Joseph Tillie (29-8-1894 - 7-12-1971)
Op mijn bureau ligt een rouwbrief. Hij meldt mij de dood van Joseph Tillie. Op 7 december 1971 is hij op ruim 77-jarige leeftijd in zijn geboortestad Steenvoorde (Frans-Vlaanderen) overleden.
Als vanzelf dwalen bij het lezen van dit bericht mijn herinneringen terug naar het bezoek dat ik in de zomer van 1969 aan ‘Ons Huisje’ en zijn bewoners gebracht heb.
Uit de bijdrage die ik naar aanleiding van dit bezoek geschreven heb, haal ik het volgende aan: ‘De kennismaking was bijzonder hartelijk. Het deed je vergeten, dat het voor de eerste keer was, dat je deze man ontmoette. Vermoedelijk zal het feit, dat ik belang stelde in zijn werkzaamheden op het terrein van het onderwijs in de Nederlandse taal daaraan niet vreemd geweest zijn. Na mij binnengelaten te hebben in de gezellige huiskamer, die tegelijk zijn werkkamer is, werd het mij al heel gauw duidelijk dat hij een zeer onderhoudend verteller is. Ik had niet veel meer te doen dan te luisteren, al vereiste dat wel iets meer dan gewone inspanning, daar zijn Nederlands af en toe gekruid werd met woorden en begrippen uit het Zuid-Vlaamse dialect’.
Toen ik hem bezocht, was het al een vijftal jaren geleden, dat hij de leeftijd der sterken had overschreden. Hij vond dat erg jammer. Toen hij dat zo zei, besefte hij tenvolle dat hij de schijn op zich laadde ondankbaar te zijn. Toch is dat beslist niet het geval, waarom hij zich dan ook haast de nodige toelichting te geven. De redenen, die beide ten nauwste verband houden met de toekomst van de Nederlandse zaak in Zuid-Vlaanderen, liggen in elkaars verlengde. Allereerst betreurt hij het, omdat zijn gevorderde leeftijd het hem onmogelijk maakt nog een groot aantal jaren aan deze zaak, die hem zo na aan het hart ligt, te kunnen wijden. De tweede reden is het feit dat hij tot dusverre niemand bereid heeft kunnen vinden straks zijn taak over te nemen’.
Naar Tillie's mening was dit tekenend voor de situatie waarin zich de Zuidvlaamse samenleving bevindt. Natuurlijk staat ook in dit deel der Nederlanden een nieuwe generatie klaar om verder te werken aan de taken waaraan de vorige begonnen is. Maar gegeven de huidige stand van zaken is dit het benauwende, dat een overgrote meerderheid van deze jongere generatie geen of nauwelijks nog belangstelling op kan brengen voor de taal van hun ouders en grootouders. Voor Joseph Tillie is dit een uitermate teleurstellende ontwikkeling en het is dan ook geen wonder, dat hij zich zorgen maakt als het gaat over de toekomst van het Nederlandse erfgoed in zijn geboortestreek.
Dat Joseph Tillie Nederlands heeft leren spreken, heeft hij beslist niet te danken aan zijn ouders. Hoewel ze beiden uit de streek afkomstig waren en tegen elkaar Vlaams spraken, gingen ze van de gedachte uit dat ze hun kinderen een dienst bewezen als er in huis verder uitsluitend Frans werd gesproken. Pas toen hij in aanraking kwam met de wereld buiten het gezin (en dan met name toen hij naar school moest) leerde Tillie de taal van zijn volk spreken. Voor verdere studie bood Steenvoorde in Tillie's jeugd geen mogelijkheden. Daarvoor konden ze terecht op het college te Hazebroek. Op deze middelbare school was het de Vlaamse leerlingen uitdrukkelijk verboden de volkstaal te spreken. Maar volgens Tillie hebben de jongens in zijn tijd zich weinig van dit verbod aangetrokken. In feite werkte het averechts, d.w.z. dat het de bewustwording van hun Vlaming-zijn juist in de hand werkte. In een stemming, waarin weemoed en trots op wonderlijke wijze dooreen vermengd zijn, denkt Tillie aan deze lang vervlogen tijd terug.
Dat zijn Nederlands dàt peil bereikt had, waarvan hij later als hoofdvertegenwoordiger van Steenvoorde's zuivelindustrie de vruchten heeft geplukt, heeft hij te danken gehad aan zijn oom. In zijn functie was hij in het bijzonder belast met de behartiging van de vele handelscontacten langs de Belgische kust.
‘Dat zijn kennis van het Nederlands hem hierbij uitstekende diensten bewezen heeft is duidelijk. Op zijn beurt heeft dit regelmatig moeten verblijven in een Nederlandssprekende omgeving niet nagelaten een positieve invloed uit te oefenen op zijn taalbeheersing. Het zal er ongetwijfeld in belangrijke mate toe hebben bijgedragen, dat hij enkele jaren na zijn pensionering een nieuwe taak heeft durven aanvaarden, namelijk die van leider van een cursus Nederlands’.
In 1948 vindt in Waregem de oprichting plaats van het ‘Komitee voor Frans-Vlaanderen’. Daar er in die jaren nog helemaal geen sprake van is, dat voor het Nederlands een plaats wordt ingeruimd in het onderwijsprogramma in de noordelijkste Franse departementen, moeten buitenschoolse cursussen in deze leemte voorzien. Regelmatig trekken Demedts en Verbeke naar Zuid-Vlaanderen om te proberen het aantal plaatsen, waar een cursus Nederlands kan worden gegeven uit te breiden. Eén van de plaatsen, die naar hun mening voor een dergelijke cursus in aanmerking kwam, was Steenvoorde, temeer daar van de toenmalige burgemeester Dr. J.M. Ryckewaert bekend was, dat hij Nederlandsgezind was. In hun verwachtingen werden ze niet beschaamd. Tijdens een gesprek, waarbij de mogelijkheden werden afgetast, zei de burgemeester hen de nodige medewerking toe. Dat dit maar geen loze belofte was, bleek duidelijk toen het struikelblok van de leraarsvoorziening ter sprake kwam; hij noemt hen de naam van de dan al enkele jaren van zijn pensioen genietende Joseph Tillie.
Tijdens het onderhoud was niet ter sprake gekomen of het Demedts en Verbeke veel moeite gekost had Tillie bereid te vinden de leiding van de Steenvoordse cursus op zich te nemen. Nadat ik het artikel had afgeschreven en hem een afschrift had toegezonden, ontving ik het volgende antwoord (17-6-1969):
‘De heren Demedts en Verbeke hebben niet veel moeite moeten doen om mij ervan te overtuigen Nederlandse lessen te geven. Maar ik zei hen, dat ik geen bekwaamheden genoeg had en ook niet voldoende kennis van de taal om ze te onderwijzen. Toen ze fel aangehouden hebben, gaf ik na verloop van tijd eindelijk een toestemmend antwoord’.
Het is niet verwonderlijk dat hij eerst na rijp beraad zijn toezegging gaf, temeer daar hij al tegen de zeventig begon te lopen, toen hij voor deze opgave geplaatst werd.