Neerlandia. Jaargang 86
(1982)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Prof. dr. P. Geyl en de Noord-Zuid integratieInleidingIn het in 1980 door vertegenwoordigers van beide regeringen ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de Nederlandse Taalunie lezen we in artikel 2: ‘De Taalunie heeft tot doel de integratie van Nederland en de Nederlandse gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin. Tot dit gebied behoren: de taal en letteren als onderwerpen van wetenschap, de letteren als vorm van kunst, de taal als communicatie-middel van de wetenschappen, de taal als medium van de letteren, het onderwijs van de taal en van de letteren en, meer in het algemeen, de taal als instrument van maatschappelijk verkeer’Ga naar eind1
Wanneer we dit hedendaagse regeringsstandpunt in Nederland en België vergelijken met de toestand van zo'n zeventig jaren geleden, toen Geyl zijn eerste contacten met de Vlaamse beweging legde, dan is er in die tijd niet alleen heel wat water door de Schelde gevloeid, maar ook veel ten goede veranderd.
Rond 1910 was de positie van het Nederlands en de Nederlandse cultuur in Vlaanderen nog zwak. Er waren weliswaar een aantal taalwetten die op het gebied van onderwijs, rechtspraak en bestuur het Nederlands een zekere erkenning gaven, maar van eentaligheid was nog geen sprake. Het centrale element in het streven naar een sterkere plaats van het Nederlands in Vlaanderen was vóór de eerste wereldoorlog de strijd om de vernederlandsing van de universiteit van Gent. Als Leids student maakte Geyl in 1911 een studentencongres mee gewijd aan de verwerkelijking hiervan en deze aanraking met de Vlaamse beweging is voor hem beslissend geweestGa naar eind2. Tot zijn overlijden (31-12-1966) heeft hij, om een woord van Lode Craeybeckx te citeren, met Vlaanderen ‘meegeleefd’Ga naar eind3.
Voor ons is van belang hoe Geyl de betrekkingen tussen Nederland en Vlaanderen heeft gezien en waarom hij een samengaan tussen deze staatkundig gescheiden, maar door taal en cultuur verbonden gebieden heeft gewenst.
Geyl was in die jaren, en hij is dat altijd gebleven, een nationalist voor wie de eigen taal en beschaving in het middelpunt stonden. Die eigen beschaving mocht niet worden opgeofferd aan cosmopolitisme, aan een overwoekering door Duitse, Franse of Engelse invloeden. Daar waar zij werd bedreigd was hulp geboden en dat was in die jaren in Vlaanderen en in Zuid-Afrika. Bovendien meende hij dat een versterkt contact tussen Noord en Zuid voor beide gebieden gunstig zou uitwerken. Zo schreef hij in 1911:
‘Vlaanderen zal heel wat nemen, vóór het geven kan. Maar ook dat zal gaan geschieden. - Zulk een volk zal geen aanhangsel van Holland kunnen blijven. Juist door zijn verscheidenheid en door zijn innerlijke gezondheid zal het zelf scheppen en meedelen van zijn eigen geest’Ga naar eind4.
Slechts door samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen konden de Nederlandse taal en beschaving hun plaats in Europa behouden. Voor Geyl heeft die samenwerking toch ook een bijzonder politiek aspect gekregen.
Toen in en na de eerste wereldoorlog in België de spanningen tussen de Vlaamse en Waalse gemeenschappen toenamen en in Vlaanderen zich een politiek nationalisme ontwikkelde, heeft Geyl gekozen voor de Vlaams-nationalistische oplossing: aansluiting op een of andere wijze van het Nederlandstalige België bij Nederland. Het was voor hem ongetwijfeld de ideale oplossing die op de lange termijn moest worden nagestreefd. De verwezenlijking hing echter af van politieke omstandigheden die men niet zelf in de hand had. Geyl heeft met voorzichtigheid voor dit ideaal gestreden, al gaf hij in 1961 zelf toe:
‘Zelf ging ik in die tijd 1928-1931 (onder invloed van de ogenschijnlijke triomfen van het Vlaamse nationalisme) verder in doctrinair-nationalistische richting dan te verantwoorden was’Ga naar eind5.
Nederland mocht in Geyl's ogen echter nimmer een irredentistische politiek gaan voeren en eerst dienden oplossingen voor Vlaanderen binnen het Belgische staatsverband te worden beproefd. Al vroeg in de jaren twintig stond hij een oplossing in federalistische zin voor en daar heeft hij practisch heel zijn verdere leven aan vastgehouden. In de Vlaamsnationalistische kring nam Geyl door deze opvattingen een middenpositie in. Hij kon ook met de unitair gezinde flaminganten contacten onderhouden. | |
De jaren twintigVóór en tijdens de eerste wereldoorlog heeft Geyl weinig of geen betrekkingen met de Vlaamse beweging onderhouden. Hij verbleef sedert 1914 als cor- | |
[pagina 15]
| |
respondent van de Nieuwe Rotterdamse Courant in Londen. Eerst na 1918 ontstonden er nauwe contacten met het Vlaams-nationalisme, zoals dat door de Vlaamse Frontpartij en de oud-activisten, voor een deel als ballingen in Nederland vertoevend, werd uitgedragen. Via zijn vrienden, dr. F.C. Gerretson en de Vlamingen Herman Vos, Antoon Jacob en Hendrik Borginon, werd Geyl in dit milieu gebracht en hij raakte zo al spoedig in de Vlaams-nationalistische en grootnederlandse politiek verzeild.
Maar er waren naast of soms gelieerd met het Vlaams-nationalisme, nog verschillende organisatiesGa naar eind6 die ook de Nederlands-Vlaamse contacten wilden bevorderen en versterken. In 1895 had de Vlaming H. Meert het Algemeen Nederlands Verbond opgericht. Het Verbond, waarvan het zwaartepunt in het Noorden lag, richtte zich op verspreiding en hand-having van de Nederlandse taal en cultuur in Nederland, Vlaanderen en daarbuiten. Hoewel deze organisatie financiële steun van de Nederlandse regering genoot, was zij absoluut niet politiek gericht en wilde daar ook buiten blijven. De in 1917 opgerichte Dietse Bond streefde in feite hetzelfde na als het A.N.V., maar zag met betrekking tot Vlaanderen wel degelijk een politiek Groot-Nederland in het, al naar de verbeeldingskracht der leden, meer of minder verre verschiet.
