pen stelden zich scherp oppositioneel tegenover de regeringsplannen op. Ondertussen was ook de breuk voltrokken in de laatste unitair-Belgische partij en onder leiding van Karel Van Miert sloegen de Vlaamse socialisten een niet eerder geziene zelfstandige koers in. Ongetwijfeld betekent de Europese eenwording, als oprukken van grootschaligheid in het domein van de politieke en ekonomische besluitvorming een enorme politieke en intellectuele belasting voor allen die zich sinds jaar en dag hebben ingespannen voor de politieke of zelfs maar de kulturele zelfstandigheid van Vlaanderen.
De bezinning over de problematiek is in Vlaanderen laat - te laat - van de grond gekomen. Het is daarbij verwonderlijk vast te stellen dat de aanzet hiertoe, anders dan in het verleden, niet vanuit de traditionele pressiegroepen is gekomen, maar eerder vanuit kringen die in mindere of meerdere mate partijpolitiek geëngageerd zijn. Terecht heeft de voorzitter van de Cultuurraad, Maurits Coppieters, het in zijn toespraak op de Verriesthulde te leper beangstigend genoemd dat de Vlaamse beweging zo weinig aandacht aan deze problematiek heeft besteed.
Zal de Nederlandse kultuur de eenwording van Europa overleven? Is de toekomst van de Nederlandse taal gegarandeerd? Dit zijn meer dan rhetorische vragen. Op het colloquium wees prof. Van Impe ter zake op het belang van de taal in de wetenschapsbeoefening en het gevaar dat de Nederlandstalige wetenschappers steeds meer buiten het volk gaan leven.
Bij de inleiders overheerst duidelijk het inzicht dat er, met het oog op een politieke besluitvorming die het voortbestaan en de ontplooiing van het eigen volk veilig stelt, gekozen moet worden voor strukturen die men in het politieke taalgebruik ‘progressief’ pleegt te noemen. Maton wil voor Vlaanderen een Vlaamse staatsholding en meer overheidsinitiatief. Provoost zet zich af tegen het konformistisch denken op internationaal-politiek vlak en pleit voor een opheffing, op termijn, van veiligheidssystemen als NAVO en Warschaupakt, aldus aanknopend bij de pacifistische onderstroom van de Vlaamse Beweging. Van Itterbeek vindt de grondslag voor het handhaven van de Vlaamse kulturele zelfstandigheid in de ideeën van August Vermeylen over het Vlaamse gemeenschapsgevoel, die na mei 1968 merkwaardiger-wijze opduiken in geschriften van auteurs over de politieke en kulturele vormgeving van de samenleving.
In zijn analyse van de ekonomische onvrijheid van Vlaanderen verwacht J. Maton een voortschrijdende radikalisering van de intelligentsia: het zou wel kunnen dat deze, veelal nationalistisch denkende groep, opschuift in de richting van de christendemokraten en/of de socialisten (blz. 30). M.i. is deze verschuiving al volop bezig. Dit leidt tot het merkwaardige verschijnsel dat Vlaams-nationalistische politici dezer dagen in feite programma's opstellen en denkbeelden spuien die, verpakt in een wat onwezenlijke terminologie (‘rechtvaardigheidspartij’, ‘volksnationalisme’), feitelijk de kant opgaan van een socialisme met een menselijk gelaat. De werknota toont duidelijk aan hoe moeizaam nieuwe gedachten rijpen.
Op blz. 100 van de nota zegt een medewerker dat hij lid is van de Gemengde Commissie voor het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord maar uit weerzin tegen de vergader-techniek van deze commissie maar zelden de vergaderingen bijwoont. Zo'n bekentenis schokt mij. Gesprekken tussen staten worden nu eenmaal in salons en dure hotels gevoerd. Het staat iedereen vrij te kiezen voor aktie op straat of in de meetingzaal. Maar het is beslist fout weg te blijven uit vergaderingen waar de levensnoodzakelijke samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland aan de orde is.
JORIS DEDEURWAERDER