| |
| |
| |
Publikaties
Boeken
‘Simsalabim’ luidt de titel van een uitgave liedjes, samengesteld door dr. Tj. de Haan en Cecile Moerdijk, directrice van de Vereniging voor Nederlandse Volkszang. Het is een uitstekende bundel om het zingen te bevorderen. De uitgave (firma Kruseman te Den Haag) was mogelijk door de toekenning van een Visser-Neerlandiaprijs destijds. De voorzitter van de Vereniging Nederlandse Volkszang, burgemeester J.P.M. Meuwese, reikte onlangs een exemplaar uit aan minister dr. M.A.M. Klompé in Den Haag.
H.J. Elias, Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging, 1914/1939. Antwerpen, Uitgeverij De Nederlandsche Boekhandel, 1969.8o. (Mens en Tijd. Documenten onder redaktie van prof. dr. K. van Isacker). Eerste deel: De eerste wereldoorlog en zijn onmiddellijke nasleep, augustus 1914/november 1919. 267 blz. Prijs: ingen. 245 BF; geb. 300 BF (in Ned.: ingen. f 26,50). Tweede deel: Vlaamse wederopbouw in jaren van politieke onmacht en stijgende verwarring, november 1919/december 1928. 199 blz. Prijs: ingen. 245 BF; geb. 300 BF (in Ned.: ingen. f 26,50).
Van 1963 tot 1965 verscheen bij De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen in vier monumentale delen de Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte, 1780-1914, geschreven door dr. H.J. Elias. Dit werk, dat allerwegen erkend is als een groot standaardwerk, was een ideeënhistorische benadering van het verschijnsel Vlaamse Beweging, zoals deze zich tot 1914 ontwikkeld had. Het ging de schrijver in de eerste plaats om de evolutie van de Vlaamse gedachte, die evenwel behandeld wordt in directe relatie tot de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging als politiek, cultureel en maatschappelijk fenomeen.
Na de verschijning van zijn Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte wierp Elias zich met een waarlijk noeste ijver op de geschiedenis van de Vlaamse Beweging na 1914 en thans, enkele jaren later, komt een vierdelig werk, getiteld Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging, 1914/1939 van de pers, dat te oordelen naar de tot dusver in dit jaar verschenen twee delen niet minder gedegen is dan zijn vorige werk. De delen 3 en 4 zullen ook nog in 1969 verschijnen. Dit nieuwste werk is alleen chronologisch een vervolg op het vroegere werk. De opzet is echter een geheel andere. De schrijver schetst de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging als politieksociologisch verschijnsel. Het verhaal van de gebeurtenissen en de achtergronden
| |
| |
daarvan staat centraal, de evolutie van de ideeën die leefden bij de Vlaamsgezinden vormt een onderdeel van dit verhaal. In een belangrijk gedeelte van de door hem behandelde periode was Elias een actief medespeler, nl. vanaf 1929, toen hij voorman werd van de belangrijkste Vlaamsnationalistische groepering te Gent. In 1932 werd hij verkozen tot volksvertegenwoordiger. Hij behoorde vanaf de aanvang tot de leiding van het in 1933 gestichte V(laams) N(ationaal) V(erbond), waarin hij één van de gematigde, democratischgezinde figuren was. (Desondanks werd hij, tijdens de laatste oorlog, leider van het V.N.V. en een der hoofdfiguren in de collaboratie met de bezetter.
Hoe staat nu de historicus Elias tegenover een stuk geschiedenis, waarmee hij als politicus zo sterk geëngageerd was? Laat ons vooropstellen, dat geen enkele geschiedschrijver bij de beschrijving van gebeurtenissen en bij de beoordeling van die gebeurtenis, van oorzaken en samenhangen, van personen, motieven, drijfveren, zijn persoonlijke opvattingen kan uitschakelen. In dit opzicht is geschiedenis een ‘onwetenschappelijke wetenschap’, zoals prof. H.W. van der Dunk onlangs zijn inaugurele rede betitelde.
