| |
| |
| |
[Nummer 1]
Noord-Zuid Colloquium: Muzikale basisvorming nu
Met als thema ‘Muzikale Basisvorming Nu’ werd op 27 oktober 1979 in de UFSIA-gebouwen te Antwerpen een colloquium gehouden, dat door het Centrum voor Muziek uit België en de Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaarsvereniging uit Nederland georganiseerd werd. Als derde partner in de organisatie van dit Noord-Zuid treffen fungeerde het Algemeen Nederlands Verbond dat initiatieven tussen Vlaanderen en Nederland bevordert.
De onderlinge samenwerking tussen deze drie organisaties had betrekking op de studie van en de noodzakelijke hervormingen in het muziekpedagogisch werk in Nederland en Vlaanderen, gericht op het algemeen vormend onderwijs, het muziekschool-onderwijs en de opleidingsinstituten van kleuterleidsters, onderwijzers en muziekpedagogen. Aan het afgelopen colloquium dat een begin wil maken met een fundamentele vernieuwing van het muziekonderwijs aan kinderen tot 12 jaar, werd deelgenomen door een zeer heterogeen samengestelde groep mensen met muziekpedagogische interesse: kleuterleidsters, onderwijzers, vormingswerkers, leerkrachten uit het onderwijs aan gehandicapten, muziekschool- en conservatoriumdocenten, docenten aan normaalscholen / PA's en muziekvakstudenten, zowel uit Vlaanderen als uit Nederland.
| |
Uitgangspunt
In een democratische samenleving hebben alle kinderen recht op een volwaardige persoonlijkheidsvorming. In het perspectief van totale ontwikkelingskansen is muzikale vorming een noodzakelijk bestanddeel. De bekommernis kan daarbij niet uitsluitend gaan naar kinderen met muzikale (professionele) ambities. Ook diegenen die er zich later niet expliciet mee bezighouden verdienen een volwaardige muzikale basisvorming. Voor kinderen die om fysische en/of psychische oorzaken ‘anders’ zijn dan de anderen krijgt muziek een therapeutische dimensie. De verschillende sectoren nl. basisschool, muziekscholen, academies, socio-cultureel vormingswerk, therapie en beroepsopleiding hebben in al hun verscheidenheid gemeenschappelijke kernpunten.
In de huidige maatschappij blijft het muzikaal vormingswerk in zijn geheel, hoe verscheiden de concrete vormgeving ook mag zijn, een problematisch gegeven. De waardering voor het vak muziek manifesteert zich zeer duidelijk in de bestaande onderwijspraktijk.
De muzikale basisvorming in het kleuter- en lager onderwijs baart al jaren grote zorgen. Is het vertrouwen in de eigen mogelijkheden bij de kleuterleidsters, onderwijzers en onderwijzeressen zoek of ligt de muziekpedagogische scholing in normaalscholen / P.A.'s aan de basis van de onzekere en vaak onbestaande praktijk? Het is niet uitzonderlijk dat men voor degelijke muziekopvoeding verwijst naar de muziekscholen, academies, muziekhumaniora's en conservatoria. De structuren, de heersende tradities en de technische oriëntatie van deze muziekopleidingsvormen zijn niet van dien aard om de vicieuze cirkel waarin het muziekonderwijs verkeert in gunstige zin snel en doelmatig te doorbreken. Er moet dus veel gebeuren.
Muziekpedagogische veranderingen zijn levensvatbaar wanneer de fundamenten en prioriteiten duidelijk overwogen zijn. In beginsel gaat het om mensvorming.
Belangrijker dan structurele en materiële voorzieningen zijn in deze gedachtengang de fundamentele inhoudelijke opties waarover men het eens moet worden. Voor een eigentijdse muzikale basisvorming moeten de gekozen uitgangspunten direct betrokken worden op een nauwkeurig te onderzoeken beginsituatie.
| |
Samenwerking
Meteen is de basis geschetst waarop de Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaarsvereniging (Nederland)
| |
| |
en het Centrum voor Muziek (België) elkaar gevonden hebben tot verdere samenwerking op muziekpedagogisch gebied. Niettegenstaande duidelijk aanwijsbare verschilpunten (evolutie, feitelijke toestand) achten beide verenigingen het noodzakelijk om de krachten te bundelen voor fundamenteel werk in het Nederlandse taalgebied.
