Neerlandia. Jaargang 78
(1974)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Culturele integratie van Nederland en de Nederlandstalige gemeenschap in België
Mijne heren,
Bij brief van 7 maart 1973 heeft het Algemeen Nederlands Verbond Uw bijzondere aandacht gevraagd voor de noodzaak - en door erkenning van de culturele autonomie van de Nederlandstalige gemeenschap in België ook voor de nieuwe kans - om de voortgang van het culturele integratieproces van die gemeenschap in Nederland te versnellen. Het verbond acht deze zaak van zo groot belang dat het aanleiding heeft gevonden om de in bovenvermelde brief ontwikkelde gedachtengang uit te werken en aan te vullen. Het resultaat daarvan is neergelegd in het memorandum dat wij de eer hebben U hierbij aan te bieden. Wij spreken het vertrouwen uit dat U, gegeven het belang van de zaak, daaraan wel Uw aandacht zult willen geven.
Met gevoelens van hoogachting,
dr. W.H. van den BERGE
J.P.M. MEUWESE
dr. jur. G.R. PIRYNS
| |
I. InleidingIn 1962 publiceerde de Gemengde Commissie ter uitvoering van het Nederlands-Belgisch cultureel accoord een aan de Nederlandse en aan de Belgische regering gerichte nota (het ‘rode boekje’), getiteld De Belgisch-Nederlandse culturele samenwerking in de naaste toekomst. Deze nota getuigde van een brede visie. Zonder anderen te kort te doen dient hier de naam van de in 1967 overleden Julien Kuypers genoemd te worden, die, o.a. als Belgisch gevolmachtigd minister voor de culturele betrekkingen met het buitenland, een stuwende kracht is geweest voor de bevordering van de culturele integratie van Noord en Zuid.
In de nota werden drie aspecten van de culturele samenwerking onderscheiden, a) ‘de samenwerking tussen de landen als zodanig’, b) ‘de ontwikkeling van gemeenschappelijke structuren en organen’, c) ‘een gezamenlijk optreden naar buiten’. Vooral aan de laatste twee aspecten werd aandacht besteed. Er werd met name ingegaan op een aantal concrete vraagstukken. Sommige hiervan zijn in de afgelopen jaren opgelost of nader tot een oplossing gekomen. Met andere is men nog steeds niet veel verder gevorderd dan tien jaar geleden. Voor deze laatste blijft het gestelde in de nota zijn waarde behouden.
Inzake de structurele aanpak van de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen - de gemeenschappelijke organen om aan deze integratie gestalte te geven - werd voorgesteld een ‘gemeenschappelijk Belgisch-Nederlands orgaan’ - ‘een Hoge Raad’ - in het leven te roepen. Deze ‘Hoge Raad’ zou tot taak moeten hebben de behartiging van ‘de versterking van de innerlijke kracht van de Nederlandse beschaving, de culturele integratie van het Nederlandse taalgebied, de uitstraling van de Nederlandse cultuur in het buitenland en in organisaties van regionale en mondiale samenwerking’. Over samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van dit orgaan en over zijn verhouding tot andere organen was de nota evenwel vaag. Voor een belangrijk onderdeel van de culturele integratie, die op het terrein van het volksontwikkelingswerk, werd de vraag gesteld, ‘of de oprichting van een gemeenschappelijk orgaan op dit gebied wenselijk is’. De nota maakte niet duidelijk wat de status van dit orgaan zou moeten zijn - officieel of particulier - en of het ondergeschikt zou dienen te zijn aan de Hoge Raad dan wel als een zelfstandig lichaam zou moeten functioneren. De regeringen hebben zelf geen initiatieven genomen om inzake de integratiestructuren de in de nota van 1962 gedane voorstellen nader uit te werken.
De twee voorgestelde organen zijn dan ook niet tot stand gekomen. Wel werd door een aantal organisaties uit Noord en Zuid, vooral op het terrein van het volksontwikkelingswerk, op basis van de nota van 1962, in 1964 de ‘Stichting voor de Culturele Integratie van Noord en Zuid’ opgericht. Deze stichting heeft tot doel op het particuliere vlak initiatieven te bevorderen en te coördineren en te fungeren als een dienstverleningscentrale. Door verschillende oorzaken, o.a. financiële, heeft ze dit doel niet kunnen verwezenlijken.
