Neerlandia. Jaargang 73
(1969)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Voorzitter van de Raad van Beheer van de Belgische Radio en Televisie, Nederlandse UitzendingenWet van 18 mei 1960 houdende organisatie van de Instituten der Belgische Radio en Televisie. Vr.: Mijnheer de Voorzitter, volgens artikel 1, § 1 en artikel 2, § 1 wordt het geheel van de Belgische Radio en Televisie georganiseerd op basis van drie instituten: twee zogenaamde uitzendingsinstituten en één instituut van de gemeenschappelijke diensten. Welke is de taak van deze verschillende instituten en wat is hun onderling verband?
Ant.: Gemakshalve wil ik mij eerst beperken tot de twee ‘Uitzendingsinstituten’. Deze zijn belast met de openbare radio- en televisiediensten, onderscheidenlijk in de Nederlandse en de Franse taal. Bij deze taak zijn beide instituten volledig autonoom, d.w.z. zij hebben een eigen Directeur-Generaal, een eigen Raad van Beheer, een eigen kader. Elk instituut stelt zijn eigen programma's op en bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten ervan. Elk instituut verzekert inzonderheid zijn eigen nieuwsdienst. Dit laatste brengt met zich mee dat - in alle mogelijke objectiviteit - de nieuwsberichten | |
[pagina 32]
| |
van de Nederlandse en de Franse uitzendingen verschillend kunnen zijn, aangezien het ene instituut zich tot het Nederlandstalige, en het andere zich tot het Franstalige publiek richt. En de ‘belangstelling’ van deze beide luistergroepen is uiteraard verschillend, wat bijvoorbeeld vooral tot uiting komt bij de binnenlandse berichtgeving. De autonomie van beide instituten spreekt ook uit het feit, dat beide beschikken over een eigen begroting, een begroting die voor elk instituut gesplitst wordt in twee hoofdstukken, nl. met betrekking tot de radiodienst enerzijds, en de T.V.-dienst anderzijds.
Vr.: De laatste tijd was er in de pers wel een zekere deining in verband met de voorgenomen splitsing van het groot symfonie-orkest van de B.R.T.-R.T.B.. Deze voorgenomen splitsing betekent dan toch dat wij tot op heden slechts één groot symfonie-orkest hadden, dat nu eens voor de Nederlandse, dan eens voor de Franse uitzendingen optrad en nog steeds optreedt. Hoe rijmt dit ‘unitair’ orkest met de voormelde zogenaamde ‘autonomie’ van beide uitzendingsinstituten?
Ant.: Wel, dit spruit voort uit het feit, dat er naast de twee uitzendingsinstituten, respectievelijk voor de Nederlandse en de Franse uitzendingen, ook nog een derde instituut bestaat, dat officieel ‘Instituut van de gemeenschappelijke diensten’ heet. Dit laatste instituut is belast met het beheer enerzijds van de technische diensten (dit betekent, dat het aan de twee uitzendingsinstituten alle technische middelen ter beschikking stelt - zoals radiowagens, T.V.-camera's, enz.) en anderzijds van de administratieve en financiële diensten die gemeen zijn aan de Nederlandse en Franse uitzendingen, meer bepaald van de personeels- en boekhoudingsdiensten. Daarenboven is dit derde instituut ook verantwoordelijk voor de werelduitzendingen en de uitzendingen in de Duitse taal voor de bewoners van de Oost-kantons. Daarbij komt dat dit instituut ook instaat voor de culturele diensten die ten dienste staan van de Nederlandse en de Franse uitzendingen, zo bijvoorbeeld de discotheek, de bibliotheek en... zeer belangrijk: het groot symfonie-orkest waarover wij zonet gesproken hebben.
Vr.: Steekt er ergens een politieke bedoeling, meer bepaald met betrekking tot de niet steeds zo vlotte verhoudingen tussen Vlamingen en Walen, achter de splitsing van het groot symfonie-orkest?