De KNTV en het CvM vonden het na overleg noodzakelijk en tegelijk mogelijk om een gezamenlijke studie van ‘muzikale basisvorming nu’ uit te werken. Het Algemeen-Nederlands Verbond dat tot doel heeft de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen te bevorderen, vond dit initiatief belangrijk genoeg om rechtstreeks deel te nemen aan de organisatie van dit muziekpedagogisch project.
De Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaarsvereniging, het Centrum voor Muziek en het Algemeen-Nederlands Verbond bereiden daarom, in onderlinge samenwerking, een reeks activiteiten voor met betrekking tot de studie en de noodzakelijke hervormingen in het muziekonderwijs in Nederland en Vlaanderen, zowel gericht naar de plaats van de muziek in het algemeen vormend onderwijs als naar de pre-professionele opleiding en de amateur-opleiding in muziekscholen en muziekacademies, waarbij, vanzelfsprekend, ook de opleiding van de muziekleraar betrokken wordt.
Als eerste fase van dit project wordt de muzikale basisvorming van het jonge kind (tot 12 jaar) centraal gesteld.
Tekening van Renz, ca. 1887.
| |
Colloquium
Als eerste activiteit werd geopteerd voor een Nederlands-Vlaams colloquium, ingericht onder de titel: ‘MUZIKALE BASISVORMING NU’, waar, na een inleidend forumgesprek over het mensbeeld en de maatschappijvisie in functie waarvan de muziekopleiding dient georiënteerd te worden, in afzonderlijke werkgroepen gehandeld werd over institutionele vormen, leerdoelen en onderwijsstrategieën met betrekking tot:
- | muziek in het algemeen vormend onderwijs; |
- | opleiding in muziekscholen en muziekacademies; |
- | muziek in het socio-cultureel vormingswerk; |
- | muziek bij gehandicapte kinderen: rol en mogelijkheden van de muziektherapie; |
- | opleiding van muziekleraren in onderscheiden instituten (universiteit, normaalschool, P.A., conservatorium). |
De werkgroepen hebben zich gebogen over de feitelijke situatie nu in Nederland en Vlaanderen en hebben stellingen voor de toekomst geformuleerd.
| |
Voorbereidingscommissie van het colloquium ‘Muzikale basisvorming nu’
August Bal |
Prof. Dr. Jan L. Broeckx |
Peter Jense
(Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaarsvereniging) |
Paul Timmermans
(Centrum voor Muziek) |
| |
Administratieve ondersteuning werd verleend door:
Algemeen-Nederlands Verbond
(mevrouw Mieke Knaepkens) |
Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaarsvereniging
(mevrouw Juut Van Waveren) |
Met medewerking van het BELGISCH-NEDERLANDS CULTUREEL VERDRAG
| |
| |
Het colloquium werd door de inrichters niet als einddoel maar als een vertrekpunt voor verdere studie en actie inzake vernieuwingen en hervormingen in het muziekonderwijs beschouwd.
| |
Werkgroep
Daarom wordt er naar gestreefd om op basis van de colloquiumresultaten binnen het kader van de organiserende verenigingen, een wetenschappelijke werkgroep op te richten, belast met:
- | het uitwerken van de muziekpedagogische projecten die ter beschikking van basisscholen, muziekscholen en -academies, normaalscholen en P.A. en conservatoria kunnen gesteld worden; |
- | het inrichten van stages voor leerkrachten muziek uit de onderscheidene instituten; |
- | het verstrekken van adviezen aan verantwoordelijken uit het onderwijs en het cultureel vormingswerk; |
- | het praktisch experimenteren van muziekpedagogische strategieën waar dit gewenst en gevraagd wordt; |
- | het volgen van de ontwikkeling van het muziekonderwijs in Vlaanderen en Nederland en in zover mogelijk ook in derde landen; |
- | het verzamelen van alle nuttige documentatie over het theoretische denken en het praktische experimenteren inzake muziekonderwijs. |
| |
Wegwijzers
Menselijke waarden zoals verwondering, directe betrokkenheid, fantasie, spontaneïteit en intuïtie worden in de huidige leefmentaliteit al te dikwijls opgeofferd aan het streven naar efficiëntie, nuttigheid, produktiviteit en bezit. Het westers wereldbeeld cultiveert overwegend het verbale en rationeel-analytische denken. De menselijke lichamelijkheid (de zintuigelijke gewaarwording), de verbeelding en het affectieve worden nog steeds miskend. De openheid op de wereld, de toekomstgerichtheid van de totale mens (spiritueel, affectief en lichamelijk), de principiële gelijkwaardigheid van alle mensen in hun recht om zichzelf te realiseren, zijn fundamentele wegwijzers bij de uitbouw van de muzikale basisvorming nu.
| |
Forumgesprek
Onder leiding van Prof. Jan L. Broeckx werd het colloquium ingezet met een forumgesprek, waaraan deelnamen de heren August Bal en Jan Raicich uit Vlaanderen, en de heren Ad Heerkens, Peter Pense en Harry Delnooz uit Nederland.
