Timmeren aan de Noord-Zuidverbinding
Samenwerking tussen grensgebieden
Van hoe weinig betekenis de grens kan zijn schreef onlangs de journalist A.C.W. van der Vet in het Algemeen Dagblad. Hij verhaalt over een doodzieke vrouw die niet in het Juliana-ziekenhuis in Terneuzen kon worden geholpen. ‘De kans op een succesvol medisch ingrijpen was alleen mogelijk in het Academisch Ziekenhuis van Gent. Er gebeurde het volgende. Om 13.35 werd Gent gebeld door de gemeentepolitie van Terneuzen. Liever: door de daar gevestigde meldcentrale. Om 14.12 lag de patiënte in het Gentse ziekenhuis, omringd door drie artsen. Van het alarm tot de hulp 37 minuten, enige tientallen kilometers, door twee steden, door een industriegebied, over een landsgrens. Dat is bepaald indrukwekkend. Het lukte dank zij perfecte samenwerking tussen Nederlandse gemeente- en rijkspolitie en de Belgische Rijkswacht. In België en in Nederland waren alle belangrijke kruispunten door motoragenten afgezet, met een snelheid van 120 km per uur kon de ambulance door de straten van Gent razen. Mooi werk’. Van der Vet tekent daarbij nog aan, dat het nog mooier is, dat dit voorval vermoedelijk geen incident zal blijken. Het zit erin dat er op het gebied van snelle hulp aan zieken en gewonden - ook bij rampen - een goede samenwerking van de grond gaat komen tussen Zeeuwsch- en Belgisch-Vlaanderen. Aan de hand van allerhande feitenmateriaal toont Van der Vet aan, dat men steeds nader tot elkaar komt. Er zijn op dit moment in Nederland bezuiden de Westerschelde heel wat zaken aan de orde die erop duiden dat de gemeenten in dit gebied zelf meer tot samenwerking dan voorheen willen komen, en dat er tegelijkertijd groeiende bereidheid is om in Zeeuwsch-Vlaamse gezamenlijkheid overleg te plegen met de Belgische buren. En ook daar is die bereidheid voor. Aan de samenwerking wordt concrete vorm en inhoud gegeven door het ontwerpen van een aantal regelingen door de gemeenteraden van 8 gemeenten in Zeeuwsch Vlaanderen met Vlaamse gemeenten op het terrein van
een districtsgeneeskundige en gezondheidsdienst, een regionale brandweerkring, een ambulancedienst en een verordening voor vredesrampendiensten.
De schrijver merkt vervolgens op, dat het op een hoger niveau niet steeds even gemakkelijk afgaat om vruchtbare contacten te leggen ter bereiking van gemeenschapsvoorzieningen. De officiële contacten tussen twee landen lopen in de eerste plaats via de landsregeringen, wat niet steeds even vlot verloopt. Soms wordt decentralisatie door regeringen wel beleden, maar in de praktijk blijkt vaak dat men de voorkeur geeft aan de centralisatie. Van der Vet maakt een paar positieve opmerkingen, die eigenlijk geheel en al aansluiten op de uitstekende bijdrage van Jan de Graeve in het vorige nummer van ‘Neerlandia’, nl.: ‘Misschien is het daarom wel goed wanneer juist in de grensgebieden, op streekniveau, haalbare vormen van samenwerking tussen regio's doodgewoon van de grond worden getild. Wanneer het ons echt menens is met het streven naar sterkere Europese eenheid, dan wordt dat streven vermoedelijk meer, beter en sneller gediend door praktische samenwerking in zg. Euroregio's, min of meer samenhangende gebieden ter weerszijden van een Westeuropese landsgrens (Zeeuwsch-Vlaanderen en de streek Antwerpen-Gent-Belgische kust, of Twente-Oost-Gelderland en Münsterland) dan door eindeloos gehakketak op ‘hoog niveau’. Praktische samenwerking is zichtbaar voor de burger in de streek en zal hem sneller aanspreken.’