Realisme... of de klok voor jaren teruggedraaid?
Na de feitelijke realisatie van de culturele autonomie en de installatie van deelparlementen (gewestregeringen) is het federalistisch denken in een ware stroomversnelling terecht gekomen. Het economisch federalisme is reeds decennia lang het strijdpunt van de Vlaams-nationalisten en de laatste jaren is er tevens binnen bepaalde CVP-kringen een tendens naar economisch federalisme te bemerken.
Vanuit de traditionele partijen werd deze idee steeds als onrealistisch van de hand gewezen, en de reactie der ‘unitaristen’ heeft nu geleid tot de oprichting van een pluralistische studiekring.
Minister van State Robert Houben (CVP) heeft zowat de leiding genomen van de ‘revolte der gematigden’, een campagne van politiek vooraanstaanden tegen een ‘al te verregaande en ondoordachte’ regionalisering.
Ondervoorzitters van dit nieuw ‘Studiecentrum Politieke Instellingen’ (Egmontstraat 11, 1050 Brussel) worden de hh. M.-A. Pierson (PS) en Guy Schrans (PW). Onder de initiatiefnemers van de nieuwe VZW bevinden zich vooraanstaanden uit de socialistische (E. Close, R. De Kinder, R. Stevenant en P. Vermeylen), de liberale (F. Grootjans, R. Henrion, O. Vanaudenhoven en H. Vanderpoorten) en de katholieke partij (A. Coppé, A. Gilson, Harmel, L. Moyersoen, baron Snoy et d'Oppuers en H. Van Rompuy).
Het studiecentrum wil zich vooral toeleggen op de gevolgen van de splitsing op economisch, industrieel en politiek gebied. Zo stelt de ‘nota-Houben’ dat de ontworpen structuur (wetten van 8 en 9 augustus) technisch niet leefbaar is: er bestaan vier regeringen met onduidelijk afgebakende bevoegdheden (de bevoegdheids- en belangenconflicten worden geïnstitutionaliseerd) en men stelt vast dat nu al de economische bevoegdheden meer gesplitst zijn dan in gefederaliseerde landen.
Verder is het studiecentrum van oordeel dat federalisme met twee of met drie nooit leefbaar is. De studiekring vindt het een ‘positief gegeven’ dat het huidige regeringsprogramma van de katholiek-liberale coalitie de regionalisering van de vijf national sectoren (staal, steenkool, glas, textiel en scheepsbouw) afwijst, maar men betreurt dat de regering de administratie en de parastatale instellingen wil aanpassen en aan de gemeenschappen financiële middelen wil verstrekken.
In zijn nota gewaagt R. Houben van dubbelzinnigheid: de politieke partijen goochelen met het begrip autonomie zonder in te zien dat er een tegenstrijdigheid is tussen de autonomie en het behoud van België.
En om dit laatste is het allemaal te doen bij het ‘Studiecentrum Politieke Instellingen’.