In de volgende bladzijden zullen met name Geyls activiteiten binnen deze organisaties aan de orde komen. De aldaar door hem ontplooide bemoeienissen hebben op de lange duur toch meer tot de Noord-Zuid integratie bijgedragen dan zijn werken in de Vlaams-nationalistische politieke middens. Als historicus heeft Geyl de Vlamingen (en de Noorderlingen) gewezen op de historische banden die de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden verbonden hielden. Op verscheidene congressen van filologen en van studentenorganisaties wees hij de kleinnederlandse en Belgicistische geschiedschrijving van historici als P.J. Blok, H. Pirenne en H.Th. Colenbrander en hun negentiende eeuwse voorgangers afGa naar eind7. Het was zijns inziens onjuist om uitgaande van de huidige staatsgrenzen een soort nationalistische geschiedschrijving te plegen door de staat met zijn hedendaagse staatsgrenzen zo ver mogelijk in het verleden terug te projecteren. De scheuring in de Nederlanden in de zestiende eeuw werd in die opvatting als iets vanzelfsprekends gezien en toegeschreven aan verschillen in karakter en godsdienst. Geyl wees er op dat de scheuring het gevolg was geweest van toevallige politieke en militaire factoren en dat de godsdienstige tegenstelling tussen Noord en Zuid vrij wat gecompliceerder lag dan: het Noorden protestant en het Zuiden katholiek. Geyls opvattingen vonden heftige bestrijding. Er werd hem verweten politiek en geen geschiedenis te bedrijven. Geheel onjuist was die kritiek niet, maar zijn visie op de scheuring in de Nederlanden en wat daarmede samenhing is juist gebleken. Hij begon in die jaren ook aan zijn magnum opus ‘De geschiedenis van de Nederlandse Stam’Ga naar eind8, waarin hij de geschiedenis van de Nederlanden beschreef, uitgaande van alleen de taalkundige en culturele eenheid van deze gebieden. Het is nog altijd een lezenswaardig werk, ook al is het uitgangspunt, de geografische eenheid van de Nederlanden alleen bepaald door de taaleenheid, discutabel. Voor de Vlamingen heeft dit werk vooral een ideologische betekenis gehad. Hun zelfbewustzijn Prof. Geyl
| |
[pagina 16]
| |
werd versterkt en hun streven naar eigenheid op het gebied van taal, cultuur en maatschappelijk leven en het zich daarbij richten op Nederland kreeg een historische fundering.
Zojuist werden reeds de congressen genoemd.
Deze waren bij uitstek de ontmoetingsplaatsen voor Vlamingen en Nederlanders. Zij werden over allerlei, voornamelijk wetenschappelijke, onderwerpen gehouden en waren enerzijds een uitvloeisel van de emancipatiedrift in Vlaanderen en de wil in het Noorden om die te steunen, anderzijds was er de gelegenheid tot wetenschappelijk verkeer in de eigen taal. De congressen hadden ook een propagandistische waarde doordat zij lieten zien dat wetenschapsbeoefening in het Nederlands mogelijk was en dat was in de strijd om de vernederlandsing van het hoger onderwijs van groot belang.
Zo schreef Geyl in 1921 over een Vlaams filologencongres het volgende: ‘Wat het congres zelf betreft, het is zonder twijfel een groot succes geweest. Het getal der deelnemers alleen al was indrukwekkend. Zeker stonden niet alle bijdragen even hoog. Er waren afdelingen, waar de werkzaamheden vooral bedoeld schenen als een soort oefening in het gebruik van het Nederlandsch voor wetenschappelijke doeleinden: een Hollandsche wiskundige b.v. vertelde mij dat dat ‘zijn’ indruk was geweest. De Philologische afdeeling was natuurlijk van heel ander allooi. - Alles bijeengenomen was het stellig merkwaardig om in een land, waar alle hooger onderwijs stelselmatig verfranschend werkt, zooveel mannen bijeen te zien, die op zooveel gebied ernstig wetenschappelijk werk trachten te leveren door middel van het Nederlandsch, en er is zeker niets beter geschikt om het dwaze Fransquillonsche argument tegen de Vlaamsche Hoogeschool als zou er geen wetenschap in het Nederlandsch mogelijk, te ontzenuwen’Ga naar eind9.
Vanuit de hiervoor geschetste achtergronden moet ook de oprichting van de Vlaamse Wetenschappelijke Stichting worden gezien. Deze stichting, een tegenhanger van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, wilde Vlaamse studenten onderzoek laten verrichten in het buitenland en met name in Nederland. De initiatiefnemers waren prof, dr. Arthur de Groodt en zijn echtgenote Juliëtte de Groodt-Adant. Zij hebben met dit Vlaamse initiatief succes geboekt en een behoorlijk aantal Vlaamse studenten in contact weten te brengen met de wetenschapsbeoefening aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen. Wel riepen de Vlaams-nationalistische sympathieën van mevrouw De Groodt spanningen op in het bestuur van de Stichting. Zij richtte daarom naast de Wetenschappelijke Stichting nog een Vlaams Fonds voor Wetenschappelijke Lezingen inGa naar eind10. In dit Fonds hield zij zelf de teugels in handen en daar kon de Vlaams-nationalistische en grootnederlandse idee wat meer de ruimte krijgen. De voordrachtenreeks in 1928-1929 was succesvol, maar door de politieke kleur ook niet zonder problemen. Gerretson hield in december 1928 een tournee en eindigde met een daverende rede tegen België voor de Leuvense studenten, maar Geyl werd nog voor hij gesproken had in april 1929 door de politie te Leuven gearresteerd en over de grens gezet. En dat nadat hij dezelfde rede te Gent en te Antwerpen wel had kunnen houden!
