Venster op de wereld
De Joost van den Vondel-prijs 1979
Onlangs werd door ons in dit tijdschrift (83ste jaarg. 1979 nr. 5) een artikel gewijd aan de jaarlijks door de Hamburgse stichting F.V.S. te Münster verleende Joost van den Vondel-prijs. Hiermee worden die mensen onderscheiden, die zich verdienstelijk hebben gemaakt door hun ‘beispielhafte kulturelle Leistungen im nord-und südniederländischen und im niederdeutschen Kulturraum’, zoals in het bij deze gelegenheid uitgegeven drukwerkje vermeld staat. In een voetnoot werd er door ons op gewezen, dat de prijs voor 1979 toegekend was aan de Zweedse filoloog prof. em. dr. Torsten Dahlberg. Al gold de wetenschappelijke belangstelling van deze geleerde niet in eerste instantie de bestudering van de Nederlandse taal en literatuur, door het feit, dat hij aan de Göteborger universiteit tevens het ordinariaat voor Nederlands bekleedde, heeft hij veel gedaan voor de propagering van de Nederlandse cultuur. Dit vormt de reden, dat we op deze plechtigheid, die door de rector-magnificus van de Münsterse universiteit, dr. W. Müller-Warmuth, voorgezeten en door de aanwezigheid van de voorzitter van de stichting F.V.S., dr. A. Toepfer, en diens vrouw opgeluisterd werd, met een enkel woord willen ingaan. De motivering voor de toekenning van de prijs werd door de Münsterse germanist dr. R. Schützeichel gegeven. De van grote veelzijdigheid getuigende activiteiten van de laureaat, die o.a. blijken uit zijn lidmaatschap van diverse nationale Zweedse wetenschappelijke instellingen en het bezit van verscheidene Zweedse en Duitse onderscheidingen, vinden één van hun hoogtepunten in zijn bemoeiïngen met betrekking tot de Nederduitse taal en literatuur. Naast zijn organisatorische, voor de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek onontbeerlijke werkzaamheden - hij was o.a. vele jaren lid van het bestuur van de ‘Verein für niederdeutsche Sprachforschung’ - heeft hij baanbrekend
werk verricht op het gebied van het Nederduitse dialektonderzoek, o.a. door zijn dissertatie over de taal van het dorp Dorste. In het voetspoor van Erik Rooth, zijn leermeester en landgenoot, de nestor van de bestudering van het Nederduits in Skandinavië, heeft hij zich ook met het Middel-Nederduits beziggehouden en nieuwe inzichten veld doen winnen.
Onder de stimulerende leiding van Torsten is een nieuwe generatie van Zweedse germanisten opgegroeid die het Nederduits tot objekt van hun studie gemaakt hebben. Zonder deze z.g. ‘Zweedse school’ zou onze kennis van het Nederduits aanzienlijk minder geweest zijn dan ze nu is.
In zijn dankwoord ‘Mittelniederdeutsches und Mittelniederländisches in schwedischer Sprache und Literatur’ ging Dahlberg de invloeden na, die vanuit deze talen in het Zweeds zijn aan te wijzen. Hij memoreerde het feit, dat Nederduitse kooplieden en handwerkslieden zich ten tijde van de hanze in het Zweedse land gevestigd hebben. Hun aantal en hun inbreng was op een bepaald tijdstip zo groot, dat er bepaald werd, dat niet meer dan de helft van de leden van de stadsbesturen in Zweden uit Duitsers mocht bestaan. De invloed van de taal van de hanzeaten is nog altijd duidelijk te herkennen, o.a. in de Zweedse woorden greve en furst, die aan het hoofse leven ontleend zijn. Verder in veel handelsuitdrukkingen zoals köpenschap (koophandel) en vara (waar), in woorden als rodhus. Talrijke termen uit de taal van de ambachtslieden, zoals skomakere, herinneren aan het eeuwenlange verblijf van de Nederduitsers. Uit de aanwezigheid van dit oorspronkelijk Nederduitse woordgoed, dat een 5 à 10 procent van de Zweedse woordvoorraad uitmaakt, put hij een belangrijk argument voor de studie van het Nederduits in Zweden. Ook in de Zweedse literatuur vinden we de neerslag van de nauwe contacten met de zuidelijke overzeese buren. We noemen hier een volksboek als dat van ‘Paris och Vienna’, dat rechtstreeks op een Nederduits werk teruggaat; dit op zijn beurt is weer gebaseerd op een Nederlands origineel. Een meer directe beïnvloeding vanuit de Nederlanden vindt men in de Zweedse taal voor de zeevaart, die echter ook veel oorspronkelijk Nederlandse items via het Nederduits heeft opgenomen. De literaire impulsen vanuit de Nederlanden dateren in hoofdzaak uit de tijd van de barok, dus uit de 17de eeuw; hieraan zijn in Zweden diverse publicaties gewijd.
Als een bijzonder interessant voorbeeld van internationale ontlening haalt Dahlberg het geval aan van het Vlaamse ‘Naar Oostland wil ik varen’. Grondig, o.a. door hem zelf verricht onderzoek heeft aangetoond, dat dit lied de kern is geweest van verschillende, in diverse Noordwesteuropesse landen veel gezongen volksliederen. Het oorspronkelijk Vlaamse product verschijnt hier als ‘Auswanderungs-, Umzugslied, Liebeslied, religiöses Lied, übrigens auch als Serenade und Hochzeitslied’ en getuigt op die wijze eens te meer van de nauwe onderlinge verbondenheid, die er tussen de nationale culturen in Noordwesteuropa bestaat.
Oasterbeek
Dr. H.J. LELOUX