Neerlandia. Jaargang 73
(1969)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Spiegel Vlaamse bewegingEen nieuwe Vlaamse universiteitTe Brussel werd op dinsdag 7 oktober 1969 het eerste akademisch jaar van de zelfstandige Vlaamse universiteit van de hoofdstad voor geopend verklaard. Wat drie jaar geleden in de kringen van de meest optimistische flaminganten niemand had kunnen geloven, werd aldus werkelijkheid: na de Rijksuniversiteit te Gent en het autonoom geworden Leuven-Nederlands kregen de Vlamingen hiermee een derde universiteit. Inmiddels kwam in de kabinetsraad het wetsontwerp klaar waardoor deze universiteiten rechtspersoonlijkheid verkrijgen (belangrijk omdat hierdoor de Nederlandstalige leiding van deze universiteiten voor kontakten met de overheid voortaan niet langer een omwegje langs een unitaire topleiding hoeven te maken, waardoor het laken vroeger al te vaak in de Franstalige richting getrokken werd...).
De promotoren van deze vrijzinnige Vlaamse universiteit hebben in een sfeer van onverdeeld optimisme dit akademisch jaar ingezet. Terecht trouwens: op de dag zelf van de opening konden zij met grote voldoening akteren dat reeds 709 nieuwe inschrijvingen geboekt waren, dit is meer dan het dubbele van vorig jaar. Alvast een klinkend antwoord voor een zekere Vlaamse pers, die pas enkele maanden terug de bestaansmogelijkheden van deze vrijzinnige universiteit in twijfel meende te moeten trekken, aldus koren leverend op de molen van haar vinnigste franskiljonse bestrijders.
De eerste rektor van deze universiteit is professor Alois Gerlo, die in de Vereniging van Vlaamse Professoren en als algemeen voorzitter van het Vermeylenfonds reeds heel wat sporen verdiend heeft, o.m. in de strijd voor... Leuven-Nederlands! | |
De geloofwaardigheid der politieke partijenZopas verscheen van de Leuvense socioloog L. Huyse de studie: ‘De niet-aanwezige staatsburger: de politieke apathie sociologisch in kaart gebracht’ (Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, Antwerpen; Universitaire Pers, Rotterdam). Uit een interview met de auteur noteren wij enkele beschouwingen, die door bepaalde gebeurtenissen in het politiek leven van de voorbije weken o.i. ongemeen relevant lijken. Hoewel volgens Huyse de politieke apatie in België na 1960 niet groter is geworden, duikt dat woord bij politieke leiders en waarnemers vooral sinds dat jaar op. De onverschilligheid was | |
[pagina 316]
| |
in de vijftiger jaren verbonden met een vrij groot geloof in de politici en de politieke elites. De participatie werd welwillend gedelegeerd aan de politici. Na 1960 blijft die onverschilligheid konstant of vermindert ze zelfs enigszins, maar daarentegen verdwijnt het vertrouwen... De demokratie ‘made in Belgium’ heeft drie hardnekkige kenmerken: een scherpe scheiding tussen de groepen en sub-groepen aan de basis; een grote kohesie binnen de blokken met passiviteit aan de basis; vrij veel kontakt, tendens tot pacifikatie en ‘esprit de corps’ aan de top. Dit laatste kwam goed tot uiting in het sluiten van pakten in onze politiek na de wereldoorlog: sociaal pakt, nationale arbeidskonferenties, produktiviteitsprotokol, schoolpakt... Deze pakten konden gesloten worden omdat de politieke elites bewegingsruimte hebben en in staat zijn hun troepen op tijd af te koelen... Vanaf 1960 ontstaat een aantal tendensen die deze bevoogdingsdemokratie gaan ondermijnen... Deze demokratie heeft ook een ingebouwd immobilisme, daar de politieke elites veel minder gedwongen worden tot vernieuwing en dus oligarchische neigingen vertonen. Nieuwe groepen kunnen zo hun belangen nooit aan bod laten komen... Dit immobilisme