‘In de democratische samenleving van vandaag hebben alle kinderen recht op een volwaardige persoonlijkheidsvorming. Met het oog op het bevorderen van maximale ontwikkelingskansen voor elk kind dient ook de muzikale vorming als noodzakelijk bestanddeel van opleiding en opvoeding beschouwd te worden. In de huidige maatschappij blijft het muzikaal vormingswerk echter een problematisch gegeven en al te vaak een marginaal gebeuren’.
In de lijn van deze gedachten hebben de forumleden gepoogd ten overstaan van alle deelnemers hun antwoord te formuleren op de vraag: Hoe moet het muzikaal vormingswerk inhaken op de eigentijdse werkelijkheid? Welke verhouding moet in dit opzicht aangenomen worden tussen de eigentijdse werkelijkheid enerzijds en het verleden resp. de toekomst anderzijds?
Onderstreept werd het dynamisch maatschappijbeeld waarin de muziekpedagoog ten aanzien van het jonge kind een belangrijke taak te vervullen heeft.
De aansluiting op de eigentijdse werkelijkheid is een groeiproces waarbij de opvoeder alleen het recht heeft om nieuwsgierigheid te wekken voor wat anderen gedaan hebben. De nadruk moet derhalve gelegd worden op de muzikale mogelijkheden die in het kind zelf aanwezig zijn en de activering ervan, dan wel op belerend onderricht.
Samenvattend bleek uit het forumgesprek dat de behoefte aan een goede, muzikaal, pedagogisch en
| |
| |
maatschappelijk verantwoorde programmatie van de muzikale vorming vrij scherp wordt aangevoeld.
| |
Verslag van de werkgroepen
Na de forumdiscussie werd door de deelnemers in een vijftal werkgroepen gehandeld over de meer specifieke problemen en inhouden van de afzonderlijke sectoren.
De werkgroepen werden geleid door:
Jan de Vuyst (NL), Walter Dhuyvetters (VL) en Paul Timmermans (VL) (werkgroep basisschool);
Daan Manneke (NL), Willy Deckers (VL), Godfried-Willem Raes (VL) en Peter Jense (NL) voor de werkgroep muziek scholen;
August Bal (VL), Ad Heerkens (NL) en Albert Vanistendael (VL) voor de socio-culturele sector;
Rokus De Groot (NL) en Gyde Kamer-Knebus (VL) (muziektherapie), en
Jan Raicich (VL), Jan L. Broeckx (VL) en Harry Delnooz (NL) (opleiding leraren).
De werkgroep muziek in de basisschool kwam tot de volgende besluiten:
- | Het colloquium dient niet als een eindpunt maar als een start te worden beschouwd. |
- | Alle kinderen in de basisschool dienen muziekonderwijs te krijgen. Het niveau moet zodanig zijn dat het grootst mogelijk percentage kinderen de elementaire basisdoelen kan bereiken. |
- | Muziekonderwijs moet meer zijn dan een bekommernis om het bijbrengen van technische vaardigheden. De emotionaliteit en het sociaal aspect |
| in het muziekgebeuren verdienen een duidelijker accent, in de lijn van totaalopvoeding. |
- | Voor de taak van muziekleraar komt in de eerste plaats de klasseleraar in aanmerking. |
- | De muzikale expressie, het zelf doen, moet een belangrijk onderdeel van het vormingsprogramma worden. De deelnemers van de werkgroep betreurden dat zij daartoe geen kans gekregen hebben tijdens het colloquium. |
- | Volgens de recente trend in het Belgisch en Nederlands basisonderwijs (met inbegrip van het kleuteronderwijs) is het beter te werken aan een vormingsplan dan aan een leerprogramma in traditionele zin. De eenzijdigheden worden dan bij voorbaat uitgesloten. |
- | De werkgroep besluit dat er een onderzoeksgroep moet in het leven geroepen worden die ernaar streeft duidelijkheid te scheppen in de fundamentele doelen van muzikale basisvorming in de basisschool. Deze groep moet bovendien de consequenties naar de praktijk toe omzetten in een pakket vormingsaktiviteiten. |
- | Het volgend colloquium moet de discussie over dit rapport kunnen verderzetten. Aan de bekendmaking van het colloquium moet via algemeen onderwijskundige en pedagogische vakbladen en tijdschriften van diverse onderwijsorganisaties ruchtbaarheid gegeven worden. |
| |
Muziekscholen
Aangezien het uitgangspunt van de werkgroep muziekscholen erin bestond, in allereerste plaats te werken met praktijkervaringen, was er weinig verbale discussie.
