Neerlandia. Jaargang 80
(1976)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Commissie Vondeling wint aan gezagHet doel van het Algemeen Nederlands Verbond is niet in de eerste plaats de behartiging van een juist mondeling en schriftelijk gebruik van de Nederlandse taal, maar het Verbond heeft hiervoor wel een grote belangstelling: de taal vormt een belangrijk deel van onze cultuur.
Vaak wordt geklaagd over weinig zorgvuldig taalgebruik en over een toenemend gebruik van vreemde woorden. Ook officiële instanties gaan hier zeker niet vrij uit, bovendien wordt hun vaak verweten, dat zij duistere taal gebruiken.
Om in deze onbevredigende, toestand verbetering te brengen installeerde de staatssecretaris van Onderwijs op 20 april 1965 de Commissie bevordering goed taalgebruik. Deze Commissie bracht een tussentijds rapport uit, dat gepubliceerd werd in het blad Uitleg van 12 december 1966. Sindsdien is van de Commissie bevordering goed taalgebruik helaas niets meer vernomen. Op 10 september 1969 stuurde het Algemeen Nederlands Verbond een brief aan de Nederlandse ministerpresident, waarin het Verbond o.m. schreef: ‘...dat het Algemeen Nederlands Verbond de overtuiging is toegedaan dat het behoud, het welzijn en de verdere ontplooiing van de Nederlandse cultuur- en taalgemeenschap voor ons allen van grote waarde is’. Het Verbond is ‘verontrust door het veelvuldig gebruik in de schrijftaal en de spreektaal van vreemde woorden en uitdrukkingen’. Voorts is het A.N.V. ‘van mening dat toch wel in de eerste plaats van de overheid mag worden verwacht dat zij de Nederlanders in gewoon duidelijk Nederlands aanspreekt en dat zij ook het goed voorbeeld geeft aan andere taalgebruikers’.
Het Verbond stelt vast: ‘... dat in vele van de overheid uitgaande stukken aan die eis geen of te weinig aandacht wordt geschonken en dat daarin niet zelden van ernstige tekortkomingen moet worden gesproken’. Om de juistheid van de laatste stelling aan te tonen onderzocht het Verbond een aantal willekeurig gekozen memories (of nota's) van toelichting behorende bij in 1968 of 1969 ingediende ontwerpen van wet of aangeboden verdragen afkomstig van verschillende ministeries. De resultaten van dit onderzoek werden als ‘bijlagen’ aan de brief toegevoegd. Ook gaf het Verbond aan hoe de gewraakte zinnen en uitdrukkingen zonder veel moeite vermeden hadden Dr. A Vondeling
kunnen worden, met als gevolg niet alleen betere, maar ook duidelijker taal. Afschriften van deze brief stuurde het A.N.V. aan de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal, terwijl de brief voor publikatie werd vrijgegevenGa naar eind(1). De minister-president en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken behoorden tot de zeer velen die op de brief van het A.N.V. reageerdenGa naar eind(2).
Niet alleen het taalgebruik van de overheid had de aandacht van het A.N.V.: twee jaar later, in 1971, verschijnt in Neerlandia een artikel getiteld ‘Onderzoek van het Algemeen Nederlands Verbond naar het taalgebruik in jaarverslagen’Ga naar eind(3). Dit artikel werd eveneens aan de pers toegezonden. Bij het Verbond kwamen diverse verzoeken binnen van particulieren, instellingen en van gemeentesecretarieën om een afschrift (met woordenlijst) van dit artikel toe te sturen. Het streven van het Algemeen Nederlands Verbond vond weerklank; om met een enkel voorbeeld te volstaan: met instemming schreef dr. J. Veering in Onze Taal over de brief van het A.N.V. van 10 september 1969Ga naar eind(4).
