Gemeenschappelijke studie
De gemeenschappelijke studie van eenzelfde taal- en letterkunde, die mede onder invloed van de bedrijvige Duitse filologen, in de Nederlanden van de tweede helft der 19de eeuw een hoge bloei zou kennen, betekende een nieuwe, weliswaar minder emotionele maar des te duurzamere vorm van samenhorigheid. Het cultureel bewustzijn werd verstevigd door de oprichting van geleerde verenigingen en de publikatie van talrijke wetenschappelijke studies. Zo stichtte J. Vermeulen in 1843 de ‘Vereeniging ter bevordering der Oud Nederlandsche Letterkunde’. In 1848 werd de vereniging ontbonden, maar het volgende jaar begon de lange reeks van Nederlandse Congressen, die om de beurt in Nederland en Vlaanderen gehouden werden en die de wens van Siegenbeek in vervulling deden gaan, dat ‘... een geletterde vereeniging tot uitbreiding en veredeling der aan beide volken gemeene taal- en letterkunde de band van broederschap tusschen de bewoners van Oud-Nederland en België vaster en duurzamer zal toehalen, dan de ondervinding geleerd heeft, dat een staatkundige vereeniging zulks vermocht te doen’. (Zie ‘Algemene Kunst- en Letterbode’, 1889).
In 1882 startte de Vries en te Winkel de reusachtige lexicologische onderneming van het Woordenboek der Nederlandse Taal. Uit dezelfde periode dateren: het Middelnederlands Woordenboek van E. Verwijs, J. Verdam en F.A. Knuttel en het Etymologisch woordenboek van J. Franck. De studie van de oude literatuur riep bovendien de vroegere eenheid der Nederlanden voor de geest.
In Vlaanderen ging de belangstelling voor de eigen taal- en letterkunde gepaard met politieke strijd. De oprichting van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taalkunde in 1870 en van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde in 1886 (J.F. Willems en J.B. David) waren maar mogelijk na lange en moeizame onderhandelingen met de regering.
Alhoewel de meeste instellingen of verenigingen, met uitzondering van de Nederlandse Congressen, tot elk land afzonderlijk beperkt bleven, toch kwam in die periode een vrij intensieve samenwerking tot stand. Ze kwam tot uiting in de medewerking van Vlamingen aan Noordnederlandse tijdschriften en vice versa, en in de gezamenlijke publicatie van tekstuitgaven. De Westvlaamse particularisten waren tegen deze algemene strevingen naar een culturele eenheid niet opgewassen.
Met de oprichting van het A.N.V. tenslotte wilde men het enge kader van de filologenwereld doorbreken en het taalcultureel bewustzijn bij een ruimer publiek tot leven wekken. Het Verbond zelf wortelde in de wereld van taal- en letterkunde: Hippoliet Meert was een filoloog en de Nederlandse congressen stonden hoofdzakelijk in het teken van de taal- en letterkunde.