw Nederlanders of Duitsers, die in Nederland gestudeerd hadden of onder Nederlandse invloed stonden. Als voorbeeld nemen we de eerste predikant van de stad Lingen, Johannes Spenhovius. Deze, in 1571 in Dortmund geboren, werd in 1596 predikant te 's Gravensande; in 1602 verschijnt hij in deze functie in Lingen. In 1604 scriba geworden van de Overijsselse synode, sterft hij in 1621 in Delft, na eerst nog enige andere predikantenplaatsen in Nederland bezet te hebben. De laatste met name genoemde predikant is Samuel Ferdinand Meiling. Deze zag in 1753 in Markelo het levenslicht, studeerde in Lingen en Amsterdam, waarna zijn beroeping naar Hengelo (O) volgde. In 1802 wordt hij als predikant in Lingen benoemd, waar hij in 1821 sterft.
Deze situatie in aanmerking nemende is het niet verwonderlijk dat het Nederlands de taal van de door predikanten geleide liturgische diensten en van het door dezen gegeven godsdienstonderricht is. Wel werd er volgens de officiële richtlijn de mogelijkheid open gelaten ook in het Duits, d.i. in de Nederduitse spreektaal, te prediken, maar het is de vraag of dit veel gedaan werd, daar de daarvoor nodige kennis van die taal bij veel predikanten wel niet aanwezig geweest is. De vernederlandsing van het onderwijs, dat vanaf de tweede helft van de 17de eeuw zijn beslag kreeg, heeft het gebruik van die taal in de gereformeerde kerk ongetwijfeld bevorderd. Als gevolg hiervan is tot ver na de komst van het Pruisische bestuur in 1702 het Nederlands de taal van de in de kerk gebruikte boeken gebleven.
Maar ook in de katholieke kerk, waartoe het grootste deel van de bevolking van het graafschap bleef behoren, werd het Nederlands gebruikt. De verklaring ligt in het feit, dat dit gebied, zoals reeds gezegd werd, als onderdeel van de Republiek der Verenigde Nederlanden kerkorganisatorisch deel uitmaakte van de Hollandse zending; de in Brussel zetelende apostolische nuntiatuur was nederlandstalig. Duidelijk is dit te zien in de zowel in het Latijn als in het Nederlands gestelde ‘Instructio pro Ecclesie Lingensi’ van 31 aug. 1606, waarvan een der artikelen luidt: ‘Smorgens nae het kleppen salmen met de kleijnste klock luijen, ende darnae sal mis gedaen worden...’. Ook van de hier aangestelde ambtsdragers ging tussen 1559 en 1788, het jaar waarin Lingen vanuit de Hollandse Zending weer onder de vleugelen van een Duitse bisschop kwam, ‘ein nich unerheblicher Teil der jungen Theologen in die Niederlande, um sich dort ausbilden zu lassen oder dort Priesterstellen anzunehmen’. Als voorbeeld noemen we de aartspriester Gerhardus Vogelius, in Münster geboren, die in Leuven studeerde en vanaf 1609 tot 1623 in Lingen pastoor was. De in het Westfaalse Lengerich geboren Bernhard Uhlenberg was van 1761 tot 1793 in het graafschap Lingen werkzaam. Hier werd hij aangesteld, nadat hij eerst 24 jaar missionaris in Westfriesland geweest was, de laatste jaren pastoor in de Gulden Straat te Groningen. Ook deze ambtsdragers preekten voor een groot deel in het Nederlands, dat
| |
| |
Lingen - Heimatmuseum
dan ook in zekere zin als de taal ook van de katholieke kerk in dit gebied beschouwd kan worden. Zo is het te verklaren, dat er nog in 1801 een korte in die taal gestelde geschiedenis van de kerk in het graafschap verschijnen kon van de hand van pastoor P.W. Haakmann in Plantlünne. Zelfs na de Pruisische overname werd in het graafschap het Nederlands ook onder de katholieken in ere gehouden. Daarvan getuigt o.a. de volgende inscriptie op een kerkklok uit het jaar 1784, waarin de Pruisische koning Frederik II in het Nederlands gehuldigd wordt. Ze luidt:
De vryheid is van koning Friderik ontfangen
Om deese klok alhier te hangen
Dus luyde wy voor gods en 's konings eer