In de laatste jaren is nog ter sprake geweest de oprichting van een ‘Akademie voor de Nederlandse taal’, overigens een veel beperkter opzet dan een Hoge Raad als bedoeld in de nota van 1962. Ook dit voorstel is niet van de grond gekomen.
Het heeft weinig zin te pogen al de oorzaken van het volledig achterwege blijven van resultaten inzake de structurele aanpak van de Noord-Zuidintegratie te achterhalen. Het zijn er waarschijnlijk vele geweest. | |
II. Een nieuwe aanpakZonder twijfel is er op deelterreinen sedert 1962 het een en ander tot stand gekomen, maar telkens is gebleken, dat het praktische werk op deze deelterreinen geleden heeft onder het gebrek aan passende structuren.
Het niet tot stand komen van dergelijke structuren vindt naar alle waarschijnlijkheid zijn diepere oorzaak in de afwachtende houding, die, vooral van Nederlandse zijde, ingenomen werd als gevolg van de evolutie van het complexe en geladen ‘communautaire’ vraagstuk in België na 1962. Tot voor enige jaren was niet duidelijk, wat de consequenties van de in België nagestreefde culturele autonomie van de taalgemeenschappen zouden zijn. Sedert de Belgische grondwetsherziening van 1970 is er evenwel een nieuwe constellatie ontstaan.
Bij deze grondwetsherziening is de culturele autonomie ingevoerd en is vastgesteld, hoever ze zich uitstrekt. Met name heeft de culturele autonomie van de taalgemeenschappen gestalte gekregen in de totstandkoming van de ‘Cultuurraad voor de Nederlandstalige cultuurgemeenschap’ en de ‘Cultuurraad voor de Franstalige cultuurgemeenschap’, die elk wetgevende bevoegdheid bezitten. Deze cultuurraden zijn samengesteld uit onderscheidenlijk de Nederlandstalige en de Franstalige parlementsleden. Het is duidelijk, dat door dit nieuwe feit nu de tijd gekomen is om met de cul- | |
[pagina 93]
| |
turele integratie van Nederland en Vlaanderen sneller voortgang te maken, zowel inhoudelijk als structureel. Dit betekent, dat thans diepgaand bestudeerd moet worden, op welke terreinen de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen gestalte zou moeten krijgen en welke consequenties dit structureel zou moeten hebben. Het komt hierbij vooral aan op een duidelijke en concrete vaststelling van de wenselijke integratiestructuren. Ondertussen moet worden vermeden, dat naar aanleiding van een enkel concreet punt dat thans reeds aan de orde is gesteld - b.v. betreffende een ‘Akademie voor de Nederlandse taal’ - op een bepaald terrein een misschien nogal fundamentele integratiestructuur geschapen wordt zonder dat met de consequenties voor de totale structuur van de culturele integratie rekening gehouden is. Aan de andere kant moet evenzeer vermeden worden, dat in afwachting van het tot stand komen van het gehele gebouw, waarin de onderdelen van de Noord-Zuidintegratie uiteindelijk hun plaats moeten vinden, concrete deelprojecten, die nu lopen of waarmee snel een begin gemaakt zou kunnen worden, in de ijskast terecht komen.