De toetsing van deze praktijkervaringen aan de muziekpedagogische praktijk werd als - dissonantie - opdracht aan de deelnemers zelf meegegeven en overgelaten. Dit in de overtuiging dat een dissonante en gebeurlijk conflictuele ervaring méér dan een logisch verbaal betoog, aanleiding kan geven tot gedragsveranderingen die voor onze muziekpedagogiek niet anders dan een zegen kunnen zijn. Ook met betrekking tot het amateuristisch muziekonderwijs.
| |
Muziek in het socio-culturele vormingswerk
De werkgroep ‘Muziek in het socio-culturele vormingswerk’ bracht volgend verslag uit.
| |
| |
- | Er waren weinig echte vertegenwoordigers uit het jeugdwerk. Hoe kunnen die het best worden bereikt? Voorgesteld werd voor hen een speciale dag in te richten. |
- | De doorsnee-school houdt zich weinig bezig met muziek. Bovendien staat muziekopvoeding op dit ogenblik sterk onder druk van de commerciële wereld. |
- | Muzikale vorming blijft het zwakste broertje van alle expressiedomeinen. Dikwijls moeten kinderen doorheen een woestijn om pas vanaf 12 jaar enkele cactussen in deze muzikale woestijn te ontmoeten. |
- | Het belangrijkste in de muzikale basisvorming tot 12 jaar is niet zozeer het ‘leren’ maar vooral het opdoen van muzikale ervaringen. De inrichters van het colloquium zouden er goed aan doen te onderzoeken waar experimenten plaatsvinden, deze ervaringsverslagen verzamelen en open stellen voor anderen. |
- | Muzikale animatie kan wat de aanpak betreft vier verschillende wegen uitgaan. |
a. | Een prezentator die met de muzikale bagage op de kinderen afkomt. |
b. | Animatoren die de kinderen actief luisterend betrekken. |
c. | Diegenen die kinderen actief laten werken op basis van een vooraf bedacht programma. |
d. | Animator die kinderen expressief, creatief laat werken en vandaaruit een wisselwerking tussen animator en groep teweegbrengt in het muzikaal spel. Binnen de werkgroep vond men het belangrijk dat kinderen in het omgaan met muziek blij kunnen zijn, en niet pas nadien aan het muzikaal produkt genoegen kunnen beleven. Het muzikaal spel is niet weg te denken. Want vaak geeft men door een al te ernstige, technische aanpak een verkeerd muziekbeeld mee aan kinderen, precies omdat muziek te beperkt voorgesteld wordt. |
Van de begeleiders kan in het algemeen afgelezen worden dat zij angst hebben om met kinderen muzikaal bezig te zijn. De kennisverwerving verdringt al te vaak het bevrijdend gevoel van zich ‘lekker mogen voelen’. Deze mentaliteit wordt gedragen en bepaald door de muzikale animator of vormingswerker.