Elias beseft dit ten volle, waar hij in zijn voorwoord schrijft gestreefd te hebben naar objectiviteit, maar er zich van bewust te zijn dat hij deze onmogelijk kon bereiken. Dit in aanmerking genomen, kan men alleen maar constateren, dat Elias in de tot dusver verschenen delen op bewonderenswaardige wijze een wetenschappelijke distantie tot de behandelde stof heeft weten te bewaren. Hij is ‘objectiever’ dan menig historicus die alleen van achter zijn schrijftafel de behandelde gebeurtenissen heeft beleefd. In dit opzicht moet echter de werkelijke krachtproef - de geschiedenis van de Vlaamse Beweging in de jaren dertig - nog komen. Wij wachten met spanning op de volgende twee delen.
Deze eerste twee delen zijn duidelijk geschreven vanuit een Vlaams-nationale overtuiging. Wel doet de schrijver de grootste moeite om met name de politiek en de opvattingen van Vlaamsgezinde voormannen, die in de politiek zijn tegenstanders waren, zo eerlijk mogelijk weer te geven en recht te doen. Dit geldt o.a. Van Cauwelaert die beschouwd kan worden als een sleutelfiguur, zo niet dé sleutelfiguur, in de Vlaamse Beweging vanaf 1914 tot in de jaren dertig. Er is een ander beeld van Van Cauwelaert denkbaar dan dat door Elias geschetst. Persoonlijk kan ik evenwel Elias' beoordeling van deze prominente politicus onderschrijven.
Elias geeft de geschiedenis van de gehele Vlaamse Beweging in het kader van het Belgische politieke leven. Een hoofdmotief in het werk is de tegenstelling sedert 1914 tussen Vlaams-nationalisten en Vlaamse belgicisten, de eersten voorstander van een autonoom Vlaanderen in wat voor vorm ook, de tweeden van een handhaving van de bestaande Belgische staatsstructuur - de eenheidsstaat -, die naar hun oordeel de gelijkberechtiging van de Nederlandse taal en cultuur niet in de weg behoefde te staan. M.i. terecht ruimt de auteur een grote plaats in aan de beschrijving van de radicale vleugel van de beweging, omdat deze, ook naar mijn mening, een zeer belangrijke motorische kracht in het geheel is geweest. Bovendien werd de interne evolutie van de beweging geheel beheerst door de tegenstelling tussen minimalisten en maximalisten (termen na 1918 gebruikt). Zeer uitvoerig en diepgaand is ook de situering van de beweging in de Belgische politiek behandeld. evenals de culturele, sociale en economische aspecten, die de strijd voor de opgang van de Nederlandse cultuur in Vlaanderen en België bepaalden.
In het eerste deel worden zeer uitvoerig afzonderlijk behandeld de drie componenten van de Vlaamse Beweging in de eerste wereldoorlog, te weten het activisme, de frontbeweging en het passivisme. Als grote winstpunten t.o.v. de beschrijving die ik hiervan in mijn eigen boek heb gegeven zou ik vooral willen noemen het meer overzichtelijk en samenhangend beeld dat Elias heeft gegeven van de interne ontwikkeling van het activisme, vooral in 1915 en 1916, en van het passivisme, zonder dat ons beider oordeel over de betekenis van beide wezenlijk verschilt.
Het laatste gedeelte van deel 1 en deel 2 behandelen de geschiedenis tot 1929. Deze periode werd gekenmerkt door de onmacht van de minimalisten in de Belgische politiek en de groeiende tegenstelling tussen minimalisten en maximalisten in de Vlaamse Beweging, terwijl onder de laatsten de onderlinge verwarring steeds groter werd.