Ook de radio trok als medium dat wellicht beter voor de Vlaamse zaak dienstbaar gemaakt kon worden de aandacht van Geyl. Het bleek dat in Vlaanderen naar de Nederlandse zenders werd geluisterd, maar dat deze niet altijd goed konden worden ontvangen. Op 14-12-1925 schreef Geyl aan Herman Vos (Vlaams-nationalistische politicus):
‘Je moet weten dat ik van de zomer het A.N.V. gewezen heb op de Groot-Nederlandse mogelijkheden die er in de radiobeweging zitten. - Waarom richt Hilversum zijn programma's dan niet wat meer naar de Vlaamse smaak in, waarom schrijft het in zijn luistergids alsof er geen publiek buiten de Hollandsche grens bestond?’Ga naar eind11.
Het A.N.V. heeft deze zaak bij de minister van verkeer en waterstaat aanhangig gemaakt en geprobeerd de uitzendingen vanuit Hilversum in Vlaanderen beter ontvangbaar te laten maken en tegelijk er op gewezen dat het van belang was dat: ‘de national omroep tevens wordt dienstbaar gemaakt om de Nederlandsche beschaving meer en gemakkelijker onder het bereik onzer stamverwanten in Vlaanderen te brengen’Ga naar eind12.
Een niet onbelangrijk initiatief, als we zien dat nu al gewerkt wordt aan een Radio Delta van de Nederlandstalige gemeenschap in Nederland en BelgiëGa naar eind13. Het eigen gezicht van de Nederlandse cultuur in België ging Geyl zo ter harte dat hij liever zag dat de Vlaamse afdeling van de P.E.N.-club in België, opgericht in 1928 en erkend in 1931, in Antwerpen werd gevestigd dan in BrusselGa naar eind14.
Een punt waar Geyl ook voortdurend op hamerde was het gebruik van het Nederlands in het ambtelijk | |
[pagina 17]
| |
verkeer tussen Nederland en BelgiëGa naar eind15. In 1926 wilde hij dit thema op een Diets Stamcongres, dat in oktober zou moeten worden gehouden, behandeld zien. Een jaar later in juni 1927 schreef hij over deze materie in ‘Neerlandia’, het orgaan van het ANV. Er heerste in Nederland op de departementen en met name op het departement van buitenlandse zaken veel weerstand tegen het gebruik van het Nederlands in de officiele contacten met België. Ten dele viel dit te verklaren uit een zekere onverschilligheid tegenover de eigen taal en cultuur, maar er heerste ook vrees om met België in conflict te geraken. In de jaren twintig was de verhouding met dit land slecht. Er waren in 1918-1919 door België annexio-nistische verlangens tegenover Nederland geuit en forse eisen op het gebied van de waterwegen gesteld, waarvan vooral de Rijn-Schelde verbinding nogal verstrekkende gevolgen voor Nederland kon hebben.
In het algemeen was er weinig belangstelling voor de positie van de Nederlandse beschaving buiten Nederland en speciaal in Vlaanderen. In de publieke opinie en in de politieke partijen leefde deze materie nauwelijks. Geyl hoopte in de jaren twintig nog wel dat de socialisten en katholieken in het Noorden oog voor de problemen van hun stam- en geestverwanten in Vlaanderen zouden krijgen, maar hij werd daarin toch teleurgesteld. De socialisten hielden vast aan hun internationalisme en de katholieken waren te zeer geabsorbeerd in hun eigen emancipatie dan dat zij oog hadden voor wat er in Vlaanderen geschiedde. Bovendien zou een nauwere relatie met Vlaanderen de latent aanwezige anti-katholieke gevoelens in het Noorden alleen maar meer stof tot kritiek kunnen geven. Ook wist men natuurlijk dat de Belgische hoge geestelijkheid volstrekt achter de unitaire staat stond.
De algemene opinie hier te lande wordt het best weergegeven met een fragment uit een brief van Geyl aan Antoon Jacob, waarin hij een gesprek weergeeft met de hoofdredacteur van de ‘Nieuwe Rotterdamse Courant’, mr. G.J. van der Hoeven:
‘Maar we kwamen niettemin uitvoerig, en voorzoover het mogelijk was principieel, aan het praten over de Vlaamsche beweging, de houding van Holland er tegenover, Groot Neerlandisme. V.d.H. is een typische Hollander, ik wil aannemen killer, koppiger en kortzichtiger dan de meesten, toch typisch. - Hij wenscht de Vlaamsche beweging alle goeds, omdat hij het voor 'n Hollands belang houdt, dat de Nederlandsche taal in België niet ten onder ga. Enig sentiment mag daarbij niet in het spel komen, want verwantschapsgevoel tusschen Noord en Zuid kent hij niet. Hij veracht de Vlamingen en heeft een hekel aan ze. Of zekere eigenschappen ook het gevolg zijn van hun verbastering van de zuiver Nederlandsche volksaard kan hem niets schelen. Hij wil dus in alles slechts uitgaan van Hollandsch eigenbelang. Dat belang vat hij op als de liberaal die hij is. Wanneer mocht blijken, dat de versterking van de Vlaamsche cultuur zou leiden tot 'n versterking van de Roomsch-Katholieke invloed in Noord-Nederland, dan zou hij geen voorstander van de Vlaamsche beweging meer zijn - van de Vlaamsche beweging (begrijp me wel) opgevat als taalbeweging. Ik vroeg hem op de man af?. “dan zoudt u ze liever laten verfranschen?” En hij zei onverbiddelijk: “Ja”Ga naar eind16’.
De strijd om het gebruik van het Nederlands in het ambtelijk verkeer kreeg een nieuwe kans toen op 26-10-1927 het Verdrag betreffende intellectuele toenadering tussen Nederland en Belgie werd ondertekendGa naar eind17.