| |
Muzikale vorming van gehandicapte kinderen (muziektherapie)
De werkgroep muziektherapie formuleerde een reeks interessante voorstellen:
- | Het instellen van een onderzoek naar de werking van muziek en de voorwaarden die voor die werking noodzakelijk zijn, te verrichten door verschillende disciplines welke door hun aard van direkt belang zijn voor muziek en therapie (musikologie, fysiologie, psychologie, psychiatrie, in samenwerking met muziektherapeuten); |
- | Het oprichten van een informatiecentrum voor praktijkproblemen waar zich zowel muziektherapeuten als belangstellenden kunnen tot wenden. Zo een centrum zou bijvoorbeeld tot stand kunnen worden gebracht in Gent en in Amsterdam (universiteiten). |
- | Het voorzien in (bij)scholing. In eerste instantie kan aan de bestaande muziektherapeutische opleidingen worden doorgegeven, aan welke na- of bijscholing het meest behoefte is wanneer therapeuten eenmaal aktief zijn in het werkveld; ook dienen resultaten van onderzoek die voor de opleiding van belang zijn, te worden doorgegeven. |
Daartoe moeten de volgende taken worden verricht:
A. In het werkveld:
een inventarisatie van: - doelstellingen, methoden en technieken in de diverse muziektherapeutische situaties;
- | problemen die de therapeuten ontmoeten in hun werk; |
- | informatie waaraan het meest behoefte is; |
- | verdere opleidingsbehoeften; |
- | samenwerkingsvormen waaraan het meest behoefte is; |
- | rapportage aan de ‘thuisbasis’. |
| |
| |
B. Op de ‘thuisbasis’:
- | opbouw van een informatiecentrum: het verzamelen van literatuur, films, geluidsbanden; |
- | het vastleggen van vragen voor onderzoek, uit de literatuur en uit de praktijk; |
- | inventarisatie van bestaand onderzoek; |
- | het bevorderen van, en zelf deelnemen aan onderzoek, naar aanleiding van geconstateerde vragen; |
- | het organiseren van colloquia. |
Ten einde deze taken goed te laten verrichten wordt voorgesteld:
De aanvraag van telkens 2 medewerkers voor Vlaanderen en Nederland. De ene medewerker houdt zich bezig met taken A, de ander met taken B. Voor de taken A kan het best gezocht worden naar een muziektherapeut, in elk geval naar een persoon die het werkveld goed kent. Taken B kunnen het best worden verricht door een musicoloog; deze hoeft niet competent te zijn op al die gebieden van wetenschap waarvan de relevantie voor de muziektherapie denkbaar is; één van zijn of haar taken is immers het leggen van contact tussen vertegenwoordigers van diverse disciplines rond bepaalde onderzoeksvragen. De keuze van een musicoloog houdt verband met het gegeven dat muziektherapie zich van andere therapieën onderscheidt door het gebruik van het medium muziek; de centrale figuur voor taken B zal dan ook iemand moeten zijn die vele vormen van muziek niet alleen uit eigen ervaring, maar ook theoretisch goed kent, kortom iemand die ervaring heeft met de systematische studie van muziek en muzikaal gedrag.
Het spreekt vanzelf dat over dit voorstel en de realisatie ervan contact dient te worden opgenomen met bestaande muziektherapeutische organisaties in Vlaanderen en Nederland.
| |
Opleiding van leerkrachten
Deze werkgroep kwam spoedig tot de vaststelling dat over doelstelling en opleiding van leerkrachten niets zinnigs te zeggen viel zolang over de finaliteit van de muzikale vorming in de basisschool en in de muziekscholen niets geweten was. Immers, de opleiding van leerkrachten staat rechtstreeks in functie van doel, methoden, middelen en structuur van de vorming waaraan deze op te leiden leerkrachten zich zullen moeten wijden.
Het eerste deel van de werkvergadering werd gewijd aan een overzicht van het Nederlandse, respektievelijk het Belgische onderwijsstelsel.
Daarna ontstond een levendige gedachtenwisseling over de wijze waarop de huidige, als onbevredigend beschouwde toestand van de muzikale vorming in het basisonderwijs doorbroken zou kunnen worden.
In dat verband kwam een duidelijke tegenstelling aan het licht tussen de fundamentalisten, d.w.z. diegenen die zich, vooraf, grondig willen bezinnen over doel en zin van de muzikale vorming en de pragmatisten, op diegenen die direct in de praktijk corrigerende experimenten wensen uit te voeren.
Dit hangt samen met een tweede onderscheid, door J. Broeckx gekarakterisered als een onderscheid tussen ‘empiristen’, die menen dat het volstaat, kinderen tot een empirisch omgaan met muziek aan te zetten, zonder zich om muziektheorie te bekommeren en ‘cognitieven’, die geloven dat empirisch omgaan met muziek niet kan volstaan, maar aangevuld moet worden met het verschaffen van inzicht in de muziektheorie, teneinde de totale persoonlijkheid van het kind, met inbegrip van de cognitieve aspecten, aan te spreken.
Aangezien de werkgroep niet tot een consensus over de finaliteit van de muzikale vorming in het basisonderwijs is kunnen komen, kon de opleiding van leerkrachten niet afdoende behandeld worden.
De werkgroep stelt dan ook voor zijn werkzaamheden parallel te laten verlopen met die van de werkgroep ‘Muziek in de basisschool’ en een voortdurende uitwisseling van informatie en denkbeelden tussen de leden van beide werkgroepen aan te bevelen.
| |
| |
| |
Slotvergadering
Na afloop van de groepsbijeenkomsten vond een plenumvergadering plaats waarop de verslaggevers van de diverse werkgroepen aan het woord kwamen. Nadien zorgde algemeen voorzitter J. Broeckx voor de afronding.