Ant.: Dat zou ik niet durven beweren. Het is gewoon het logisch gevolg van de thans bestaande culturele autonomie, die wordt doorgetrokken tot in dit orkest. Over een concrete formule hebben onze beheersorganen zich echter nog niet uitgesproken. Het is trouwens de bedoeling van de beheersorganen de splitsing reeds onmiddellijk te verwezenlijken in de administratieve en financiële diensten, niet alleen terwille van de culturele autonomie, maar ook met het oog op een meer efficiënte werking. De administratieve en financiële diensten zouden dan respectievelijk verbonden worden aan het Nederlandse en Franse uitzendingsinstituut.
Vr.: Elk uitzendingsinstituut zorgt voor drie verschillende programma's. Hoe kan men deze verschillende programma's typeren? | |
[pagina 33]
| |
Ant.: Dat is inderdaad zo! Zowel het Nederlandse als het Franse uitzendingsinstituut verzorgen elk drie programma's, de zogenaamde programma's I, II en III, die op verschillende golflengten worden uitgezonden. Het ‘karakter’ van deze programma's loopt voor beide taalgroepen parallel, d.w.z. programma I brengt algemene programma's voor iedereen: een overvloed aan nieuwsberichten en aan de meest diverse muzikale en gesproken uitzendingen, zodat iedereen daar zijn gading vinden kan. Het tweede programma omvat de zogenaamde regionale omroepen, die elk, per provincie, hun dagelijkse hoeveelheid zenduren krijgen. Voor Vlaanderen zijn dit de omroepen Oost- en West-Vlaaanderen, Antwerpen, Brabant en Limburg. Dit tweede programma brengt ook ontspanningsprogramma's voor iedereen, maar is niettemin tegelijk afgestemd op de lokale sfeer en belangstelling van het eigen ‘provincie-publiek’. Het derde programma tenslotte brengt nagenoeg uitsluitend minderheidsprogramma's: vnl. hoogstaande culturele, wetenschappelijke en educatieve uitzendingen. Dit laatste programma zendt alleen uit tijdens de avonduren en tijdens het ganse weekeinde. Het Waalse derde programma zendt echter zeven volle dagen per week uit. Dit kunnen zij zelf regelen, gezien de autonomie van de uitzendingsinstituten.
Vr.: En wat met de T.V.-programma's, mijnheer de Voorzitter?
Ant.: Het is thans nog steeds zo, dat zowel Vlamingen als Walen slechts over één T.V.-net beschikken, in wit-zwart wel te verstaan, dat uiteraard algemene programma's brengt. Hierin zal verandering komen, nadat de kleuren-T.V., waarmede in 1971 gestart wordt, de volledige zendtijd van één net zal vullen, hetgeen voor 1975 is voorzien. Dan zou elk landsgedeelte over twee netten beschikken, waarvan de kleuren-T.V. dan gebruikt zal worden voor het algemeen programma, en de zwart-wit-keten zou voorbehouden worden voor educatieve uitzendingen. Het dient gezegd dat bijvoorbeeld Nederland op gebied van educatieve uitzendingen veel verder staat dan België. (Denkt u maar aan Teleac en Acro!) Onze streefdatum voor het brengen van goed georganiseerde educatieve uitzendingen in de T.V. is 1974 en dit zoals gezegd via het zwart-wit-kanaal.
Vr.: Komen er ook publicitaire uitzendingen?
Ant.: Dit lijkt mij uiteindelijk onvermijdelijk, met al de voor- en nadelen vandien.
Vr.: Er wordt wel eens geklaagd over het gebrek aan inspraak vanwege de kijkers en luisteraars!
