Neerlandia. Jaargang 85
(1981)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Venster op de wereldDe open grens tussen Nederlands en Duits aan de RijnHet land tussen Krefeld en Kleve-Emmerich is, evenals Oost-Friesland en Bentheim-Lingen, nog niet zo lang Hoogduits. Pas in de jaren twintig van de 19e eeuw heeft de bisschop van Münster het preken in het Nederlands verboden. De Nederrijn hoort dan al een hele tijd bij Pruisen - Kleve al in 1609, Geldern in 1713 - maar toch heeft men in de kerk, in de ambtenarij en in school niet alleen Duits gesproken:
Alles weist darauf hin, dass noch am Ende des vorigen Jahrhunderts ein beachtlicher Teil der Bürgerschaft (von Kleve) nicht etwa doppelsprachig in dem üblichen Sinne war, dass er neben der niederdeutschen Umgangssprache noch - von der Schule her - die hochdeutsche Hochsprache beherrschte, sondern dass er zwei Hochsprachen, die deutsche und die holländische, sprachGa naar voetnoot(1). We kunnen aannemen dat de omgangstaal ook, strikt genomen, een Nederlands dialect geweest is, dat ook nu nog niet helemaal uitgestorven is. Maar de geschiedenis van het Nederlands aan de Nederrijn moet nog geschreven worden, en daarvoor hebben we de Heimatkalenders van Kleve, Geldern en ook Kempen-Krefeld nodig.
In de kalender van Geldern (1960, blz. 122) lezen we dat de pastoor van Straelen, Tilmans, in 1832 zijn ambt moest opgeven.
Het nieuwe Pruisische reglement schreef voor in het Hoogduits te preken. Maar Tilmans had zich van de ‘bisherigen geldernschen, niederdeutschen Sprache’ bediend.
En over de taal aan de scholen van de Kreis Geldern in 1814, lezen we (kalender 1961, blz. 135):
... die Schüler dieser Schulen (haben) täglich bis zu sechs Stunden mündlichen Unterricht in der niederdeutschen Sprache. Nur in wenigen Schulen wird Hochdeutsch gelehrt. In zwei Schulen wird Französisch gelehrt, offensichtlich noch ein Anhängsel der bis vor kurzem hier weilenden französischen Herrschaft. In einer Schule lernen die Kinder sogar vier Sprachen, nämlich Hochdeutsch, Niederdeutsch (= Niederländisch). Französisch und Latein... In dat artikel staat ook nog dat veel schoolmeesters, net als in Oost-Friesland, geen Hoogduits kenden en les moesten geven in het ‘nederduytsch’. De Geldernse kalender van 1963 (blz. 118-120) zegt nog dat de schoolboeken daar ‘in 1823 noch in Geldern gedruckt’, of uit Venlo afkomstig, in ‘niederländischer Sprache’ geschreven waren, die voor de kinderen veel beter te verstaan was. In 1965 lezen we in een artikel van P. Brimmers:
... Die deutsche Sprache setzte sich in den Schulen und Kirchen erst in den 30-er Jahren durch. Die Umgangssprache blieb, wie die Nachbarschaftsbücher ausweisen, noch weiterhin 30 Jahre hindurch hollandisch... (blz. 78).
Twee jaar later (1967, blz. 187-191) staat er:
Der Vogdeier Dialekt ist bis zu Beginn des 19.Jh. die behördliche Sprache geblieben... Ein halbes Jahrhundert hat es gedauert, bis sich die hochdeutsche Schriftsprache vollends durchsetzte. Noch bis 1830 wurde in den Kirchen in der Vogdeier Mundart gepredigt...
En die zag er zo uit:
... want den Mensch en leeft niet alleen van den uytwendigen Broode maar ook van den Woorde dat daer uyt-gaet uyt den Mondt Goodts... veele Lieden hebben der geweest, die die Wereldt overgevaeren hebben te Water en te Landt, en de Nieuwe Maaren hoorden, ende verlooren allen haeren arbeyt, want sy en vonden niet haerder Zielen-troost.
Hier zit nu ons probleem. Deze preek van 1830 is geen lokaal of regionaal dialect. Als een dialect (!) als ‘behördliche Sprache’ en ook in de kerk gebruikt wordt, en nog wel in een standaardvorm die er in België of Nederland niet veel anders uitziet, staan we toch voor de vraag of hier de begrippen ‘dialect’ en ‘taal’ wel correct onderscheiden worden. En, meer nog dan in Oost-Friesland en Bentheim, moeten we vragen waar hier de grens ligt tussen Nederlands en Duits, want de Nederrijn is nederfrankisch net als het Nederlands.