lang leeve friderik onsen Heer
Amsterdam 1 July Ao 1784
Door Wouter Sluymer 318
Zijdelings is boven het onderwijs in graafschap en stad Lingen al te sprake gekomen. Dit doet de vraag opkomen hoe de positie van het Nederlands in die instellingen dan wel was. Dit tegen de achtergrond van het al oude spreekwoord, dat wie de jeugd heeft ook de toekomst heeft. Dit gezegde blijft altijd jong en springlevend, gezien het feit, dat steeds weer, ook in onze tijd, hervormers en heersers naar mogelijkheden zoeken om de jeugd voor hun denkbeelden te interesseren. En hoe kan dat beter dan door het stichten van scholen. Het wekt dan ook geen bevreemding dat de prins van Oranje reeds in 1602 pogingen in het werk stelt om vat te krijgen op de school in de stad Lingen. Deze door het stadsbestuur geëxploiteerde onderwijsinrichting gaf o.a. naast het basisonderwijs ook onderwijs in het Latijn. Daar de pogingen van de prins, althans in de ogen der gereformeerde voorgangers, nauwelijks succes hadden - het katholiek karakter bleef ondanks protesten gehandhaafd - werd in 1639 een gereformeerde school gesticht. Deze bleek echter geen levensvatbaarheid te hebben, zodat ze in 1669 bij gebrek aan belangstelling van de kant van de ouders opgeheven moest worden. Dit ondanks het ‘Classicaal Request’ van de classis Lingensis, die zich tot de prins gewend had met het dringende verzoek alle lagere katholieke scholen in het graafschap op te heffen en door gereformeerde te doen vervangen. Na de terugtocht van de Munsterse troepen echter in 1674 en de hernieuwde inbezitname door Oranje zagen de gereformeerden hun kans schoon. Er werden nu nieuwe bepalingen gemaakt, waaronder een ‘Reglement voor de graefschap Lingen’. Dit bepaalde onder meer: ‘Wat de duijtsche scholen (d.z. de lagere scholen) aengaet zal niemandt deselve mogen houden, als die van ons of onsentwegen daertoe consent heeft bekomen, bij poene van hondert gulden voor den meester of meesteresse, en 10 gull. voor elck kindt, datt er gaet, bijde ouders te betalen’.
Sindsdien was het voor de katholieken haast onmogelijk er eigen confessionele scholen op na te houden. Het zou tot in 1822/24, dus tot onder de heerschappij van de Pruisen duren, dat ze weer eigen scholen konden oprichten.
Wat de taal op deze lagere scholen in stad en graafschap betreft moeten we aannemen dat in de 16de eeuw ‘mit Sicherheit das Niederdeutsche die Sprache der deutschen Schule gewesen’ is. In de eerste helft van de 17de eeuw is dit Hoogduits. Met de benoeming van de gereformeerde schoolmeester Jan Wichers werd het onderwijs vanaf 1670 in de stad Lingen in het Nederlands gegeven. Zelfs de komst van het Pruisische bestuur bracht hierin nauwelijs verandering. De behoefte aan kennis van het Nederlands was zo groot dat tot in het begin van de 19de eeuw aan aan te stellen onderwijzers de eis gesteld werd, dat ze het Nederlands moesten beheersen. De kerkeraden, als schoolbestuurders, voerden als motief hiervoor aan, dat ‘ein sehr grosser Theil der hier unterrichtet werdende Kinder künftig das Brodt in Holland suchen’.
Na de hervorming van het schoolsysteem in Lingen werd in het jaar 1679 een zelfstandige Latijnse school gesticht, waarvoor men in het daarop volgende jaar nieuwe gebouwen inrichtte. Van de drie benoemde leraren was de uit Oldenzaal afkomstige conrector Conrad Brumleve Nederlander. Aan deze school voor voortgezet onderwijs, om een moderne term te gebruiken, werd al spoedig een internaat verbonden, waar de van buiten de stad komende leerlingen, -
| |
| |
velen ervan kwamen uit Nederland - onderdak en voeding konden krijgen. De officiële taal in deze school was het Latijn, zoals de in het Nederlands gestelde ‘Wetten voor de Discipulen’ aangaven.