De aanloop tot dit verdrag was al in 1921 genomen, toen België met verschillende landen een cultureel accoord wilde sluiten, waarin uitwisseling van leerkrachten, toekenning van beurzen, gelijkstelling van diploma's en contacten op wetenschappelijk terrein aan de orde waren. De Nederlandse regering deed niets. Er was zo beweerde men geen geld. Van meer dan een kant, onder andere van de zijde van het ANV, werd op meer activiteit aangedrongen. De Belgische Vlaamsgezinde socialistische minister van kunsten en wetenschappen, C. Huysmans, wilde in de jaren 1925-1926 wel medewerken en ook de Nederlandse en Vlaamse afdelingen van het ANV drongen aan op maatregelen ter realisering van het verdrag. Toen het verdrag eenmaal was getekend, stond er over het gebruik van het Nederlands weinig meer in dan dat beide talen, Frans en Nederlands, gebezigd konden worden op de plenaire en andere vergaderingen die voor de uitvoering van het verdrag noodzakelijk zouden zijn. De effecten van het verdrag op het punt van de uitwisseling van leerkrachten en dergelijke zijn miniem geweest. Er was niet alleen geen geld, maar ook getalsmatig waren de uitwisselingsmogelijkheden te verwaarlozen.
Desondanks heeft Geyl er sterk voor geijverd om in ieder geval gedaan te krijgen dat als het verdrag zou gaan werken - het werd in 1929 in het parlement aanvaard - de Nederlanders in hun contacten met de Belgen de Nederlandse taal zouden bezigen. Hij had daarover nauw contact met de voorzitter van | |
[pagina 18]
| |
het ANV de heer P.J. de Kanter. Het adres van het ANV aan de Tweede Kamer van 9-5-1928 over deze materie zou in feite door Geyl zelf zijn geschrevenGa naar eind18. Pressie op parlement en regering was geen overbodige daad. In de Kamer sprak de minister van onderwijs Waszink over het gebruik van het Nederlands in de betrekkingen met België als over ‘een teere kwestie’. Maar Geyl schreef op 11-7-1928 aan Juliette de Groodt:
Ik heb in ieder geval gedaan wat ik kon om al die Haagsche bureaucraten doodbang te maken voor de wraak van de Groot-Nederlanders!’Ga naar eind19
Dat was dan tenminste iets, want ruim een maand later schreef Geyl aan F.J.W. Drion over dit verdrag:
‘Zooals je weet, is er uit Groot-Nederlandsche hoek veel kritiek op geoefend. Men heeft gezegd dat het in plaats van versterking van Nederlandsch-Vlaamsche cultuurbanden te beoogen de deur openstelt voor allerlei misbruiken, voor een zoodanige aard dat de Nederlandsche cultuur er bij in het gedrang zal komen en gedurig smaad zal hebben te lijden, -, maar ik heb niet ingestemd met mijn geestverwanten die daarom het heele verdrag Never verworpen wenschten te zien. Naar mijn meening is toepassing in gezond Nederlandsche zin mogelijk, waarbij het verdrag (binnen bescheiden perken, want heel veel gevolg zal het wel niet hebben) goeds kan opleveren’.
Over de houding tegenover het Nederlands in Fransquillonse kringen haalt Geyl nog zijn Vlaamse relatie Julien Kuypers aan:
‘Uw vriend moest eens kunnen meeluisteren in Fransquillonsche milieus, om het even te Brussel of te Gent, zonder dat iemand wist dat er een Hollander aanwezig was. Dan zou hij al spoedig genezen zijn van zijn meening dat anti-Vlaamsch niet identiek is met anti-Nederlandsch’Ga naar eind20.
In 1928 ontwikkelde Geyl nog een geheel eigen initiatief door in Vlaanderen een enquête naar het gebruik van het Nederlands en het Frans in gezinsen familieverband en in het openbare leven op te zetten. Hij richtte zich met zijn vragen in het bijzonder op de intellectuelen in Vlaanderen. Helaas is het resultaat van deze enquête niet gepubliceerd en zijn de teruggezonden formulieren niet bewaard geblevenGa naar eind21.
Wij zagen reeds dat al deze werkzaamheden in Nederland vanuit de naar verhouding kleine organisaties als ANV, Dietse Bond en Diets Studenten Verbond (1922) moesten worden verricht. Onderling verschilden deze organisaties. De laatste twee hadden in Vlaanderen vooral contact met de Vlaamse Frontpartij en haar nevenverbanden. Het ANV had een eigen afdeling in Vlaanderen en steunde toch meer op de Vlaamsgezinde elementen in de unitaire partijen. Overigens kwamen dubbele lidmaatschappen zowel van ANV-ers als van Dietse Bonders veelvuldig voor.
Een complicerende factor bij dit alles was dat de culturele contacten en uitwisselingen geen spanning tussen de clericale en nietclericale Vlamingen mochten brengen, waarbij nog kwam, dat de nietclericale groepering in twee kampen, een socialistisch en een liberaal, was gesplitst. Bij de laatste twee werd de Vlaamse activiteit vaak geremd door de vrees dat een te grote concentratie op Vlaanderen slechts het katholieke bevolkingsdeel, toch al overheersend in Vlaanderen, zou versterken. Deze algemene problematiek beheerst de verhoudingen in Vlaanderen ook heden ten dage nog, al zijn de scherpste kanten er afgeslepen.
Het is overigens merkwaardig, dat in de Noordnederlandse verenigingen als ANV, Dietse Bond en Dietse Studenten Verbond zeker niet van een katholieke overheersing sprake was en eerder het tegendeel het geval was. | |
De jaren dertigAanvankelijk bracht deze nieuwe decade geen breuk in Geyl's handel en wandel tegenover Vlaanderen en Groot-Nederland. En al kon hij soms zijn vriend Herman Vos een doctrinair Vlaams-nationalistisch standpunt voorhouden om deze aan te moedigen en tot grotere strijdbaarheid aan te zetten zoals uit een brief uit 1930 blijkt, waarin Geyl schrijft:
‘Maar hij moet verder, bovenal in theoretische uiteenzettingen, altijd bij kris en bij kras het onoverkomelijk beginselverschil tusschen Nationalisme en Belgicisme volhouden. Het is maar niet een ‘opvatting’ omtrent middelen of oplossingen. Het is een geesteshouding, en al wie de genade van het Vlaamsch nationalisme niet ontvangen heeft, verdoemd zal hij zijn tot alle eeuwigheid’Ga naar eind22.
