De Beneluxgedachte in de praktijk
Te beweren, dat Benelux niet alleen de bedoeling heeft de economische welvaart van drie relatief kleine landen te bevorderen, is vergelijkbaar met het intrappen van een open deur. Ook heeft Benelux niet zijn doel bereikt, als eens meer harmonie zal gebracht zijn in de administratie van de drie landen. Immers voortdurend kan men in Beneluxkringen horen spreken over de Beneluxgedachte. Hiermee wordt het idee bedoeld, dat er tussen de bewoners van België, Nederland en Luxemburg een soort saamhorigheidsgevoel zou moeten ontstaan. In de geschiedenis zijn de Beneluxlanden herhaaldelijk nauw met elkaar verbonden geweest. Op het huidig moment liggen de landen samen tussen veel grotere steden en zijn zo als het ware vanzelf op elkaar aangewezen. Waarom zou men geen verbondenheid voelen?
De orgelkast van dit concertorgel, dat hoofdzakelijk klassieke muziek speelt, werd dan ook in een ‘klassieke’ stijl gehouden. Een der mooiste stukken uit het museum voor mechanische orgels te Koksijde.
Dit is wat de Beneluxgedachte ongeveer inhoudt, maar hoe is de praktijk?
Als een Nederlander tijdens zijn vakantie ver van huis een andere Nederlander tegenkomt, zegt hij met genoegen, onverschillig of met afkeer: ‘Hé, een Nederlander!’. Hij herkent, hoe ook zijn waardering van ‘de’ Nederlander mag zijn, die ander als een soortgenoot. Evenzo vallen hem Fransen, Duitsers en Engelsen als Fransen, Duitsers of Engelsen op, maar, als een Nederlander een Belg ziet, zegt hij niet zo gauw: ‘Hé, een Belg!’. De vraag rijst dan, waarom een Nederlander het ontmoeten van een Belg in het algemeen onverschillig laat. Mijns inziens komt dit door het onbekend zijn met wat België en de Belgen te bieden hebben. Het is duidelijk, dat wat ik hiervóór schreef, gezien is vanuit de optiek van de Nederlanders. Een analoog verhaal zal voor de Belgen te schrijven zijn - al kent, voor zover ik zien kan, de Belg, en zeker de Nederlandstalige Belg, Nederland beter dan de Nederlander België. Luxemburg komt in het verhaal nauwelijks voor. Enerzijds komt dit, omdat Luxemburg door zijn grootte aangewezen is op veelvuldig contact met o.a. de Beneluxpartner België.
Anderzijds blijven voor Belgen en Nederlanders de in relatief geringe hoeveelheid voorkomende Luxemburgers een zich niet frequent voordoende verschijning. We vatten de draad van het betoog weer op. Hoe kan bevorderd worden, dat ‘de’ Nederlander ‘de’ Belg wat beter gaat leren kennen? Naar mijn idee liggen de voornaamste mogelijkheden niet in het houden van daverende toespraken, manifestaties, congressen, televisie-uitzendingen, maar in het gewone contact in het dagelijks leven. Het omgaan met een Belg of met een Belgisch produkt zal de waardering voor het onbekende andere land bevorderen, of in het slechtste geval in ieder geval een hopelijk voor correctie vatbaar concreet negatief beeld doen ontstaan. Een uitstekend idee is het daarom geweest, de uitwisseling van leerlingen te bevorderen, zoals in het schooljaar 1975-76 is geschied. Men bewoog zich daarmee in de lijn van suggesties die Professor Geyl op 21 januari 1949 op een Beneluxcongres deed. Laatdunkendheid en onverdraagzaamheid, zo meende hij blijkens Keesings Historisch Archief no. 921, p. 7955, welke soms aan de dag treden tussen bewoners van beide landen komen voort uit onkunde. Om het welslagen van de Beneluxgedachte te bevorderen moet allereerst deze onkunde overbrugd worden. Schoolreizen en uitwisseling van leerkrachten, ambtenaren en journalisten kunnen daartoe in belangrijke mate bijdragen.
Tot zover Professor Geyl. Men zou van de uitwis-