De kroon op het door de gereformeerde bovenlaag gedragen onderwijssysteem was de stichting in 1697 van een universitair onderwijsinstituut, het ‘Illustere Gymnasium’ te Lingen, o.a. bedoeld om in de behoefte aan predikanten te voorzien. In zijn 122-jarig bestaan heeft deze instelling, waar het Nederlandse element zowel onder de professoren als onder de leerlingen zeer sterk vertegenwoordigd was, voor de positie van het Nederlands in dat gebied zeer veel betekend. Hier werd op universitair niveau in gereformeerde geest onderwijs gegeven in de vakken theologie, filosofie, geschiedenis en welsprekendheid, Oosterse talen, Joodse en Romeinse antiquiteiten, rechten en geneeskunde. Verreweg de meesten van de hier aangestelde professoren waren Nederlanders. Van de 1337 studenten, die van 1697 tot 1819 geïmmatriculeerd werden, waren er een 800-tal studenten in de theologie. Van het totaal aantal studenten waren er 460, dus ongeveer een derde deel, uit Nederland afkomstig; de meesten hiervan kwamen uit Overijssel. In het jaar 1819 werden zowel de Latijnse school, die in zekere zin als een soort toeleveringsbedrijf voor de Hoge School diende, als deze laatste opgeheven, o.a. bij gebrek aan belangstelling.
Maar het gebruik van deze taal is gedurende al die tijd als communicatiemiddel niet alleen beperkt gebleven tot de meer culturele en voor het grootste deel gereformeerde elite van stad en graafschap. Ook buiten deze groep werd het Nederlands in de kringen van burgers, handwerkers en boeren gebruikt en wel tot in het begin van de vorige eeuw. We treffen het o.a. aan in de opschriften op burgerhuizen, zoals b.v. in het plaatsje Beesten, waar te lezen is:
Jacob Buck ben ick geheten;
Mennigeen is 'n Buck, en wilt niet weten.
Of uit de spreuk in Someringen, ook ongedateerd:
Als Lucifer is naar de helle gedreven,
Is hoogmoed en misgunst op aarden gebleven;
Wie hoogmoed en misgunst nich will mijden,
moet met Lucifer in de helle lijden.
Nog 130 jaar na de overgang van het graafschap aan
Pruisen, in 1832, liet een bezitter van een hoeve in
Ostwiel boven zijn koetshuis zetten:
Parde en Wagen is Herlig op Arden
is eine schöne Junge Frauwe d.27.März 1832.
Lingen - Markt
Tot slot enige opmerkingen waaruit moge blijken, dat Nederland en het werken en het verblijf daar op veel inwoners van Lingen grote aantrekkingskracht uitoefenden. Boven werd een tekst geciteerd, waaruit naar voren kwam, dat de kennis van het Nederlands voor kinderen uit Lingen als zeer belangrijk beschouwd werd. Dit omdat velen later in dat land hun brood zouden moeten verdienen. Als bewijs hiervoor kan men het grote aantal handwerkers aanhalen, dat in 1728 in Amsterdam werkzaam was en dat Lingen als stad van herkomst had opgegeven. Belangrijk was ook het verschijnsel van de z.g. Hollandgang, die in de zomer talrijke bewoners van het platteland naar het Westen bracht; ze verdienden er ofwel als grasmaaiers of als turfstekers hun brood; voor 1749 werden er in totaal 1545 geteld. In een uit het midden van de 18de eeuw daterend overzicht van de maatschappelijk-economische situatie in het graafschap Lingen staat te lezen dat ‘Der Unterthanen bester Verdienst bestehet wie schon gedacht in der Jährlichen Reise nach Holland, und dass viele derselben mit Messern und Leinwandt, als so genannte Hopsters, weit und breit auf Handlung ausgehen’. Van deze marskramers, kriepenkerels genoemd, waren er in dat jaar 747 in Nederland aan het venten geweest. De betekenis van ons land voor het economische leven o.a. van Lingen bleef duren tot ver in de 19de eeuw. In het jaar 1847 moeten nog ‘weit über 25 000 Arbeiter’ over de in 1824 gebouwde brug bij Schepsdorf Nederland binnengetrokken zijn. Hiervan was een belangrijk gedeelte afkomstig uit het graafschap Lingen.
Oosterbeek
dr. H.J. LELOUX
|
|