Ook op andere wijze kwam de door het Verbond gewekte belangstelling tot uiting. Uitgaande van de gedachte, dat door het grote aantal vreemde woorden in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de taal der overheid, deze taal wel haast een vreemde taal geworden is, begon het statenlid de heer H.J.A.M. Vrouwenvelder zijn rede bij de behandeling der begroting voor 1973 van de provincie Zuid-Holland in het Frans. Toen hem door de voorzitter verzocht werd zijn rede in het Nederlands te vertalen en in het Nederlands voort te zetten, antwoordde de heer Vrouwenvelder, dat men in een democratie moet streven naar een goede communicatie, een essentiële voorwaarde voor het tot stand brengen van die democratie. Hij had het Frans gebruikt, omdat hij zich enige weken hiervoor bij de lezing en bestudering van een toen behandelde nota over gewestvorming menigmaal had afgevraagd, of het taalgebruik in de nota nog wel helemaal viel onder het begrip ‘algemeen beschaafd Nederlands’Ga naar eind(5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dr. Vondeling geeft startschotHet groeiende onbehagen t.a.v. het taalgebruik door de overheid leidde in februari 1973 tot een gesprek van de heer dr. A. Vondeling, voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal en de hiervoor genoemde heer Vrouwenvelder. Als gevolg van dit onderhoud werd een aantal uitnodigingen verstuurd voor een bijeenkomst in het gebouw van de Tweede Kamer, welke bijeenkomst ten doel had van gedachten te wisselen over verbetering van het ambtelijk taalgebruik. Aan deze bijeenkomst namen deel vertegenwoordigers van enkele departementen van algemeen bestuur, de Raad van State, het Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Algemeen Nederlands Verbond, het Genootschap Onze Taal en de parlementaire pers.
Op de vergadering, die plaats vond op 9 april 1973, besloot men vaker bijeen te komen. Dit was nodig omdat er vele zaken aan de orde werden gesteld, o.a.: hoe wordt bij verschillende overheidsinstanties gehandeld, zijn er aanwijzigingen voor een goed taalgebruik en hoe worden deze nageleefd enz. In de uitnodiging voor de tweede vergadering wordt reeds de naam Commissie Duidelijke Taal gebruikt, maar in brede kring spreekt men al gauw over de Commissie Vondeling, een bewijs hoezeer de voorzitter, de heer dr. Vondeling, zijn stempel op de werkzaamheden heeft gedrukt. Grote bekendheid krijgt de Commissie door de ruime aandacht die de publiciteitsmedia - ook uiteraard NeerlandiaGa naar eind(6) - aan haar wijden. Zo krijgt de Commissie in korte tijd een zeker gezag, dat niet berust op een haar bij de wet verleende bevoegdheid. Algemeen juicht men het doel: een duidelijker taalgebruik van de overheid, toe. Geleidelijk wordt ook duidelijk hoe dit doel nagestreefd moet worden: de Commissie kan geen dwingende voorschriften uitvaardigen, zij kan slechts wijzen op gemaakte fouten en aangeven hoe die vermeden kunnen worden.
Ook heeft de Commissie, om een voorbeeld van haar bemoeiingen te noemen, de oud-hoogleraar dr. G. Stuiveling verzocht de toelichting op de begroting van een bepaald departement te beoordelen en zijn bevindingen mee te delen. Een fotokopie van het antwoord van de heer dr. Stuiveling is aan het betrokken departement gezonden, waarop dit uitvoerig reageerde. Al meende de schrijver van die reactie een aantal opmerkingen van de oud-hoogleraar niet te kunnen aanvaarden - de aangevoerde argumenten hiervoor zijn niet altijd overtuigend - van het merendeel gaf hij de juistheid volmondig toe. Belangrijk is dat hij alle betreffende stukken aan de redactie van het personeelsorgaan van het departement stuurde, met het verzoek hiervan eventueel een artikel voor het personeelsblad te maken, zodat de zaak onder de aandacht van alle ambtenaren zou komen. De voorzitter van de Commissie stuurt zelf eveneens vaak stukken van ambtelijke schrijvers aan hen terug met het verzoek het gebruikte Nederlands heel kritisch te bekijken. De reacties hierop zijn alleszins bemoedigend.
Buiten de Commissie wordt ook steeds meer aandacht besteed aan het mondeling en schriftelijk taalgebruik door de overheid. Een tweetal leden van de Tweede Kamer stelde op 6 december 1973 vragen over het taalgebruik in staatsstukken. Reeds een week later, op 13 december 1973, beantwoordde de minister-president deze vragen op zeer bevredigende wijzeGa naar eind(7). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het A.N.V.-forum in RotterdamOp een tweetal, mogelijk indirecte, gevolgen van het optreden van de Commissie Duidelijke Taal moet nog de aandacht gevestigd worden. Eerst een uiting van het Algemeen Nederlands Verbond. In Neerlandia nr. 6 van 1973 lezen we, dat aansluitend aan de jaarvergadering op 30 maart 1974 's middags in het Rijnhotel te Rotterdam een forum gehouden zal worden over het onderwerp: Vervuiling van de Nederlandse Taal. Het forum is als volgt samengesteld: voorzitter: dr. W.H. van den Berge, algemeen voorzitter A.N.V.; leden A. Braakman, staffunctionaris van Unilever, Rotterdam; Nic van Bruggen, tekstschrijver, Antwerpen; prof. dr. Joos Florquin, Leuven; dr. Marc Galle, letter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
kundige medewerker B.R.T., Brussel; mr. M.C. Godschalk, oud-directeur A.N.P., Den Haag; dr. J.A. Veering, secretaris Genootschap Onze Taal, Delft; dr. G.H. Veringa, lid van de Raad van State, oud-minister van Onderwijs en Wetenschappen, voorzitter Teleac, Rijswijk Z.H.Ga naar eind(8). In het tweede nummer van de volgende jaargangGa naar eind(9) staat het verslag van deze bijeenkomst, waar een kleine tweehonderd leden van het A.N.V. en vele genodigden en andere gasten - waaronder de consul-generaal van België in Rotterdam, burgemeester Craeybeckx van Antwerpen en leden van de Commissie Duidelijke Taal - met grote aandacht luisterden naar de gedachtenwisseling van de forumleden.