Toch waren dit soort uitingen niet representatief voor Geyl. Hij had zich al lang ontwikkeld tot de | |
[pagina 19]
| |
man van de practische oplossingen en van de gematigdheid in politicis. Door de doctrinaire Vlaamsnationalisten en grootnederlanders werd hij sedert het midden van de jaren twintig al voor ‘Belgicist’ uitgemaaktGa naar eind23.
Tot dat practische werk bleef behoren het houden van historische voordrachten op wetenschappelijke congressen en met name voor de congressen die door het Diets Studenten Verbond samen met de Vlaamse studentenverenigingen werden belegd. De deelname hieraan nam op het einde van de jaren twintig en in het begin van de jaren dertig een grote vlucht. Geyl sprak er samen met andere ‘grootnederlanders’ met grote regelmaat. In een brief aan Gerretson, die er ook vaak sprak, deed het hem zelfs de verzuchting slaken:
‘We zijn wel dat befaamde toneelleger, dat al maar over het toneel trekt, na achter de schermen gauw achterom gelopen te zijn’Ga naar eind24. Maar hij stond steeds voor ze klaar en heeft door zijn daadwerkelijke steun het mede mogelijk gemaakt dat Vlaamse studenten met de Noordnederlandse universitaire wereld in aanraking konden komen en Installatie van de Gemengde Technische Commissie van het Nederlands-Belgisch Accoord 1946.
| |
[pagina 20]
| |
dat studenten uit het Noorden de problematiek in Vlaanderen leerden kennen.
De in 1930 eindelijk gerealiseerde vernederlandsing van de Gentse universiteit en de daardoor mogelijk wordende groei van een op de Nederlandse cultuur gerichte Vlaamse intelligentsia schonk hem grote voldoening, zoals blijkt uit een schrijven aan F.J.W. Drion in 1933:
‘De Nederlandsche cultuur is in Vlaanderen op onstuitbare manier aan het groeien. Het is een ongelukkig gevolg van de overhaaste en irreëele politiek-Groot-Nederlandsche oriëntatie van de beweging, in Vlaanderen zelf maar meer nog in Holland, dat op de cultureele ontwikkeling en de mogelijkheden van constructie daar zoo weinig aandacht valt. De Hollandsche Groot-Nederlanders bijvoorbeeld zullen enkel ach en wee roepen over de tekortkomingen die het Nederlandsch universitair onderwijs te Gent en te Leuven nog vertoont; dat daar iets aan het groeien is, wat voor ons weldra van het grootste belang zal blijken en waaraan medewerking uit het Noorden reeds nu geweldig veel zou kunnen bevorderen, wordt veel te weinig in het oog gehouden’Ga naar eind25.
Er vielen echter ook schaduwen over deze activiteiten. Het opkomende fascisme en nationaal-socialisme bleek in de jaren dertig in toenemende mate indruk te maken op een aanzienlijk deel van de Vlaamse beweging. Ook het Vlaams-nationalisme in de figuur van de Vlaamse Frontpartij ontkwam in deze jaren niet aan een verschuiving in autoritaire richting.
Geyl vervreemdde daardoor van de beweging. Zelf sympathiseerde hij met het socialisme, al was hij in wezen een liberaal, maar één die van het Hollandse liberalisme uit die tijd niet veel moest hebben. De overgang van zijn Vlaamse vriend Herman Vos van de Frontpartij naar de Belgische Werklieden Partij in 1933 leek in Geyl's ogen nieuwe mogelijkheden voor de emancipatie van Vlaanderen te gaan bieden. Vos' positie in de BWP was echter te zwak en ondanks Geyl's aandringen gebeurde er, mee ook wel door Vos' gematigdheid, een ernstige grief van Geyl tegen hem, voorlopig niet veel. Geyl probeerde wel Vos te bewegen meer contacten te zoeken met de socialisten in Nederland. Er was daar in kleine kring, ook al als reactie op het nationaal-socialisme, wat meer aandacht voor het vraagstuk van het nationalisme ontstaan. In 1934 schreef Geyl aan Vos: ‘Vergeef me als ik niettemin de hoop uitspreek, dat je zult trachten je nieuwe vrienden, die zich met Fransche partijgenoten verbroederen, ook eens naar het Noorden te doen gaan’Ga naar eind26.
In 1935 was hij niet zonder moeilijkheden tot hoogleraar in de algemene en vaderlandse geschiedenis na de Middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit te Utrecht benoemd. Zijn grootnederlandse ideeën maakten hem niet in de ogen van eenieder tot de meest geschikte kandidaat voor deze leerstoel. Voor Geyl betekende de benoeming, naast erkenning van zijn werk als historicus, ook de verlossing uit zijn ‘Londense ballingschap’, waar hij van 1914-1919 als correspondent van de NRC en later als hoogleraar in de Nederlandse geschiedenis aan de universiteit van Londen werkzaam was geweest. In die functies heeft hij ook, vooral in de Engelse pers, veel gedaan om in Engeland de bijzondere positie van Vlaanderen in België en de Nederlands-Vlaamse banden duidelijk te maken. De nieuwe werkkring in Utrecht eiste zeker de eerste jaren veel aandacht en hij wijdde zich tegelijk aan de bestrijding van het nationaal-socialisme via de organisatie Eenheid door Democratie en in vele krantenartikelen en redevoeringen. Hij bleef nationalist, maar omschreef zijn positie en denken nauwkeurig. In zijn inaugurele rede te Utrecht in 1936 wees hij fascisme en nationaal-socialisme en hun absolutistische vorm van nationalisme volstrekt af. Hij formuleerde het aldus:
‘Een dergelijk absolutisme, dat naar binnen alle verscheidenheid en alle oppositie onderdrukt, en naar buiten alle verbindingen afsnijdt is de dood voor waarachtige historische beschouwing. Maar niet minder is dat de andere conceptie, volgens welke de natie één is met ras, met bloed’Ga naar eind27Ga naar eind28.
