Een heet hangijzer
Het kernenergiebeleid is in de Nederlandse politiek een heet hangijzer, evenals elders in de wereld. Sommigen vragen zich af of de huidige energiebronnen toereikend zijn voor de nabije toekomst. Anderen tonen zich bezorgd over de kwetsbaarheid van de oliebronnen en de toevoerlijnen als gevolg van de spanningen in de internationale politiek. Weer anderen vrezen de gevaren voor individu en gemeenschap bij gebruik van kernenergie en hun tegenstanders menen dat wetenschap en technologie in staat zijn de gevaren voldoende in te tomen. Voor de laatsten is toepassing van kernenergie de oplossing. De voor- en tegenstanders treft men zowel onder de leken aan, als onder de deskundigen.
Energiebeleid is voor een belangrijk deel een taak van de centrale overheid. Zo heeft het huidige kabinet een voorstel voor de bouw van drie kerncentrales, naast de bestaande, ingediend. De beslissing moet over twee jaar worden genomen. Het uitstel heeft ongetwijfeld te maken met de ook in de politieke regionen bestaande meningsverschillen, zoals die tot uitdrukking komen in de partijprogramma's. Maar beslissingen kunnen niet uitblijven. Vandaar dat het kernenergiebeleid ook tot de thema's van het formatiegesprek behoort.
Omdat het een probleem is waarbij niet alleen de regering en het parlement betrokken zijn, maar ook de ganse bevolking belang heeft, stelde de regering onlangs voor een ‘maatschappelijke discussie’ op gang te brengen, zodat men in ‘Den Haag’ weet wat er in het land leeft.
Er is een stuurgroep benoemd onder leiding van de vroegere minister van Wetenschappen, mr. M.L. de Brauw, thans werkzaam in het bedrijfsleven. Deze groep verzamelt en registreert allerhande informatie, waarmee een jaar gemoeid zal zijn.
Het resultaat moet de basis vormen voor een gedachtenwisseling, waarbij zoveel mogelijk alle geledingen van de bevolking worden betrokken.
Inmiddels is in de kringen van de werkgeversorganisaties het plan gerijpt tot de oprichting van een ‘Vereniging voor Verantwoord Energiebeleid’, met de opzet de bevolking te doordringen van de kernenergie als dé noodzakelijke energiebron. Om de kosten van de campagne te bestrijden is het bedrijfsleven gevraagd voor een periode van drie jaar 12 miljoen gulden bijeen te brengen. Tegelijkertijd wordt een subsidie bij de overheid gevraagd. De vereniging vereist een bestuur, een centraal bureau, een afdeling voorlichting, een tentoonstellingsteam, e.d. ‘De situatie is in Nederland uiterst klemmend daar de voorstanders van kernenergie nog in onvoldoende mate van zich hebben laten horen en ook geen plannen hiertoe hebben. Deze situatie heeft er toe geleid dat momenteel een meerderheid van de Nederlandse bevolking tegen kernenergie is.’ Aldus een nota waarin de noodzaak van genoemde vereniging wordt bepleit.
In dezelfde nota wordt een beeld geschetst van de antikernenergiebeweging in Nederland als ‘een groep idealistisch ingestelde jonge mensen, afkomstig uit de hogere sociaal-economische kringen die veelal functies hebben bij de overheid’. Een beweging die vlak bij de media staat, onder invloed van ‘links radicale elementen’. De anti-kernbeweging wijst deze typering resoluut van de hand en stelt op haar beurt dat het bedrijfsleven er alleen maar op uit is eigen belangen veilig te stellen. Overigens is mr. De Brauw niet gelukkig met het plan van de werkgevers. Het gaat om overleg en niet om afzonderlijke campagnes.
Zowel de voorstelling van zaken in de nota van de werkgeversorganisaties over de anti-kernenergiebeweging, als de opvattingen van de aanhangers van deze groep over de plannen van het bedrijfsleven zijn zwart-wit-tekeningen en al te simpel. Elke nuancering in de beoordelingen ontbreekt.
Er volgt duidelijk uit hoe slecht men van elkanders meningen op de hoogte is en tegelijkertijd dat men de drijfveren achter de activiteiten van beide zijden niet kent.
Daaruit volgt, hoe juist de stelling is om een brede maatschappelijke discussie over het kernenergiebeleid op touw te zetten en eensgezind te streven naar de verduidelijking van meningen over en weer.
Merkwaardig is dat het dezelfde politieke partijen in het parlement zijn, die met hun reeds vastgelegde visies over het beleid op een maatschappelijke discussie hebben aangedrongen. Tegen het vastleggen van de programmapunten over het kernenergiebeleid behoeft geen bezwaar te bestaan.
Maar het is wel nodig dat ook de politieke partijen in de maatschappelijke discussie hun standpunten ter discussie stellen.
De vraag is, hoe groot zullen de belangstelling en de medewerking vanuit de bevolking zijn. Want daarmee staat en valt het plan van het kabinet.