Te onthouden valt dat een dag die een fundamentele bezinning op de huidige muzikale basisvorming beoogde, amper volstond om de opgeroepen vragen te formuleren. De tijd en de complexiteit van het onderwerp lieten niet toe gefundeerde oplossingen voor te stellen. De bewustwording van de nood aan een gerichte aanpak, was het belangrijkste resultaat.
De vergadering uitte de nadrukkelijke wens om in aansluiting op dit colloquium te starten met een verder onderzoek naar de feitelijke toestanden in Nederland en Vlaanderen. Dit onderzoek zou niet alleen op de schoolgaande kinderen betrekking hebben maar ook op het werk van opvoeders en kinderverzorgers.
Men achtte het om technisch-materiële redenen wenselijk dat een dubbele werkgroep zou worden opgericht, een in Vlaanderen door het Centrum voor Muziek, en een in Nederland door de Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaarsvereniging. Beide werkgroepen moeten onderzoek verrichten met betrekking tot volgende vragen:
a. Welke doelstellingen zijn wenselijk?
b. Hoe ziet de feitelijke toestand er uit voor de onderscheiden werkterreinen van muzikale basisvorming?
c. Welke middelen en methoden zijn haalbaar om de feitelijke toestand in de richting van het doelstellingenpakket om te buigen?
Via tussentijdse hearings moet een tweede colloquium voorbereid worden.
Vooral uit Nederlandse hoek werd gewaarschuwd voor de niet weg te cijferen aspecten van commissiewerk. Men zou vooral in Vlaanderen dankbaar gebruik kunnen maken van de reeds talrijke commissieverslagen en initiatieven die Nederlandse muziekpedagogen opgezet hebben.
Men vond het daarom wenselijk dat geïnteresseerde deelnemers uit Nederland en Vlaanderen hun bereidheid tot verdere actieve medewerking zouden kenbaar maken. Het werd bovendien belangrijk geacht om niet-deelnemers tot medewerking aan te zoeken.
| |
Enquête
Na afloop van het colloquium werd door de deelnemers een vragenlijst ingevuld met betrekking tot voortzetting van de uit het colloquium gegroeide samenwerking.
Algemeen werd gepleit voor oprichting van twee werkgroepen die respectievelijk op het Noord-Nederlandse en Vlaamse werkterrein voorbereidend onderzoekswerk zouden verrichten.
Gebruik makend van de concrete informatie die op deze deelterreinen verzameld werd, zou dan naar coördinatie tussen Noord en Zuid moeten gestreefd worden. Toch dringt eenheid van (onderzoeks)methode zich op.
Het colloquium heeft scherp doen aanvoelen dat er geen algemeen basisconcept, geen algemeen aanvaarde richtlijn, laat staan programmatie, bestaat inzake muzikale vorming. Toch leek zulk een ‘basisoptie’ een noodzakelijke voorwaarde voor een geslaagde voortzetting van dit eerste voortreffelijk colloquium.
| |
| |
| |
Werkliteratuur ‘Muzikale basisvorming nu’
Chr. SMALL, Music-Society-Education. London, John Calder, 1977, 234 pp. |
Fr. DELALANDE e.a., Pédagogie musical d'éveil. (Cahiers Recherche/Musique, 1.) Paris, INA/GRM, 1976), 148 pp.