Er vond in deze jaren wel een vervreemding plaats van dat deel van de Vlaamse beweging waarmede vanoudsher de betrekkingen het hechtst waren geweest, van de Vlaams-nationalisten. Ook het grootnederlandse ideaal heeft in deze jaren voor Geyl aan reële betekenis ingeboet. Er bleven echter de contacten met de gematigden in de Vlaams-nationalistische beweging, zoals met H. Borginon en met vakgenoten in Vlaanderen, waar Geyls geschiedopvatting allengs veld had gewonnen. In 1938 slaagde hij er in om een historisch tijdschrift op te richten, waarin zijn visie op de geschiedenis van de Nederlanden als uitgangspunt werd aanvaard en waarin samenwerking tussen Noord en Zuid centraal stond. Het waren de ‘Nederlandsche Historiebladen’, uitgegeven door Eug. de Bock te Antwerpen | |
[pagina 21]
| |
en verschenen van 1938 tot 1941. De redactie bestond uit Nederlandse, Vlaamse en Zuidafrikaanse historici. Na de oorlog werd het tijdschrift samengevoegd met de Noordnederlandse ‘Bijdragen voor de Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde’. Het hoeft geen betoog dat in de dan verschijnende ‘Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden’ historici uit Noord en Zuid de redactionele lijn uitstippelden. Het uitbreken van de tweede wereldoorlog maakte in mei 1940 vrijwel onmiddellijk een einde aan alle contact. | |
De jaren veertig tot zestigIn Nederland is de Dietse en grootnederlandse beweging, georganiseerd in Dietse Bond, Diets Studenten Verbond en ANV grotendeels buiten de collaborate gebleven. Degenen die lid waren van de Nederlandse Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) en Zwart Front vormden echter een spraakmakende menigte en zij hebben de beweging in de jaren dertig en veertig afbreuk gedaan en in een, nog lang na de oorlog doorwerkend, negatief daglicht gesteld. Overigens heeft in de Noord-nederlandse fascistische en nationaal-socialistische partijen en partijtjes de grootnederlandse ideologie nauwelijks een rol van betekenis gespeeld.
De Duitse bezetters verboden in 1941 de Dietse Bond en het Diets Studenten Verbond. Het ANV kreeg een collaborerende leiding, maar heeft op de Noord-Zuid relaties geen invloed gehad.
Geyl was al op 7 oktober 1940 door de Duitsers als gijzelaar weggevoerd en pas op 13 februari 1944 weer vrijgelaten. Van enige mogelijkheid om zich met Vlaamse zaken bezig te houden was geen sprake.
Toch was in Nederland het grootnederlandse ideaal als politiek ideaal niet helemaal verdwenen. In de loop van 1943 ontstond in Amsterdam in de illegaliteit bij een kleine groep van oud-leden van de Dietse Bond het plan voor een naoorlogse actie voor Groot-NederlandGa naar eind29. Zij gingen er van uit dat België vanwege interne politieke spanningen na de oorlog uiteen zou vallen. Vlaanderen zou dan bij Nederland aansluiting kunnen zoeken. Geyl werd in deze iliegale overpeinzingen en plannenmakerij betrokken, maar adviseerde nadrukkelijk om alle politieke aspiraties te laten vallen, ‘zelfs als wij in ons hart niets innigers mochten wensen’Ga naar eind30. Het Comité Noord-Zuid hield echter voorlopig aan zijn opvattingen vast en Geyl bleef er buiten staan. Eerst na de oorlog toen zij de politieke grootnederlandse aspiraties volledig hadden laten varen is Geyl toegetreden tot de uit de illegale groep voortgekomen Nederlands-Vlaamse Vereniging ‘Noord en Zuid’. De Vereniging telde onder haar leden vooral figuren uit de vroegere Dietse Bond, het Diets Studenten Verbond en het ANV.
Het intellectueel gehalte van het ledenbestand was hoog en via lezingen, studieweken en tentoonstellingen heeft zij tot haar opheffing in 1957 op ernstige wijze gepoogd de banden tussen Noord en Zuid te versterken. Een handicap was dat het haar niet gelukte een zustervereniging in het Zuiden op te richten. Na haar opheffing sloot het merendeel der leden zich aan bij het ANV en/of bij het Genootschap ‘De Nederlanden in Europa’.
Onmiddellijk na de oorlog zien we Geyl al weer werken aan het herstellen van de banden met Vlaanderen. In een reeks artikelen in het weekblad ‘Vrij Nederland’ wees hij op het belang van deze contacten en in het najaar van 1945 maakte hij een lange lezingentournee door Vlaanderen om deze gedachte ook daar uit te dragen.
Een geheel nieuw aspect kregen de Nederlands-Belgische verhoudingen door de na de oorlog gestalte krijgende economische samenwerking in de Benelux. Het fundament daarvoor was door de beide ‘Londense’ regeringen gelegd in 1943-1944. Maar er was meer gebeurd dan alleen een begin maken met economische samenwerking. De in 1944 gemaakte afspraken over een gemeenschappelijker spellingsbeleid kregen een vervolg in het op 16-5-1946 getekende Verdrag betreffende de culturele en intellectuele betrekkingen tussen Nederland en BelgiëGa naar eind31. Dit verdrag werd in 1947 geratificeerd. Het doel was ‘de goede betrekkingen tussen beide landen op het gebied van onderwijs, wetenschap en kunst op een hechtere basis te grondvesten en te ontwikkelen’.