wreekt zich na enige tijd. De staking 1960-1961 moet in dit licht gezien worden. Het was het eerste groot konflikt in ons land, dat niet georchesteerd werd; daarentegen paste zowel de koningskwestie als de jongste schoolstrijd uitstekend in het kader van die pacifikatie-demokratie. De passieve massa werd wel opgezweept, maar ook goed gekanaliseerd en na een paar maanden afgekoeld... Samengevat zou ik dus zeggen dat het samenspel van het slijtageproces van de oude politieke werking, door haar immobilisme en de fundamentele demokratisering in de geesten, het hele patroon van de pacifikatie-demokratie heeft doen wankelen. De kloof van de basis verdwijnt en het loyale vertrouwen in de politieke elites wordt ondermijnd, daar het immobilisme een aantal problemen onopgelost laat. Dit laatste heeft tenslotte aanleiding gegeven tot een afbrokkelen van de ‘esprit de corps’ bij de politieke elites... (De Nieuwe, nr. 291, 24 oktober 1969). Een drietal gebeurtenissen van de voorbije weken mogen duidelijk maken waarom wij dit uitvoerig citaat een plaats meenden te moeten geven in deze Spiegel. | |
1. Breuk in de Brusselse P.V.V.Men herinnert zich hoe de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang zich in 1968 aan de kiezer voorstelde als de hoeksteen van het unitaire Belgische vaderland. Voor de overtuigde unitaristische kiezer moet de post-elektorale evolutie van deze partij dan wel een erg bittere pil geworden zijn: de opstand van het Liberaal Vlaams Verbond en het Liberaal Vlaams Studentenverbond, het ontstaan van een Vlaamse en een Waalse vleugel in de P.V.V., en nu, als klap op de vuurpijl, de uitdrijving - er is geen ander woord voor - van de Vlamingen uit de Brusselse partijfederatie. In hun ijver ter voorbereiding van de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1970, waarin de Brusselse P.L.P. in fransdolheid de F.D.F. de loef wil afsteken, maakten de Franstaligen het zo bont, dat de Nederlandstaligen uit het partijbestuur ontslag namen. De frankofonen benoemden prompt vier andere, in hun ogen ‘gematigde’, kandidaten! (Overigens wordt er in Brabant hard gewerkt aan een frankofone eenheidslijst met kandidaten van de Franstalige P.S.C., P.S.B., P.L.P., F.D.F. en K.P., die in een reusachtig aantal Vlaamse gemeenten in de buurt van Brussel mede in het strijdperk zouden treden, teneinde van de komende gemeenteraadsverkiezingen een referendum te kunnen maken, waardoor men hoopt op een of andere wijze het beruchte faciliteitenstelsel tot een groot aantal Vlaamse gemeenten te kunnen uitbreiden!)Ga naar voetnoot*) | |
2. De C.V.P.-P.S.C. in de werkgroep-EyskensVoor enkele maanden kondigde de Vlaamse C.V.P. op haar kongres haar volledige autonomie als partij aan. Het heette dat zij volledige vrijheid van handelen en optreden bezat tegenover de Franstalige christen-demokraten van de P.S.C., met wie alleen nog | |
[pagina 317]
| |
in een overlegorgaan zou samengewerkt worden. In een vorige Spiegel (Neerlandia, mei 1969) hebben wij getracht het scepticisme te verwoorden, waarmee deze verheugende en hoopgevende verklaringen in Vlaanderen onthaald werden. Het spijt ons zeer dat wij moeten vaststellen dat de sceptici het blijkbaar bij het rechte einde gehad hebben. Inderdaad, in de werkgroep-Eyskens die de kommunautaire problematiek uitpraat, treedt de C.V.P.-P.S.C. onder leidiing van de heer Houben en met medewerking van de heer Vanden Boeynants, als een even homogene partijgroep op als de andere traditionele partijen. Onze ontgoocheling hierover delen wij met de C.V.P.-jongeren, die onlangs hierover in hun prettig uitgegeven nieuw blad Radikaal bittere bedenkingen schreven.