Nodig is, dat twee dingen naast elkaar, maar niet geheel los van elkaar gedaan worden, a) een diepgaande studie maken van de vraag op welke terreinen gestreefd moet worden naar integratie en welke consequenties dit structureel zou moeten hebben (zie III en IV), b) een urgentielijst opstellen van deelprojecten, die zo spoedig mogelijk aangepakt dienen te worden, waarbij steeds de consequenties, die oplossingen voor deze deelprojecten met zich mee kunnen brengen voor de structuur van de culturele integratie als geheel, in het oog gehouden moeten worden (zie V). | |
III. Onderzoek van de structuren van de culturele integratieHieronder is aangeduid, welke vraagstukken met name onderzocht dienen te worden, waarbij onderscheid gemaakt is tussen:
A. de vormgeving van de algemene structuur, B. passende structuren op deelterreinen en C. het vraagstuk van het gemeenschappelijk buitenlands cultuurbeleid. | |
A. De vormgeving van de algemene structuur- Evenals in de nota van 1962, wordt uitgegaan van de noodzakelijkheid van een gemeenschappelijk toporgaan voor de culturele integratie. Vastgesteld dient te worden met welke vraagstukken dit orgaan zich heeft bezig te houden. Voorts moet nagegaan worden, welke oplossingen voor een gemeenschappelijk orgaan mogelijk zijn: een supranationaal orgaan, bij voorbeeld als in de E.E.G., een orgaan, dat geen supranationaal karakter heeft, maar dat, zoals de huidige Gemengde Commissie ter uitvoering van het Nederlands-Belgisch Cultureel Accoord, rechtstreeks van de beide regeringen afhankelijk is, ofwel een andere oplossing. De juridisch-staatkundige consequenties van mogelijke oplossingen en de omschrijving van de taken en bevoegdheden van het gemeenschappelijk orgaan moeten goed onderzocht worden. Hierbij dient duidelijk afgebakend te worden, welke vraagstukken in Nederlands-Belgisch verband opgelost moeten worden en dus niet in Nederlands-Vlaams verband behandeld kunnen worden.
- In verband met het voorgaande moet nagegaan worden, in hoeverre dit consequenties kan of dient te hebben voor bestaande Benelux-organen. Is het b.v. wenselijk, als een uitvoerend orgaan voor de culturele integratie opgericht zou worden, een tegenhanger op parlementair terrein in te richten? Kan die tegenhanger wellicht bestaan uit de Nederlandstalige leden van de huidige Beneluxraad?
- Is het nodig het huidige Nederlands-Belgische culturele accoord te vervangen door een of meer andere overeenkomsten?
- Wat dient de relatie van bedoeld gemeenschappelijk orgaan te zijn tot organisaties, zowel op het vlak van de overheid als op particulier vlak, die op dit ogenblik reeds gestalte geven of in de toekomst zullen geven aan de culturele integratie (zie ook B)? Welke consequenties heeft de oprichting van een gemeenschappelijk orgaan voor het verder functioneren van reeds bestaande lichamen? Te denken is in dit verband b.v. aan de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren, het Instituut voor Nederlandse Lexicografie en de Stichting ter bevordering van de Vertaling van Nederlands letterkundig werk.
- Nagegaan dient te worden, op welke wijze projecten van culturele integratie moeten worden gefinancierd. | |
B. Structuren op deelterreinenOnderzocht moet worden, welke de beste vormen zijn, mede in juridisch opzicht, voor integratie op specifieke terreinen: b.v. volksontwikkelingswerk, grenscontacten. Hoe dient ook hier de relatie te zijn niet alleen tussen het onder A. genoemde gemeenschappelijk orgaan voor het gehele terrein van de culturele integratie en organisaties - op overheidsvlak of particulier - op deelterreinen, maar ook, in voorkomende gevallen, tussen organisaties op deelterreinen onderling. Dit kan o.m. van belang zijn voor subsidiëringsbeleid en -techniek. | |
C. Het gemeenschappelijk buitenlands cultuurbeleidHet zou wenselijk zijn, dat als zelfstandig onderdeel van of in nauwe samenhang met het onderzoek van de punten A. en B., een afzonderlijke studie gewijd zou worden aan het gemeenschappelijk buitenlands cultuurbeleid. Een dergelijke studie zou gebaseerd moeten zijn op een gedegen inventarisatie van alle bestaande projecten en initiatieven.