Ant.: Inderdaad. Het spreekt vanzelf dat elke kijker-luisteraar het recht heeft zijn mening kenbaar te maken aan de bevoegde instanties over de gebrachte programma's, maar een eigenlijk systeem dat de inspraak van het publiek tot haar recht kan laten komen, bestaat niet op dit ogenblik. Er is in de wet van 1960 wel sprake van een ‘Adviescommissie’, waarin het publiek wellicht aan zijn trekken zou kunnen komen, maar deze commissie werd tot op heden niet geïnstalleerd. In Nederland, met het zogenaamde ‘zuilensysteem’ ligt het wel enigszins anders, aangezien het publiek daar dank zij het werven van een voldoend aantal leden voor een aantal zenduren in aanmerking kan komen. In Belgische | |
[pagina 34]
| |
socialistische kringen zijn wel stemmen opgegaan, ik meen tijdens een congres van de socialistische culturele werken in 1968, om ook in België een soort zuilensysteem op te richten, o.m. om de inspraak van het publiek te waarborgen, maar hiertegen is nogal wat verzet gerezen, zelfs vanwege de katholieken in Vlaanderen, die in dit landsgedeelte nochtans numeriek in de meerderheid zijn. De enige medezeggenschap van het publiek ligt feitelijk in het parlement, aangezien senatoren en volksvertegenwoordigers 8/10 van de beheerders van de uitzendingsinstituten verkiezen.
Vr.: Sommige politieke en/of ideologische minderheidsgroepen zijn van mening dat zij in de zogenaamde ‘gedachteprogramma's’ te weinig aan bod komen!
Ant.: Vroeger is dit wellicht zo geweest, maar ik meen dat de minder talrijke politieke en ideologische groepen thans niet meer van discriminatie kunnen spreken. Wat de politieke partijen betreft, krijgen zowel de C.V.P., de B.S.P., de P.V.V. als de Volksunie elk acht maal 10' per jaar in de radio en acht maal 15' in de T.V.. Wat de godsdienstige of levensbeschouwelijke uitzendingen betreft, krijgen zowel de katholieke, de protestantse, de israëlitische godsdienst, als de Vrijzinnigen een verantwoord aantal zenduren, zowel in radio als T.V.. Daarbij kan ik aanstippen dat de twee belangrijkste groepen, katholieken en vrijzinnigen, nagenoeg over evenveel uitzendingen beschikken. Wat de sociaal-culturele gastprogramma's betreft, bestaat er een volledig evenwicht tussen katholieke, socialistische en liberale gedachte. Er staat ook zendtijd ter beschikking voor de patronale en syndicale kronieken, voor de middenstand, voor de landbouwers, enz..
Vr.: In Vlaanderen wordt er door sommigen geëist, dat voor de zgn. ‘gedachteprogramma's zou aanvaard worden, dat - naast de katholieke socialistische en liberale ideologie - ook het ‘Nationalisme’ als een aparte ideologie zou worden beschouwd. Deze mensen, vooral de Volksunie, eisen derhalve evenveel zenduren voor zich op als de andere ideologieën. Deze zenduren hebben zij echter niet gekregen. Waarom niet?
Ant.: Het antwoord komt niet van mij, het komt uit het parlement, meer bepaald uit de mond van de heer Fr. Van Mechelen, Minister van Nederlandse Kultuur, die verklaard heeft, dat het nationalisme géén ideologie is.
Vr.: De volgende vraag, mijnheer de Voorzitter, zal de lezers van Neerlandia bijzonder interesseren. Hoe staat het, op gebied van radio en T.V., met de samenwerking tussen Noord en Zuid?
Ant.: Afgezien van bepaalde programma's die wederzijds worden afgekocht (wat ook t.o.v. andere landen gebeurt) gebeurt er veel te weinig om tot een doelbewuste en effektieve samenwerking te komen. Elk jaar wordt er weliswaar een gemeenschappelijke vergadering gehouden van de N.O.S. en de Raad van Beheer van de B.R.T. afwisselend in Nederland en België. Daar worden allerlei gesprekken gehouden over problemen in verband met de radio- en T.V.-wereld, er worden ervaringen uitgewisseld (bijvoorbeeld inzake kleuren-T.V., luistergeld, luisterdichtheid, technische middelen, enz.), maar praktische resultaten blijven dikwijls achterwege. Deze | |
[pagina 35]
| |
gesprekken verlopen vlot, in een prettige sfeer, maar achteraf blijkt toch steeds dat er iets hapert, aangezien praktische uitwerkingen meestal uitblijven. De efficiëntie laat te wensen over.