A |
A. SCHWADRON, Aesthetics: Dimensions for Music Education. Reston (Virginia), MENC, 1967, 136 pp. |
R. WITKIN, The Intelligence of Feeling. London, Heinemann Educational Books, 1974, 222 pp. |
A.S. RUGIO, Kunst en creatieve activiteiten. - In: Interne en externe onderwijshervorming (Project opvoeding en onderwijs voor de 21ste eeuw) Deventer, Kluwer, 1975, p. 56-87. |
P. DIJKSTRA (ed.), Beeld in beeld uit. Bouwstenen voor creatieve ex pressie en muzische vorming. Haarlem, J.M. Gottmer, 1970
A, C |
W. DECKERS, De opstanding van het lichaam. Antwerpen, De Nederlandse Boekhandel, 1975. |
M.L. MARK, Contemporary Music Education. New York/London, Schirmer, 1978. |
Musik und Bildung (tijdschrift), Mainz, Schott's Söhne. |
B. BROCKLEHURST, Response to Music: Principles of Music Education. London, 1971. |
K. EVANS, Creative Singing. Oxford University Press, 1971. |
L. BRIX, Die Krise der Musikpädagogik. Regensburg, Laaber-Verlag, 1977. |
W. SIEGMUND-SCHULTZE (ed.), Handbuch der Musikerziehung. Twee delen. Breitkopt & Härtel, Leipzig, 1967-1968. |
R. ULSHÖFER, Kooperativer Unterricht. Vol. II, 8: F. GROSS, Musik. Stuttgart, Klett Verlag, 1972. |
D. WIECHELL, Musikalisches Verhalten Jugendlicher (Schriftenreihe zur Musikpädagogik). Frankfurt, Diesterweg, 1977. |
L. NELISSEN, Schoolmuziek. Van fossiel tot foetus. (Katern, 6.), Amersfoort, Werkgroep 2000, 1974, 24 pp.
A, E |
D. ZWEERS, Pas op met muziek, beneden wonen ook mensen. Hilversum, Harmonia-Boek, 1977, 142 pp. |
Madeleine GAGNARD, L'éveil musical de l'enfant (Collection Science de l'éducation), Paris, Editions ESF, 1977, 164 pp. |
A. BRUGMANS, W. VAN DIJK, J. VAN OOSTENDORP (eds), Muzikale vorming. Reader 1. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1975, 199 pp.
A, E |
K. BOEHMER, Schoolmuziek in Nederland. - In: Gehoord en ongehoord. Opstellen over muziek. Utrecht, Oosthoek, 1974, p. 192-237.
A, C |
P. TIMMERMANS, Didactiek van het muziekonderwijs. Losbladig Onderwijskundig Lexicon. SG 5300, Samson, 1978, 26 pp.
A |
G.W. RAES, Kreatief musiceren in een anti-kreatieve maatschappij. Volksopvoeding, 1976 nr. 5/6, p. 289-345.
B, C |
Adem (tijdschrift 1979 (15) thema-nummer 4: muziekpedagogie. |
W. WAARDENBURG, Muziek. In: L. WILS (ed.), Bij wijze van spelen. Creatieve processen bij vorming en hulpverlening. (SCR) Alphen a.d. Rijn, Samson, 1974, p. 217-299. |
L'animation musicale (Cahiers Recherche/Musique, 7.), Paris, INA. GRM, 1979, 228 pp.
C |
E. KRAUS (ed.), Schule ohne Musik? Mainz, Schott, 1976, 285 pp. |
Rita MAES-HERKES, Waarheen met het muziekonderwijs? Terrein verkenning i.v.m. de doelstellingen van het muziekonderwijs met beperkt leerplan in het Vlaamse land. - Deel 1. Teksten (335 pp.) en deel 2 (bijlagen (191 pp.), Brussel, D.T.S.O., 1975.
B |
Naar een samenhangend beleid inzake de muzikale basisvorming. Rapport van de Commissie Basisonderwijs. S.OM., Amersfoort, 1976.
A |
J. RAICICH, Pleidooi voor een gezond en democratisch muziekbeleid. Antwerpen, Metropolis, 1977, 15 pp. |
B. HOLMAN, Muziekonderwijs op pedagogische academies en opleidingsscholen voor kleuterleidsters. Verslag van een enquête in opdracht van de C.M.L. Muziek. Oegstgeest NL, Instituut FOSS, 1977.
