Benelux in de vergrote Europese Gemeenschap
De Nederlandse minister van economische zaken, mr. drs. H.J. Langman, heeft onlangs op een bijeenkomst in Amsterdam van het Comité Benelux een rede gehouden over de rol van de Benelux in de vergrote Europese Gemeenschap. Scherp en bondig hield de bewindsman zijn gehoor enkele stellingen, die waren toegespitst op de actualiteit, voor ter verduidelijking van de naar zijn oordeel noodzakelijke uitgangspunten voor de in de naaste toekomst te volgen politiek. Wanneer het van minister Langman zou afhangen behoeft men zich geen zorgen te maken over een goede nabuurschap en de wil met elkander gezamenlijk op te trekken. Minister Langman stelde, dat de Benelux-partners op velerlei terreinen verder zijn dan men elders in Europa is. Voor de voornaamste van zijn stellingen vragen wij in het onderstaande de aandacht van onze lezers.
Aan de hand van verkorte weergaven van de belangrijkste bepalingen van het in 1958 tot stand gekomen ‘Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie’ merkte minister Langman op, dat achteraf beschouwd de drie regeringen aan het einde van de jaren '50 de rol die de Benelux in de Gemeenschap van de Zes zou kunnen gaan spelen, op de juiste waarde hebben geschat. De Benelux moet nu opnieuw positie kiezen in een vergrote Europese Gemeenschap, die een nieuwe start moet maken en een eigen identiteit moet proberen te vinden op een moment dat de politieke verhoudingen in de wereld - die zovele jaren na 1945 als bevroren leken - nu in snel tempo bezig zijn te verschuiven naar nieuwe evenwichten. Minister Langman noemde in dit verband de op gang komende ontspanning tussen Oost en West, de spectaculaire economische groei van Japan en de opkomst van China als een actieve factor in de wereldpolitiek. Ook de herwaardering van de Amerikaanse politiek en de daarmee gelijk verlopende hervorming van het monetaire stelsel zijn ontwikkelingen
Mr. drs. H.J. Langman, Nederlands minister van economische zaken.
die nog lang zullen doorwerken. In welke mate dat het geval zal zijn, hangt af van de vraag of het Europa van de Tien in de komende jaren in staat zal zijn tot een zodanige economische en politieke integratie dat het zich op wereldpeil als een eigen zelfstandigheid kan gedragen en ook aldus wordt aanvaard.
Minister Langman merkte op, dat de tijd reeds lang voorbij is dat de staten van West-Europa afzonderlijke economische politiek konden bedrijven en men zich daarbij kan afvragen hoe lang het nog zal duren dat zij dat gezamenlijk gaan doen. Momenteel is er sprake van een overgangstijd. Hoe lang die duurt, weten wij niet. Het is juist voor de Beneluxlanden, met hoge inen uitvoerquota en met de sterke verwevenheid van onze economie met die van de omringende landen, met name de Bondsrepubliek en Frankrijk, een actueel vraagstuk. Een versnelde totstandkoming van de Economische Monetaire Unie verdient dan ook de voorrang.
Minister Langman voorspelde, dat de toetreding van Engeland tot de EEG de politieke en economische verhoudingen diepgaand zal wijzigen. Het relatief gewicht van de Benelux zal gevoelig dalen. Dit laatste blijkt bv. duidelijk als men nagaat hoe zwaar de drie landen thans nog worden gewogen in de ministerraad van de Europese Gemeenschap wanneer een beslissing moet worden genomen met gekwalificeerde meerderheid. Straks zal het stemmengewicht van de Benelux zijn gedaald van 29% tot 19%; de Benelux zal 3 zetels van de 14 bezetten (thans totaal 9). De bevolking van de Benelux maakt thans nog ongeveer 11% van de Gemeenschap van de Zes uit. Dit percentage zal dalen tot 8. Wat het bruto nationaal product betreft, neemt de Benelux nu 12% voor zijn rekening, straks zal het 9% zijn. Ondanks een groeiende afhankelijk van de omringende landen, staat daar tegenover dat de Beneluxlanden in een uiterst gunstige positie komen te liggen en meer nog dan voorheen in het centrum van de Gemeenschap komen te liggen.
De economische integratie van de drie landen is ver gevorderd. Sinds begin 1971 is er één douanegebied. De minister hoopte dat ook spoedig van één accijnsgebied kan worden gesproken. Er is in de afgelopen drie jaren hard gewerkt aan de openstelling van de grenzen. Daarmee is enorm veel werk gemoeid geweest.
Ten aanzien van de toekomst meende de minister, dat de drie landen zich moeten toeleggen op de coördinatie van het economisch beleid met de nadruk op de verdere gemeenschappelijke verbetering van de infra-structuur. Er is reeds een doorbraak, getuige de plannen van de opzet van een gemeenschappelijk zeehavenbeleid, de aanleg van de E-10 en straks van de E-3. Gezamenlijk beleid is voorts nodig op het terrein van de ruimtelijke ordening en het milieubeheer. Men zal moeten streven naar aansluiting op het terrein van industrievestiging, de zorg voor de arbeidsmarkt en een hoogwaardig milieu, voor evenwichtige verdeling tussen woon- en industriegebieden enerzijds en de open groene ruimten anderzijds. ‘Wij zullen moeten zorgen voor goede communicatie, vooral in cultureel en sociaal opzicht.’
De minister voegde aan zijn stelling nadrukkelijk toe, dat er een plaats behouden dient te blijven voor een gezonde concurrentie: de wedijver heeft een positieve invloed op welvaart en welzijn, mits deze zijn grenzen vindt in een afweging van wederzijdse belangen, waarbij het welzijn op de voorgrond dient te staan.
GG.