Nog in 1785 heeft Geldern een Nederlands schoolreglement en heeft Nieukerk bij Krefeld een schoolboek voor de ‘moedertaal’ in gebruik. Aldekerk, Schaephuysen, Achterhoek: die namen blijven officieel bestaan. Veel informatie over de Geldernse scholen publiceerde F. NettesheimGa naar voetnoot(2). Maar ook Nettesheim heeft, net als zoveel andere ‘heimatforscher’, ‘Nederduytsch’ uit de bronnen met ‘Niederdeutsch’ vertaald, en dat is verkeerd: hier moet ‘Niederländisch’ staan.
Zo schreef de Kleefse historicus F. Gorissen (Kalender f.d. Klever Land, 1956, blz. 44):
In jenem Jahre gibt es... keine Sprachgrenze zwischen dem staatischen Groningen und dem preuszischen Kleve, die Bürger gebrauchen im alltäglichen Leben wie in der Kirche die gemeinsame niederlandische Sprache; haben wir es in Kleve nötig, die Sprache unserer eigenen Vorfahren zu übersetzen?
De Nederlandse geleerde J.W. Müller schreef in 1939Ga naar voetnoot(3):
Ik herinner mij nog zeer goed uit mijn kindsche jaren - ik woonde in Nijmegen - dat in Kleef het Hollandsch de taal der vermogende rijke lieden was... (blz. 71) Honderden jaren bestond er een cultuurstroom uit Nederland en Vlaanderen naar de Rijn: Van Maerlants ‘Troyen’ is bij Kevelaer, ‘Van den vos Reynaerde’ op kasteel Dyck bij Neuss teruggevonden, en Veldeke heeft zich in Kleve thuisgevoeld. Van alle varianten van de naam ‘Nederlands’ is lange tijd ‘Nederduytsch’ gebruikelijk geweest, in Nederland, Vlaanderen en ook aan de Nederrijn. In de 19e eeuw kwam met het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden ook de term ‘Niederländisch’ weer sterk op. ‘Nederduits’ werd hoe langer hoe meer gereserveerd voor Noord-Duitsland. In Vlaanderen werd het verdrongen door ‘Vlaams(ch)’ en later door ‘Nederlands’.
Aan de Nederrijn kon het Nederlands geen officiële taal blijven. Voor Berlijn stond het dialect al ver genoeg af van het Duits, in Heinsberg zelfs nog voor de Eerste Wereldoorlog: | |
[pagina 62]
| |
Wer mit höheren preußischen Beamten zu verhandeln hatte, war auf die Hilfe eines Dolmetschers angewiesenGa naar voetnoot(4).
Zo heeft Pruisen het contact met de Nederlandse schrijftaal verbroken. Het nederfrankisch verwildert dan en wordt nog met de dag armer, dat wil zeggen: duitser. Maar toch is de Nederrijn een groot overgangsgebied gebleven, ook nu nog. Dat de grens met het Nederlands relatief open is, kan men demonstreren:
We motte maar 's ons plat nes et hollands schrieve, dan zult ge zien dat de schriefwies erg veul verberge kan. Wei mutte mahr ens ons Nederlands nett als et Deuts schreive, dann söllt ge sien, dat de Spelling ärch vehl verberge kann.
Dat is nu die relatieve, die ‘open grens tussen het Nederlands en het Duits’. De eerste zin is dialect van de Nederrijn in Nederlandse spelling, de tweede zin Nederlands in de Duitse Duden-schrijfwijze.
Waar moeten we dan de grens trekken tussen Nederlands en Duits, als we de staatsgrens niet als een ‘Verlegenheitslösung’ willen nemen? En in 1840 of nog later de tijd van wanneer af we de Nederrijn als Duits moeten beschouwen, want 1600 of 1700 kan het niet zijn. Wat zegt Gorissen (Kalender f.d. Klever Land, 1953, blz. 80):
...Aber noch bis in die zweite Hälfte des vorigen Jahrhunderts ist der von den Bauern gelesene Anzeigenteil der klevischen Zeitungen nicht hochdeutsch wie der allgemeine Teil, sondern niederländisch.
Pas het invoeren van het Duits in school en kerk heeft in dat gebied de staatsgrens en het nationaliteitsgevoel van Nederlanders en Duitsers langzaam doen ontstaan. Nog onder Napoleon heeft men aan de Nederrijn alles in het Nederlands en Frans bekend gemaakt en zijn prefecten hebben het dialect van de Nederrijn nog voor Nederlands gehouden. (Kalender f.d. Klever Land, 1962, blz. 88 e.v.).