E |
P. QUELLE en M. REIJNDERS, Begeleiding muzikale vorming. Amersfoort, NSKV, 1979, 105 pp.
A, B, E |
G. STORMS, Muzikaal Spelenboek. Katwijk, Servire, 1979, 102 pp.
A, C |
A. HEERKENS, Muziekboetiek. Den Bosch, Malmberg, 1975.
A, C |
A. HEERKENS, Muziekinstrumenten zelf maken, zelf bespelen. De Bilt, Cantecleer, 1975 (5de dr.)
A, B, C |
M. GARCIA. Muziek in de opvoeding van verstandelijk gehandicapte kinderen. Antwerpen, Halewijn Stichting, 1980.
D |
ROSCHER, Wolfgang, ‘Polyästhetische Erziehung’ ed. Dumont Aktuell, Köln 1976. |
KARKOSCHKA, Erhard, ‘Komponiers Selbsf’, ed. U.E., Rote Reihe, Wien 1972. |
HOFFMANN, Freia, ‘Musiklehrbücher in den Schulen der BRD’ ed. Luchterhand, Neuwied-Berlin 1974. |
ROSCHER, Wolfgang, ‘Esthetische Erziehung, Improvisation, Musiktheater, ed. H. Schroedel Verlag, KG, Hannover 1970. |
GIFFHORN, Hans, ‘Arugumente, Streitschriften, Materialiën zur Veränderung der Kunstpädagogik’, ed.: Otto Maier Verlag, Ravensburg 1976. |
WISHART, Trevor, ‘Creativity & Environment’, ed. U.E., London 1974. |
TOOP, David e.a., ‘New/Rediscovered Musical Instruments’, e.d. Quartz/Mirliton, London 1974. |
WISHART, Trevor, ‘Sounds Fun’, a book of musical games, ed. Schools Council Publications, Vork 1975. |
| |
| |
GRAYSON, John ed., ‘Environments of musical sculpture you can build’, ed. A.R.C., Vancouver 1976. |
STRANGE, Allen, ‘Electronic Music’, ed. WM.C. Brown Publi. Sacramento 1975. |
KLAUSMEIER, Friedrich, ‘Die Lust sich musikalisch auszudrücken’ ed. Rowohlt, Reinbek 1978. |
HODEK, Johannes, ‘Musikalisch - Pädagogische Bewegung zwischen Demokratie und faschismus’, ed.: Beltz Verlag, Weinheim und Basel 1977. |
|
Alvin, J., Music for the handicapped Child. London, Oxford Univ. Press, 1967.
D |
Bang, Cl., Musik durchdringt die lautloze Welt. Musik + Medizin, 10/1975, 44-50 en 11/1975, 29-40.
D |
Benenzon, R., Musicoterapia y education. ed. Paidos. Buenos Aires, 1971.
D |
Benenzon, R., La musicothérapie et l'autisme infantile. Amn. de psychoth. 1974, 9, 51-59.
D |
Fockema Andrea-L.; en Kunno Steenhuis: Muziektherapie. Van Loghum Slaterus Deventer, 1977.
D |
Gaston, Th.E., Music in Therapy, McMillan. New Vork, 1968.
D |
Guilhot, J. & M.-Jost. J. & Lecourt E., La musico-thérapie et les méthodes d'association des techniques, eds. ESF Paris, 1973.
D |
Gragam, R.M., Music for the Exceptional Child, Reston, Virginia, 1973.
D |
Hirsch, Th., Musique et rééducation, Delachaux & Niestlé, 1966.
D |
Holthaus, Cl., Muziektherapie, Agon, Elsevier, 1970.
D |
Kohler, Chr., Musiktherapie: Theorie und Methodik, Jena, Fischer, 1971.
D |
Koffer-Ullrich, E., Musiktherapie und ihre Anwendung bei zerebral gestörten Kindern. Heilkunst München, 1960.
D |
Lievegoed, B.C.F., Maat-Rhythme-Melodie: Grondslagen en therapeutisch gebruik van muzikale elementen, Zeist, 1939.
D |
Möller, H.J., Musik gegen ‘Wahnsinn’, Fink, Stuttgart, 1971.
D |
Nordoff P. & Robbins C., Music therapy for handicapped children. Gollantz, London, 1973.
D |
Pahlen, K., Musiktherapie. W. Heyne, Verlag, München, 1973.
D |
Revers, W.J., Neue Wege der Musiktherapie. Econ Verlag, Düsseldorf/Wien 1974.
D |
Richter, M., Aktive Musiktherapie in Gruppen, Bonz, Stuttgart, 1977.
D |
Schwabe, Chr. Musiktherapie bei Neurosen und funktionellen Störungen, Jena, 1969.
D |
Verdeau-Pailles, J. en Guiraud-Caladou: les techniques psychomusicales actives de groupe, Doin, Paris, 1976.
D |
Willems, H. (ed.), Musik und Entspannung. Fischer, Stuttgart, 1977.
D |
Willems, H., Musiktherapie bei psychotischen Erkrankungen. Fischer. Stuttgart 1976.
D |
Deze lijst is beperkt en onvolledig. Indien achter het werk A, B, C, D of E vermeld staat, gaat het om een werk dat specifiek voor die sector belangrijk is. Is er geen letterverwijzing dan betekent dit dat het boek bijdraagt tot de fundamentele bezinning, ofwel dat het van praktisch nut kan zijn voor alle deelgroepen.
|
|