Over wat tot nog toe in de werkgroep-Eyskens bereikt werd kunnen wij kort zijn. De woordvoerders van zowat alle partijen hebben zich herhaaldelijk verheugd uitgelaten over de hartelijke sfeer en de openheid waarmee in deze gespreksgroep - meer is de werkgroep-Eyskens in feite niet - over de hangende problemen kon gepraat worden. Naar het heet is er een verrassende bereidheid om de bevoegdheid van de op te richten regionale organen groter te laten worden dan verwacht werd. Over het probleem-Brussel is men het echter helemaal niet eens geworden. Men heeft vastgesteld dat de Belgische krantenlezer bijzonder slecht ingelicht werd over de besprekingen in de werkgroep. Er waren geen notulen, er was geen officieel verslag. Tenoren uit alle partijen deelden aan de buiten wachtende journalisten telkens mee wat zij daarbinnen verteld hadden. Momenteel werken de ministers voor gemeenschapsaangelegenheden aan een verslag dat een overzicht zou geven van de kwesties waarover een ruime concensus bestaat: hoe het er echter aan toe zal gaan, wanneer deze concensus in (grond-)wetteksten moet omgezet worden is voorlopig een vraagteken.
De laatste bijeenkomst van de werkgroep werd nog even bewogen, toen de afgevaardigden van de V.U. de vergadering verlieten en niet langer wensten mee te werken, nadat zij vastgesteld hadden dat het berucht artikel 38bis opnieuw ter sprake kwam en ook hiervoor in alle andere partijen een ruime meerderheid principieel gewonnen bleek. Zoals men weet verzet de Volksunie zich tegen deze wijziging van ons parlementair demokratisch systeem waarin de (Vlaamse) meerderheid haar machtspositie zou prijsgeven teneinde aan de (al dan niet gerechtvaardigde) vrees voor minorisatie van de Franstaligen tegemoet te komen. De eis om ‘grendels’ in de grondwet in te schrijven werd vooral gesteld door de Waalse P.S.C., die zich na de ontknoping van de Leuvense kwestie blijvend getraumatiseerd voelt. Men herinnert zich hoe deze eis, waarvoor de Waalse federalisten tot voor kort niet bijzonder veel geestdrift toonden, mede oorzaak van de mislukking van de grondwetsherziening was.
Het komt ons niettemin voor dat het heengaan van de V.U. ook moet gezien worden in het licht van spanningen die in de schoot van deze partij aan het licht komen. In verschillende nationalistische publikaties ('t Pallieterke!) werd de deelname van de partij aan de besprekingen in de werkgroep gehekeld, zodat het partijblad ‘Wij’ het nodig oordeelde een uitvoerige verantwoording van de aanwezigheid van de V.U. aldaar te laten verschijnen. Blijkbaar is er dus ook in de V.U. een kloof tussen de plannen van de leiding en de verwachtingen van (althans een gedeelte van) de basis.
Terwijl de Volksunie over het principe van een grendelgrondwet dus zelfs niet wilde praten, was de houding van de C.V.P. meer genuanceerd. Zij redeneert als volgt: telkens als een probleem gesteld is en wegens het verzet van een taalgroep niet kan opgelost worden, zal het moeten ‘opgedeeld’ worden naar de gewesten. M.a.w.: wanneer blijkt dat het nationale parlement niet bij machte is een kwestie te regelen, zal die worden verwezen naar de regionale raden. Dat zal de regionalisering van de wetgeving bevorderen. Als voorwaarde voor de aanvaarding van artikel 38bis stelt de C.V.P. dat deze moet gepaard gaan met de oprichting van gewestelijke raden met duidelijk afgebakende bevoegdheden, en het mag niet van toepassing zijn op de begrotingen, de dekreten van de kulturele raden en de sociaal-ekonomische delegatiewetten. Artikel 38bis zou dan naar de opvattingen van de C.V.P.-leiders niet een grendel maar een motor worden! Bovendien stellen zij dat, telkens als een taalgroep meent de alarmprocedure tegen een wetsontwerp in werking te moeten stellen, er een positief tegenvoorstel moet zijn.