Vr.: Waaraan schrijft u dit gebrek aan efficiëntie toe?
Ant.: In de eerste plaats aan het Nederlandse ‘zuilensysteem’. Zoals ik reeds zei is het N.O.S.-bestuur geen gelijkwaardige tegenhanger van de Raad van Beheer van de B.R.T.. Wij vertegenwoordigen op de voormelde bijeenkomsten de Nederlandstalige Belgische radio en T.V. in haar geheel, terwijl de N.O.S. dit eigenlijk niet kan voor Nederland. Daar bepaalt elke zuil afzonderlijk haar eigen werking en om efficiënt tot samenwerking te komen, zouden wij dus feitelijk met elke zuil afzonderlijk kontakt moeten hebben. Maar deze verschillende zuilen schijnen niet alle even veel interesse voor België, laat staan voor Vlaanderen te hebben. Wel fungeert de heer De Winter, radiocorrespondent voor de K.R.O., sinds einde 1968 als vertegenwoordiger van de N.O.S. bij de B.R.T.. Zijn taak bestaat er hoofdzakelijk in de overname van de B.R.T.-programma's door de N.O.S. te bevorderen. Daar tegenover hebben wij de heer De Laet als permanent afgevaardigde van de B.R.T. te Hilversum, die in deze functie een volbezoldigd ambtenaar is. De heren De Winter en De Laet zijn aldus geen gelijkwaardige tegenhangers: De Laet vertegenwoordigt als het ware gans Vlaanderen, De Winter vertegenwoordigt slechts een deel van het Nederlandse omroepbestel.
Vr.: Is de ‘wil en de overtuiging’ wel aanwezig aan weerszijden om tot een bredere samenwerking te komen tussen Noord en Zuid?
Ant.: Ik meen eerlijk dat deze belangstelling vooral uit Vlaanderen en minder uit Nederland komt. Er wordt trouwens in Vlaamse radio- en T.V.-kringen geklaagd over het gebrek aan belangstelling vanwege de Nederlandse collega's, enkele lofwaardige - maar individuele! - uitzonderingen niet te na gesproken. Bij de Nederlandse radio- en T.V.-mensen is de mentaliteit meestal zó, dat zij kontakt zoeken met de ‘Belgische radio en T.V.’, en zich dan plotseling wat huiverig voelen, omdat ze ‘slechts’ voor vertegenwoordigers van de Vlaamse radio of T.V. komen te staan. Dit is natuurlijk niet de goede geestesgesteldheid om de culturele integratie, via radio en T.V., tussen Noord en Zuid te bevorderen.
Vr.: Hebt u wellicht een wens, mijnheer de Voorzitter, om dit vraaggesprek te beëindigen?
Ant.: Aansluitend bij het voorgaande, hoop ik dat de Europese landen, en meer in het bijzonder Nederland en Vlaanderen, via radio en T.V. dichter bij elkaar mogen komen. Maar, wat de T.V. betreft, moet ik hier even een technische moeilijkheid onderlijnen. Het is nl. zo dat wij in Vlaanderen overal de Nederlandse programma's kunnen ontvangen, terwijl slechts een klein deeltje van Nederland in de mogelijkheid is de uitzendingen te volgen van de Vlaamse T.V.. Dit is natuurlijk een gevolg van beider geografische ligging, maar het zou zeker nuttig zijn dat hiervoor technisch een of andere oplossing gevonden kan worden. J.S. |
|