Geyl werd in 1946 lid van de Gemengde Technische Commissie tot uitvoering van genoemd verdrag en hij bleef er lid van tot in 1961. Op zichzelf gaf deze benoeming een interessante ontwikkeling aan. Hij heeft in deze commissie de Nederlands-Belgische samenwerking van harte gesteund en daarbij bewust het zwaartepunt gelegd bij de Nederlands-Vlaamse betrekkingen. Hij wenste dat er op de vergaderingen Nederlands gesproken werd en dat was niet zo vanzelfsprekend in die tijd. Dit blijkt uit een brief aan H. Vos van 15-7-1947, waarin Geyl schreef: | |
[pagina 22]
| |
‘Je moet me eens vertellen wat jouw indruk is van het taalgebruik in de N.B. toenadering. In al die ambtelijke en politieke conferences, besprekingen en samenkomsten - schuift men van Belgische kant Vlaams, of althans Nederlands sprekende deskundigen naar voren? of dwingt men de Hollanders Frans te spreken?’Ga naar eind32
Binnen de Technische Commissie heeft Geyl zich in de jaren veertig en vijftig met name bezig gehouden met de universitaire betrekkingen tussen Noord en Zuid. Zo lanceerde hij in 1953 het plan voor een langdurige uitwisseling van hoogleraren en had hij zitting in een subcommissie die zich bezig hield met de wijze van behandeling van Nederland en België in de geschiedenis- en aardrijkskunde-methoden die in beide landen op de scholen werden gebruikt. Het was duidelijk geworden dat er aan de kennis van elkaars verleden en heden nog wel iets verbeterd kon wordenGa naar eind33.
In het kader van de hoogleraren-uitwisseling doceerde Geyl in 1954 een maand aan de Rijksuniversiteit te Gent. Verder waren er het beurzenbeleid, de verspreiding van Nederlandse boeken in België en vele andere zaken die de aandacht hadden. Als vanouds interesseerde hem de contacten tussen de studenten en ook in deze jaren heeft hij zich bijzonder ingespannen om die relaties weer te herstellen.
Zo sprak hij op een van de Congressen van de Lage Landen en op de in de jaren vijftig gehouden Eendrachtscongressen, waar hij op 18-2-1954 te Leuven sprak over ‘Nederlands-Vlaamse Kultuurgemeenschap. Historische Achtergrond en Hedendaagse Problemen’.
Hij eindigde met de woorden:
‘Aan de Hollanders die hier aanwezig zijn, zeg ik: bestudeer Vlaanderen, laat u mee vormen door Vlaanderen, begrijp dat de Nederlandse kultuur ook hier gemaakt wordt. En aan de Vlamingen zeg ik: overschrijdt, door studie, door omgang, door reizen, de omgeving waarin ge geboren zijt, ge kunt Vlaanderen dienen door u het gemeenschappelijk kultuurbezit in zijn Hollandse vormen mee eigen te maken!’Ga naar eind34
Toch moest hij constateren dat de belangstelling voor deze bijeenkomsten niet met die van vóór de oorlog kon evenaren. In het begin van de jaren zestig verdwenen de gemeenschappelijke studentencongressen. Een van de voornaamste oorzaken was gelegen in het feit dat ‘nationalisme’ onder de Noordnederlandse jongeren weinig weerklank vond en andere politieke idealen het engagement opeisten.
Naast de groeiende samenwerking tussen Nederland en de Nederlandstalige gemeenschap in België viel er ook een zorglijke ontwikkeling waar te nemen. De toenemende Europese samenwerking in instellingen als de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de dromerijen over een supra-nationaal Europa brachten een aantal mensen tot nadenken over de plaats van de Nederlandstalige cultuurgemeenschap in Europa. Zou deze niet ernstig bedreigd gaan worden door Franse, Duitse en mogelijk Engelse invloed? Samenwerking tussen Noord en Zuid leek meer geboden dan ooit.
Geyl signaleerde deze problemen in zijn correspondence met F.C. Gerretson en verscheidene Nederlanders en Vlamingen. In deze sfeer kwam een nieuwe Noord-Zuid organisatie tot stand: het Genootschap ‘De Nederlanden in Europa’Ga naar eind35. Na een oriënterende conference te Oosterbeek in 1955 werd op 4-5-1957 het Genootschap officieel opgericht. Het initiatief was uitgegaan van oud-leden van de Dietse Bond en het Diets Studenten Verbond. Het Genootschap, vrij klein als het was, heeft vooral willen werken als een drukkingsgroep. Het wilde initiatieven ontwikkelen om de Noord-Zuid integratie op cultureel en taalkundige gebied te versterken om zo de Nederlandse cultuur in de groeiende Europese Gemeenschap een vaste en sterke plaats te verzekeren.
Geyl heeft van het begin af dit initiatief van harte gesteund en van 1958 tot 1962, toen het Genootschap opging in het ANV, het algemeen voorzitterschap van het Genootschap op zich genomen. In het bijzonder heeft hij zich ingezet voor steun aan de Eendrachtscommissie die de studentencontacten tussen Noordnederlandse en Vlaamse studenten verzorgde. Verder ging zijn aandacht uit naar het realiseren van een grotere eenheid tussen het onderwijs in Nederland en het Nederlandstalig onderwijs in Vlaanderen. Hoewel er aan beide zijden veel goede wil bestond, bleek de juist in deze jaren in Nederland in voorbereiding zijnde ‘mammoetwet’, waarin het voortgezet onderwijs moest worden gereorganiseerd, eerder splitsend dan verenigend te werken. Ook op dit punt moest men constateren dat het streven naar culturele en taalkundige integratie vaak onbewust werd (en wordt) belemmerd door de tamelijk grote verschillen die er in de loop der tijden tussen | |
[pagina 23]
| |
Nederland en België met name op institutioneel gebied zijn gegroeid.
Al voor de oorlog had Geyl gestreefd naar meer samenwerking tussen socialistische politici uit Nederland en Vlaanderen. Het was hem altijd een ergernis geweest, dat de ‘linkse’ politici in Vlaanderen de Vlaamse kwestie te veel links lieten liggen en de katholieken het initiatief lieten. Geyl heeft steeds geprobeerd hen er bij te halen. Ook in het Genootschap zocht hij naar prominente liberalen en socialisten om deze met en naast de katholieken te laten werken. Zo schreef hij over deze kwestie op 23-8-1952 aan H. Fayat: ‘Alles wat ik hoor en zie, bevestigt mij in de overtuiging dat de volledige ontplooiing van Nederlandse cultuur in Vlaanderen door de nauwe associatie met Franssprekenden die het gevolg is van de unitaire inrichting van de straat, van de economie, van het spoorwegwezen, van het partijwezen, belemmerd wordt. En de socialistische partij schijnt daarin te berusten, bevordert het op tal van manieren, zonder dat er van verzet van Vlaamsvoelende socialisten iets blijkt. - de Vlaamse beweging, voorzover ze weer op gang is gekomen, is helemaal onder katholieke auspiciën geraakt. Een noodlottige ontwikkeling óf voor de toekomst van de Nederlandse cultuur in Vlaanderen óf voor de toekomst van de socialistische partij in Vlaanderen en vermoedelijk van beide’Ga naar eind36.