Het moet ons van het hart dat deze interpretatie ons wel prettig maar niet bepaald overtuigend in de oren klinkt. Het lijkt ons niet erg waarschijnlijk dat de stugge P.S.C.-ers zich met een dergelijke interpretatie van de voorgestelde grendelprocedure zullen kunnen verenigen: hun kiezers eisen meer, veel meer. En wij vrezen dat het weer eens de Vlaamse Frederik zou kunnen zijn die gefopt wordt. | |
[pagina 318]
| |
3. De C.V.P. en de Vaste TaalkommissieBij de taalwetgeving werd ook besloten een vaste kommissie op te richten die over de toepassing van de nieuwe wetten zou waken. Door de regeringspartijen van toen werd deze kommissie triomfantelijk voorgesteld als het sluitstuk dat verdere sabotage en ontduiking van de taalwetten onmogelijk zou maken.
Maar vanaf de eerste dag werd deze Vaste Taalkommissie het voorwerp van een ongelooflijke boycot. Eindeloos lang moest ze wachten op huisvesting, op personeel. voldoende ambtenaren heeft zij nooit gehad. Haar adviezen werden in pers en parlement belachelijk gemaakt. Twee van haar Waalse leden saboteerden openlijk de werking en kregen in het parlement daarvoor de steun van gezaghebbende Franstalige politici, die thans in de regering zetelen.
Einde maart 1968 (men lette op de datum!) vervielen de mandaten van de leden van de kommissie. Het duurde anderhalf jaar voor deze vernieuwd werden. De Waalse minister Harmegnies publiceerde tijdens de vakantie een koninklijk besluit waarin de werkingsmogelijkheden van de kommissie nog beperkter werden en waarin nota bene dezelfde Franstalige saboteurs opnieuw werden benoemd! Het kamerlid Vic Anciaux van de Volksunie had het dan ook niet bijzonder moeilijk dit schandaal in een interpellatie tot de ministers aan te klagen. De woordvoerder van de C.V.P., oud-minister Van Elslande, viel hem bij in zijn kritiek en kondigde namens zijn fraktie een wetsvoorstel tot verbetering van de werking der kommissie aan. Maar twee dagen later keurde deze fraktie een motie van vertrouwen in het beleid van de minister en de regering goed...
Dat de oppositie schamper op deze houding reageerde hoeft geen betoog. Maar ook de Vlaamse katolieke pers vroeg bitter en scherp of de C.V.P.-leiding dan niet besefte hoe noodlottig deze houding voor de image van de partij wel zou zijn. En de vraag naar de geloofwaardigheid van de politieke partijen werd weer eens gesteld.
Deze geloofwaardigheid wordt zeker niet alleen door de houding van de verschillende partijen inzake de gemeenschapsproblemen met de dag kleiner. Verre van ons te beweren dat de kommunautaire vraagstukken de enige zijn die voor de politieke evolutie in België werkelijk belangrijk zijn. Ook inzake problemen als defensie (de socialisten en de N.A.V.O.), onderwijsbeleid (de gedurfde voorstellen voor een pluralistische eenheidsschool van de C.V.P.-jongeren), landbouw (het Mansholtplan) e.a. is er een groeiende afstand tussen politieke leiding en basis vast te stellen. Ons was het erom te doen aan te tonen hoe ook de aanpak van de beruchte Belgische nationaliteitsproblemen de desintegratie van het partijwezen in ons land in de hand werkt. J.d.D. |
|