Het spreekt vanzelf, dat het boven omschreven studieprogramma tijd vergt. Er zou in eerste instantie zeker niet één, pasklare, oplossing moeten worden gepresenteerd. Integendeel zouden alternatieven naast elkaar moeten worden geplaatst en zouden het voor en tegen van en de problemen in verband met bepaalde oplossingen duidelijk uiteengezet moeten worden. Alleen op deze grondslag kunnen naderhand verantwoorde politieke beslissingen getroffen worden. | |
IV. Instelling van een speciale werkgroep voor het onder III vermelde onderzoekVoor het onderzoek en studie, als bedoeld onder III, zou het beste een speciale werk- | |
[pagina 94]
| |
groep van een beperkt aantal personen kunnen worden ingesteld. Het is zaak, dat de werkgroep zodanig wordt samengesteld dat zij voldoende gezaghebbend is, zowel in Noord-Nederland als in Vlaanderen. Daarvan dienen in ieder geval deel uit te maken personen, die ervaring hebben en deskundig zijn op het terrein van de culturele integratie van Noord en Zuid, en personen die een deugdelijk inzicht hebben in de zich aandienende juridisch-staatkundige problemen. Het grote aantal vraagstukken van practische en juridische aard maakt het nodig dat de leden voor de aan de werkgroep te verlenen opdracht ruimschoots tijd ter beschikking willen en kunnen stellen. De secretaris van de werkgroep zou in staat moeten worden gesteld een belangrijk deel van zijn tijd voor deze arbeid vrij te maken. Ten einde haar inzicht te verbreden en te verdiepen zou de werkgroep, wat haar werkwijze betreft, voor de diverse aspecten, die ze moet behandelen, een brede kring van deskundigen op verschillende terreinen moeten horen.
Er zal nog nader overlegd moeten worden over de samenstelling van de werkgroep. Hierbij zal o.m. de vraag onderzocht dienen te worden, of de werkgroep door de beide regeringen rechtstreeks ingesteld zou moeten worden dan wel of aan een officieuze studiegroep van particulieren een bepaald mandaat gegeven wordt. In ieder geval zou wenselijk zijn dat in de werkgroep enkele hoofdambtenaren uit Nederland en Vlaanderen zitting hebben of, in het geval van een officieuze werkgroep, althans actief aan de besprekingen deelnemen.
Het door de werkgroep op te stellen rapport zal vele gegevens aandragen en een belangrijke grondslag kunnen zijn voor de gedachtenwisseling en de besluitvorming op politiek vlak inzake de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen. | |
V. Enkele dringende vraagstukkenZoals reeds aangeduid mag de verdere samenwerking en integratie van Nederland en Vlaanderen, met name waar het zeer concrete punten betreft, geen uitstel lijden als gevolg van een diepgaande studie en een daarop volgende politieke discussie en besluitvorming ten aanzien van de uiteindelijke structuur van de culturele integratie. Hieronder worden een aantal dringende vraagstukken opgesomd, die thans aan de orde zijn dan wel binnenkort aan de orde kunnen of moeten komen. Aan regeringen en parlementen wordt aanbevolen met de behandeling van een aantal van deze vraagstukken spoed te betrachten. Als, zoals voorgesteld onder IV, een werkgroep voor de bestudering van de integratiestructuren ingesteld wordt, zou het wel wenselijk zijn voor het oprichten van eventuele nieuwe instellingen tussentijds het oordeel van deze werkgroep in te winnen. Evenzeer verdient aanbeveling, dat commissies, die zich met het uitwerken van voorstellen voor bepaalde onderdelen bezig houden, en de werkgroep contact met elkaar hebben.
Belangrijke vraagstukken i.v.m. de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen, voor welke op vrij korte termijn een oplossing gewenst is, zijn o.m. de volgende (afgezien is van een poging een uitputtende opsomming te geven): | |
- GrenscontactenHet betreft hier niet alleen culturele vraagstukken, maar juist op het terrein van de cultuur, de welzijnszorg en het onderwijs is het nodig alle belemmeringen, die het gevolg zijn van de staatkundige scheiding, weg te nemen. De grensprovincies en grensgemeenten hebben hierbij uiteraard een belangrijke taak, maar het zullen toch voor een belangrijk deel de rijksoverheden zijn, die oplossingen mogelijk moeten maken.
