Hierbij blijft de wijze van omgaan tussen leerkracht en leerling, ook voor de opleiding van onderwijsgevenden, een centrale plaats innemen. Gezien de verwijzing naar de opleiding vroeg de voorzitter aan de heer Van Leemput hier nog iets aan toe te voegen. Hij wees erop dat de integratie van opleidingen voor kleuterleidster, onderwijzer en regent (de leraar lager secundair onderwijs) een absolute noodzaak is.
Sinds juli 1970 is de opleiding voor onderwijsgevenden ‘opgetild’ tot wat men in België noemt het hoger onderwijs. Dit is zonder meer een zegen geweest voor het onderwijs.
Aansluitend op de rede van de heer Velema, waar in een school voor kinderen van 4 tot 16 jaar een brede basis gelegd zal worden voor een ruime vorming van de jonge mensen, is het inderdaad zo dat de opleiding van leerkrachten ook die weg uit moet gaan.
Er is daarom maar één groot obstakel in België en dat is de duur van die opleiding. De huidige opleiding van twee jaar is dan een onmogelijkheid. Sedert meer dan 10 jaar wordt al gevraagd om een verlenging van de opleidingsduur van leraren aan het niet-universitair hoger onderwijs. Binnen de bestaande wetgeving is een driejarige opleiding mogelijk maar dat stuit op financiële problemen.
Spreker heeft de indruk dat de onderwijsgevenden in lager onderwijs en lager secundair onderwijs bij het afsluiten van hun opleiding al aan bijscholing toe zijn door veroudering van hun opleiding. Het zou ondenkbaar moeten zijn dat wij mensen een diploma uitreiken waarvan we weten dat zij de vernieuwing niet alleen mentaal maar ook onderwijskundig niet aan kunnen! Wil men inderdaad tot wezenlijke vernieuwing in het funderend onderwijs komen dan is een eerste voorwaarde de hervorming van de lerarenopleiding in het algemeen.
Naar aanleiding van enkele vragen, onder andere naar einddoelen van het lager onderwijs, werd aan de heren Meyer en Knockaert een inbreng gevraagd, maar dan gericht op het vernieuwde wiskunde-onderwijs. De heer Meyer wilde hierbij aansluiten bij de vorige vraag.
Vernieuwing, zei hij, is niet een trompetstoot die door het land gaat, waarna de zaak is ‘omgeturnd’. Vernieuwing heeft een vrij groot aantal aspecten. Als wij leerplannen opstellen, dan kunnen we wel prachtige programma's maken, maar de mensen moeten die programma's ook willen.
Klachten dat kinderen niets kunnen, zijn zo oud als het onderwijs en hoor je het meest in tijden van onderwijsverandering, wanneer groepen het oude willen behouden en het nieuwe niet willen aanvaarden, omgekeerd dus aan degenen die een onderwijsverandering in gang zetten.
Je moet dus zoveel mogelijk die dingen doen die de mensen in de praktijk de mogelijkheid geven te kiezen.
En als je een probleem hebt met de aansluiting tussen primair en secundair onderwijs dan kun je wat betreft kennis en vaardigheid proberen te komen tot heel bescheiden einddoelen.
‘Dat is levensgevaarlijk vind ik, maar het kan niet anders’.
Het gevaar is dat als je die doelen hebt en iedereen gaat dat doen, deze doelen andere doelen zoals procesdoelen in de weg kunnen en ook zullen staan. Er is gedrang over wat we op de voorgrond willen plaatsen.
We kunnen wel veel willen, en we moeten ook veel willen, maar tegelijk moeten we niet te veel verwachten. Een te sterke verwachting vertroebelt een objectief oordeel bij het voortdurend afwegen van de onderwijsdoelen.
De heer Knockaert sloot zich aan bij hetgeen de heer Meyer gezegd had en benadrukte dat doelstellingen uitvoerbaar moeten zijn.
Verder stelde hij dat wiskunde een veel te gewichtige zaak is om alleen aan wiskundigen over te laten. Vernieuwing van de wiskunde dient bovendien uitdrukkelijk samen te gaan met didactische vernieuwing. In België is de vernieuwde wiskunde over 't algemeen integraal ingevoerd in de eerste drie klassen van het l.o. en experimenteel in de vierde en vijfde klas.
Een belangrijke opmerking van hem was verder nog dat doelstellingen niet zonder meer vooraf gegeven kunnen worden omdat ze mede ontdekt moeten worden in het innovatieproces.
Uit de zaal kwam daarop de opmerking dat de aansluitingsproblematiek zal blijven bestaan zolang wij wettelijk verplicht blijven uitgaan van de modale leerling.
Een hierop volgend vraagsuk van geheel andere orde was ‘wat en hoe de basisschool meer kan doen aan persoonlijkheidsontwikkeling in de huidige conflictsituatie’.