In hetzelfde nummer vinden we ook de hiervolgende conclusies van het forum:
In wat hiervóór over de Commissie Duidelijke Taal gezegd is, zal men veel terugvinden in de conclusies van het forum Vervuiling van de Nederlandse Taal, hoewel dit uiteraard een uitgebreider gebied bestrijkt.
Eenzelfde streven kenmerkt ook het tiende congres van het Genootschap Onze Taal, dat op 1 november 1975 gehouden is in het Circustheater te Scheveningen over het onderwerp: Taal van Den Haag, met als pakkende ondertitel: Van Vondel tot Vondeling De Taal van Overheidsdienaren, Volksvertegenwoordigers en Politici. De eerste aankondiging van dit congres stond in het maandblad Onze Taal van september 1975 en de lezingen werden onverkort gepubliceerd in Onze Taal van januari/februari 1976. Sprekers op het congres waren: mr. H.A.M.T. Kolfschoten (onderwerp: De overheid zingt naar zij gebekt is): prof. dr. N. Cramer en mr. A. Stempels (onderwerp: Binnen de perken van het parlement); prof. dr. G. Stuiveling (onderwerp: Duidelijker Taal); dr. J. Veering (onderwerp: Bang zijn voor woorden)Ga naar eind(10).
Nadat de Commissie Duidelijke Taal in enige vergaderingen veel aandacht had besteed aan de samenstelling van een verslag van haar werkzaamheden, bood de voorzitter op 19 augustus 1974 de ministerpresident het verslag aan. Hij vroeg in het bijzonder de aandacht van de premier voor enkele aanbevelingen van de Commissie. Op 27 augustus d.a.v. bood de heer dr. Vondeling het verslag aan de parlementaire pers aan, waardoor het aan de openbaarheid werd prijsgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reacties uit de bevolkingIn de hierop volgende maanden kwamen geregeld reacties binnen uit alle lagen der bevolking. Op 7 november 1974 schrijft bijvoorbeeld een ‘buurtcentrum’ in Amsterdam: ‘Wij zijn blij, dat er nu eindelijk iemand iets wil gaan doen aan het vereenvoudigen van het taalgebruik van bijna alle politici en ambtenaren’.
Een jaar later komt er een brief uit een geheel andere kring. Een aantal studenten uit Rotterdam wendt zich op 27 november 1975 tot de Raad van State. De studenten hebben een aantal koninklijke besluiten bestudeerden constateren, dat de lezing hiervan voor hen soms moeilijkheden oplevert en dat ze voor juridisch ongeschoolden nauwelijks leesbaar zijn. Zij hebben een willekeurig gekozen koninklijk besluit omgewerkt en voegen deze omwerking als bijlage bij hun brief. Het is bijzonder verheugend, dat uit zo zeer verschillende kringen een vrijwel gelijkgestemd geluid komt.
Inmiddels is ook aan een van de suggesties van de Commissie Duidelijke Taal een begin van uitvoering gegeven. Sinds 1 augustus 1975 maakt de Commissie namelijk gebruik van de diensten van de heer J. Renkema. Hij heeft Algemene Taalwetenschap gestudeerd aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en is wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf. Een van zijn eerste opdrachten was in samenwerking met de heer dr. Vondeling de Troonrede van 1975 te ‘vertalen’ in eenvoudiger Nederlands. Op 8 januari 1976 wordt aan de ministers de oorspronkelijke tekst, de ‘vertaling’ en twee pagina's met commentaar en vragen gezonden. Er wordt dus allerwegen geijverd voor een betere communicatie tussen overheid en burger. En dat is een goede zaak.
Het is voor het Algemeen Nederlands Verbond een grote voldoening aan deze belangrijke aangelegenheid te hebben meegewerkt en daarbij nog steeds actief betrokken te zijn.
J. DE KRUYS |
|