Een voorbeeld van een zeer concreet probleem werd gesignaleerd op de jongste Conferentie der Nederlandse Letteren (zie algemene resoluties XXIIIe Conferentie der Nederlandse Letteren): In Baarle-Hertog en Eaarle-Nassau voert men thans besprekingen om één gezamenlijke openbare bibliotheek op te richten voor de beide gemeenten. Dit roept tal van, soms kleine, maar vaak lastige problemen op in verband met financiering en beheer. Het zou wenselijk zijn voor dit ene concrete geval van daadwerkelijke integratie van cultureel werk in twee gemeenten aan weerszijden van de grens een zo goed mogelijke oplossing te vinden. Er zal dan tevens een precedent geschapen zijn voor oplossingen in 20 of 30 andere gevallen van mogelijke integratie van het openbare bibliotheekwerk langs de grens. In wat ruimer verband dient de ontwikkeling van de BENEGO samenwerking te worden gestimuleerd. | |
- Het vraagstuk van de inter-Limburgse universiteitHet zou niet te verantwoorden zijn, als niet alsnog zeer ernstige pogingen in het werk gesteld zouden worden één universiteit voor de beide Limburgen in het leven te roepen. Argumenten als: ‘de voorbereidingen in Maastricht en Hasselt voor afzonderlijke universitaire instellingen zijn reeds getroffen’ mogen niet doorslaggevend zijn. Het is, als de gebouwen er staan, te laat voor een geïntegreerde oplossing. Ideëel en zakelijk is een geïntegreerde opzet nodig, zakelijk omdat op deze wijze miljoenen bespaard worden. | |
- Erkenning van diploma's en toekenning van effectus civilis op het terrein van het Hoger Beroeps Onderwijs (Nederland) en het Hoger Technisch Onderwijs (België).Op het terrein van HBO en HTO dienen nog soortgelijke maatregelen tot stand gebracht te worden als reeds getroffen zijn met de erkenning van de gelijkwaardigheid van diploma's van universitair en middelbaar onderwijs en met de toekenning van effectus civilis aan universitaire diploma's uit het andere land. Deze maatregel moet, omdat vraagstukken in verband met de onderwijsstructuren in België niet onder de culturele autonomie vallen, uiteraard in het kader van de Nederlands-Belgische betrekkingen getroffen worden. | |
- BibliotheekwetgevingZowel in Nederland als in Vlaanderen is een wetgeving op het openbare bibliotheekwerk in een vergevorderd stadium. Naar het zich laat aanzien, ‘bijten’ beide wetgevingen elkaar niet en zijn er geen belemmeringen voor een zelfs zeer nauwe samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen op het terrein van het openbare bibliotheekwerk (b.v. in de vorm van gemeenschappelijke objecten van centrale dienstverlening). Er dient evenwel voor gewaakt te worden, dat tijdens de parlementaire behandeling geen in dit opzicht belemmerende wijzigingen aangebracht worden. | |
[pagina 95]
| |
- Het vraagstuk van de open universiteitHet zou op zijn minst een bijzonder grote geldverspilling zijn, als niet één open universiteit voor het gehele Nederlandse taalgebied tot stand zou komen. | |
- Buitenlands cultuurbeleidHet onderwijs van het Nederlands in het buitenland dient krachtig bevorderd te worden. Hiervoor moge verwezen worden naar de door de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (I.V.N.) bij de regeringen kenbaar gemaakte verlangens. Voorts is het nodig, dat een bevredigende regeling getroffen wordt voor de vertaalpolitiek inzake Nederlandse literatuur (zie resolutie XXIIIe Conferentie der Nederlandse Letteren) en voor de promotie van de Nederlandse cultuur in het buitenland, onder meer d.m.v. culturele tijdschriften in vreemde talen (zie eveneens resolutie XXIIIe Conferentie der Nederlandse Letteren). | |
- Het vraagstuk van de spellingHet betreft hier een belangrijk vraagstuk, dat evenwel thans voldoende aandacht van de regeringen heeft. Wél moge nogmaals onderstreept worden, dat de oprichting van een Akademie voor de Nederlandse Taal, vaak genoemd in verband met het spellingsvraagstuk, beschouwd moet worden in het totaal van de toekomstige wenselijke integratiestructuur. Het best zou men kunnen wachten met de oprichting van een dergelijke akademie, totdat duidelijk is geworden wat uiteindelijk de culturele integratiestructuur zal zijn. | |
- De verdere ontwikkeling van de integratie op het terrein van het volks- ontwikkelingswerkEr bestaan reeds tal van initiatieven en vormen van Nederlands-Vlaamse samenwerking op dit terrein. Onder meer zijn op dit ogenblik enkele werkgroepen bezig met het uitwerken van concrete objecten van integratie. Het is wenselijk, dat voor deze objecten de benodigde middelen ter beschikking gesteld worden. Voor een aantal concrete problemen betreffende de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen mogen ten slotte worden verwezen naar de resoluties van de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren uit de afgelopen jaren. |
|