Van Noord en Zuid
Vragen en antwoorden
Dr. H.J.G. Waltmans, lid van de Tweede Kamer heeft onlangs in de Tweede Kamer een aantal vragen gesteld naar aanleiding van een in Neerlandia van april 1978 verschenen artikeltje over de weigering van het Nederlands Genootschap voor Internationale Betrekkingen tot een beperkte zakelijke samenwerking tussen de Internationale Spectator en het Belgische Tijdschrift voor Diplomatie. Vragen en antwoorden luidden als volgt:
1. Welke motieven hebben het door de Nederlandse overheid gesubsidieerde Nederlands Genootschap voor Internationale Betrekkingen ertoe gebracht te weigeren tot een beperkte zakelijke samenwerking tussen de Internationale Spectator en het Nederlandstalige Belgische Tijdschrift voor Diplomatie over te gaan?
2. Is het waar, dat die weigering tot stand kwam na overleg met en op advies van het Brusselse, praktisch uitsluitend op Franstalige basis functionerende Koninklijk Instituut voor Internationale Betrekkingen?
3. Acht u, mede gezien de in gang gezette veranderingen in het Belgische staatsbestel, een dusdanige miskenning van de Nederlandstalige Bel en een bijdrage tot normale betrekkingen tussen Nederland en België? Toelichting: Zie ‘Neerlandia’ 1978, blz. 31.
Antwoord van de Heer van der Klaauw, Minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van de Heer Waltmans.
1, 2 en 3. Krachtens een sedert 1960 tussen het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken en het Belgische Koninklijk Instituut voor Internationale Betrekkingen bestaande samenwerkingsovereenkomst, pleegt met betrekking tot uit België afkomstige bijdragen, alvorens een beslissing wordt genomen ten aanzien van eventuele publicatie daarvan in de ‘Internationale Spectator’, het oordeel te worden ingewonnen van het betrokken Belgische instituut, hetwelk wordt geleid door Professor E. Coppieters, die tevens als redacteur voor België deel uitmaakt van de redactie van de ‘Internationale Spectator’.
Deze procedure is eveneens gevolgd met betrekking tot het door de vraagsteller bedoelde voorstel. Een desbetreffend negatief advies van het Belgische instituut is door het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken op grond van de hierboven vermelde samenwerkingsovereenkomst overgenomen.
Uit de omstandigheid, dat het Koninklijk Instituut voor Internationale Betrekkingen wordt geleid door een Vlaamse hoogleraar, verbonden aan de Universiteit van Antwerpen, en Belgische bijdragen voor de ‘Internationale Spectator’ steeds in de Nederlandse taal zijn gesteld, kan reeds blijken, dat er ten deze geenszins sprake is van miskenning van de Nederlandstalige gemeenschap in België.
Overigens moge, volledigheidshalve, worden opgemerkt, dat het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken weliswaar overheidssubsidie ontvangt, doch dat de overheid geen rechtstreekse bemoeienis heeft met, laat staan invloed uitoefent op het beleid van deze zuiver particuliere instelling.