Na de dood van zijn vriend Herman Vos in 1952 waren de Vlaamse socialisten prof. H. Fayat en Julien Kuypers de voornaamste contactpersonen van Geyl met het Vlaamse socialisme geworden. In deze sfeer lagen ook de hernieuwde initiatieven in de jaren 1950-1960 om de betrekkingen tussen de Nederlandse en Vlaamse socialistische politici te verbeteren. Geyl was in 1945 zelf lid geworden van de Partij van de Arbeid en in samenwerking met J.J. Vorrink, partijvoorzitter en J.M. den Uyl en H. Fayat werden in de Jaren vijftig een aantal conferenties belegd waar politici uit Noord en Zuid elkaar konden ontmoeten. Heel veel hebben deze ontmoetingenGa naar eind37 niet opgeleverd. Niet iedereen werkte van harte mede en de overvolle agenda's zullen ook hier wel eens een echte belemmering hebben gevormd. Zeker is dat Geyl zich op dit punt van de integratie tussen Noord en Zuid teleurgesteld heeft gevoeld. Hij had van het socialisme in Vlaanderen met name meer verwacht. Duidelijk blijkt dit bij zijn laatste openbare optreden in Vlaanderen op de IJzerbedevaart in 1962, waar hij opriep tot samenwerking tussen de verschillende politieke partijen ten behoeve van Vlaanderen en zijn instemming uitsprak met het manifest van Vlaamse socialistische intellectuelen onder leiding van Mussche. Deze intellectuelen laakten het optreden van de BSP inzake de Vlaamse problematiek.
In het algemeen heeft Geyls opvatting over de collaboratie en zijn houding tegenover het naoorlogse Duitsland de Noord-Zuid contacten, die door de collaborate van het Vlaams Nationaal Verbond en andere organisaties, in het Noorden met weinig sympathie werden begroet, in positieve zin bevorderd. Tegenover het naoorlogse Duitsland ging hij, ondanks een scherpe veroordeling van het nationaalsocialisme en de daaruit voortgevloeide excessen, uit van de stelling ‘haat voor een ander volk is geen historische geesteshouding’Ga naar eind38. Zijn visie op de collaborate en repressie in Vlaanderen komt het beste uit in een schrijven aan M. Valkhoff uit 1943:
‘Een van de treurigste gevolgen van de klein-Nederlandse geesteshouding is reeds lang geweest, dat de vurigste Vlamingen, het meest bereid om zich bij ons aan te sluiten, van ons te leren, zich door ons te laten leiden, teleurgesteld en afgestoten door de kille ontvangst en de overgrote voorzichtigheid van het Noorden, zich door Duitsland op sleeptouw hebben laten nemen. Ik ben van mening dat wij een verantwoordelijkheid dragen voor de Duitse afdwaling van zoveel Vlaamse nationalisten’Ga naar eind39. | |
SlotWanneer wij de balans opmaken van Geyls grootnederlandse werkzaamheden dan vallen de volgende punten op.
Zijn grootnederlandse activiteiten zijn geïnspireerd geweest door een sterk nationaal gevoel. Het ging om het behoud en liefst de versterking van de Nederlandse taal en cultuur in eigen land en daarbuiten.
Vlaanderen hoorde zijns inziens onlosmakelijk met het Noordnederlandse taal- en cultuurgebied verbonden te zijn. Toch was deze houding tegenover de Nederlandse taal en cultuur niet bepaald door machtspolitieke of imperialistische motieven, ook al heeft Geyl in de jaren twintig en in het begin van de jaren dertig een politiek Groot-Nederland nagestreefd. Op buitenstaanders kwam die gematigdheid overigens niet altijd duidelijk over. In de ogen der | |
[pagina 24]
| |
Belgische en Nederlandse overheden was Geyl in die jaren een scheurmaker en een onruststoker.
Niettemin heeft zijn gematigd radicalisme, uiteraard in samenwerking met de arbeid van zijn medestanders, vruchten gedragen. Ook de overheden konden op den duur niet meer heen om de gemeenschappelijkheid van taal en cultuur tussen Nederland en een groot deel van België. Na de tweede wereldoorlog werd dit onder andere door het sluiten van het Cultureel Accoord erkend. Geyl kon in de uitvoering van dit accoord als ‘medespeler’ vorm geven aan de integratie tussen Noord en Zuid en hij heeft dit daar en via andere organisaties van harte gedaan. Mee dank zij zijn inspanningen kon in het in 1962 verschenen zgn. rode boekje, met de titel ‘Belgisch-Nederlandse samenwerking in de naaste toekomst’, over de Nederlandstalige gemeenschap in Noord en Zuid geschreven worden:
‘De ontwikkeling van de Nederlandse cultuur is een zaak van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van Nederland en België. Deze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid houdt ondermeer in dat er ondanks de staatkundige verdeeldheid een organisatie moet komen die als doel heeft: te bevorderen dat deze taaleenheid in alle lagen van de bevolking in Noord en Zuid wordt aanvaard en als zodanig wordt onderkend en gewaardeerd’Ga naar eind40.
Vanuit die filosofie kan de integratie tussen Noord en Zuid een realiteit worden en in staat geacht worden de reële institutionele verschillen, ontstaan door de staatkundige zelfstandigheid van de beide delen van de Nederlandse taal- en beschavingsgemeenschap, te overbruggen. Het is Geyls verdienste geweest dat hij in de betrekkingen tussen Noord en Zuid steeds vanuit deze visie, dat Vlaanderen en Nederland eens gelijkwaardige partners zouden zijn, heeft gewerkt. Drs. P. VAN HEES |
|