Nog in 1788 moest een burger van Lobberich bij Krefeld voor het gerecht in Grefrath de eed afleggen: Ick, Peter Smeets, geloove ende sweere, dat ick toties quoties, dat is, soo dickwils, als het bij den Heere Scholtis ende den eersamen Gerichte sal goedgevonden worden, my sal siteeren ende verders niet met de Vlught ofte verheelinge in deese Sacke behelpen. Also helpe my Godt ... (Gem. Archiv Grefrath, Akte 33 n, 33 o).
Met Grefrath-Lobberich zitten we al niet meer boven de Uerdingerlijn die tussen Krefeld-Uerdingen en Venlo het nederfrankisch en het zuidnederfrankisch scheidt. En met de oude grafschriften uit het grensgebied van Bracht ook niet meer.
Door de ‘Historie des beleeghs van Nuys’ (vers 419) wordt het tekenen van de grens ook niet eenvoudiger.
Hoort die ‘historie’ niet - ook - in een cursus ‘middelnederlands’ thuis?
Zo schreef de stad Neuss in het jaar 1476: Quad naeberscafft ind wrede
Had sych vergadert dayr,
Et ys der yueden sede,
Dye vloekent offenbayr
Dye yoedscafft was verdreuen
Uyt Nuyssz, der gueder stat
Der vloyck is dayr becleven
En hayt doch nyet geschat.
Vyll arbeyd groyt aen maeten
Daer buyten wardt bedacht,
Ind wat sy mochten saeten,
Myt vlyt wart dat gewracht...
Veel van deze nederduitse woorden zijn nu in Neuss verschoven, maar bij andere is het omgekeerd. Toch moeten we vaststellen dat de ‘Chronik’ in Neuss niet meer wordt begrepen: ze is te ‘âldhollands’; met ‘rivier, tent, vergaderen, quad, saterdag’, e.a. uitdrukkingen in de tekst is dat normaal.
Een paar generaties voor die tijd kon men ook in Keulse teksten, dus niet eens meer boven de Benrather lijn, nog lezen:
den wijn doen halen - Wein holen lassen, liever dan - lieber als, e.a. in de klucht ‘Van eyner suverlichen Aventure’ van et Stynchen van der Krone in Köle.
En de Keulse taalgeleerde A. Wrede vermeldt in zijn ‘Köln und Flandern-Brabant’ (Köln, 1929): (1) hacht - Haft, herkracht - Heersesmacht, gekocht - gekauft; wonachtig - wohnhaft, lucht - Luft, roidachtig - rötlich
(2) kirsse-Kirsche, fleiß-Fleisch, verweeßeldverwechselt
(3) wriven-reiben, wreventlich-frevelhaft, wrechen-rächen
(4) forstich-frostig, borst-Brust, derde-dritte e.a.
(5) achterbliven-zurückbleiben, verrissen(sich) erheben, verlosen-erlösen, dochde-Tugend, hushuring-Hausmiete, baten-nützen, belofte-Versprechen, beneden-unten, (be)hoven-brauchen, kram-Wochenbett, tack-Zweig, verleden-vergangen, lerse-Lederstiefel, lossplatz-Schiffsausladeplatzz, otmodichdemütig, schele-Differenz, schepper-Schöpfer, scho(e)ren-zerreiszen, seder-seither, schu(i)len-verbergen, sta(e)-Muster, tegengegen, toll-Zoll, top-Spitze, omtrent-etwa, manchwerf-manchmal, berispe(l)n-tadeln, wichelei-Zauberkunst, meisterse-Meisterin, fleishauersche-Metzgersfrau, correctie-Berichtigung, intentie-Absicht, pleitenplädieren, feit- (Misse-)Tat e.a.
Dit hoeft allemaal geen autochtoon Keuls vocabulair te zijn geweest en zeker niet uit de volkstaal, maar het geeft toch aan wat daar aan de Rijn in gebruik was. Ook dat het afnemen van al deze vormen aan de Rijn een verdringen van het dialect betekent, maar ook van een stuk Nederlands-nederrijnse taal: voer voor taalgeleerden uit Nederland èn Duitsland.
De geschiedenis van het Nederlands in Duitsland en de wisselende grens van het Nederlands en het Duits, zijn nog niet overal gedetailleerd beschreven. Waar liep deze grens in het verleden, en waar loopt ze - tussen het nederfrankische Nederduits en het nederfrankische Nederlands - op de dag van vandaag?
Het hele gebied van de Nederrijn had, even goed als Limburg, het Nederlands tot cultuurtaal kunnen hebben, in plaats van het Duits. Daarover heeft echter niet de taalgeschiedenis, maar de politiek beslist.
J. KEMPEN in ‘Veldeken’ Bad-Godesberg |
|