Wat de interne verhoudingen in het Vlaams-nationalisme betreft komt Elias tot de slotsom dat het integrale grootneerlandisme - de prediking van de grootnederlandse staat -, met name gepropageerd door het weekblad ‘Vlaanderen’ politiek irreëel was en een van de belangrijkste oorzaken van de onderlinge verwarring. De grote ommekeer in de Belgische politiek kwam voor de Vlaamse
| |
| |
Beweging na de Bormsverkiezing, met de beschrijving waarvan deel 2 eindigt.
In de hier besproken twee delen heeft Elias zich wederom doen kennen als een eminent historicus. Het werk is zeer helder geschreven, de compositie is zeer overzichtelijk. Ook waar details uitvoerig behandeld worden blijft de grote samenhang steeds duidelijk.
W.
| |
Rigo de Nolf, Federalisme in België als grondwettelijk vraagstuk. With extensive English summary. Met een woord vooraf van prof. dr. F. van Mechelen en een ten geleide van prof. R. Derine. Antwerpen. De Nederlandsche Boekhandel, 1968, 8o. 496 blz. met tabellarisch overzicht en afbn. Prijs: ingen. 390 BF.
Rigo de Nolf heeft de thesis, waarmee hij te Leuven het licentiaat in de politieke en sociale wetenschappen behaalde en dat handelde over het federalisme in België als grondwettelijk vraagstuk, verder uitgewerkt en onlangs in een uitvoerig boekwerk gepubliceerd. Het is inderdaad een zeer omvangrijke studie geworden, waarin het vraagstuk niet alleen vanuit een staatsrechtelijk gezichtspunt behandeld wordt, al vormt de staatsrechtelijke behandeling wel de hoofdmoot en ook het belangrijkste gedeelte van het boek.
Het werk is in vijf delen gesplitst. In deel I wordt het vraagstuk van het federalisme in zijn algemeenheid behandeld. Het begrip federalisme wordt naar zijn taalkundige en inhoudelijke betekenis in diverse landen aan de hand van de Nederlandstalige en buitenlandse literatuur ontleed. In deel II schetst de auteur de geschiedenis van de federalistische gedachte in Vlaanderen en Wallonië in een uitvoerige verhandeling van ruim 165 blz. Deze verhandeling is in feite een overzicht, in de eerste plaats van de Vlaamse Beweging en - beknopter - ook van de Waalse, voorzover federalistische denkbeelden aan de orde kwamen. Het is niet het sterkste gedeelte van het boek. Voor een deel is het zelfs niet meer dan een compilatiearbeid, waarbij de auteur andere werken op de voet en soms vrijwel letterlijk volgt. Dit overzicht, waarin toch vrijwel geen nieuwe inzichten naar voren komen, zou naar mijn mening aan duidelijkheid gewonnen hebben, als het veel beknopter gehouden zou zijn.
In deel III behandelt De Nolf de historische context van de zes ontwerpen tot een federale staatshervorming, die vanaf 1931, toen de frontpartij het zgn. federaal statuut opstelde, tot en met 1962, toen de Volksunie het wetsvoorstel Van der Elst indiende, aan het Belgische parlement zijn voorgelegd. Terwille van de overzichtelijkheid had de auteur er wellicht beter aan gedaan deel II en III tot één geheel te verwerken. Geen van de zes ingediende wetsvoorstellen werden in het parlement serieus besproken. De politieke betekenis ervan is in de Belgische landspolitiek dan ook zeer gering geweest. Van de zes voorstellen kwamen er twee van Vlaamse zijde - de eerste en de laatste - en werden er vier door Waalse socialisten of communisten ingediend.
De Nolf ontleedt vervolgens in deel IV uitvoerig de diverse ontwerpen en vergelijkt ze onderling. In deel V geeft hij enkele bladzijden historische beschouwingen rond het federalisme. Dit deel is wetenschappelijk zeer zwak. In bijlagen worden van de behandelde ontwerpen die artikelen gegeven, die afwijken van de bestaande Belgische grondwet. Zeer overzichtelijk zijn de tabellen aan het einde van het boek, waarin de ontwerpen inhoudelijk nog eens naast elkaar geplaatst worden. Het boek heeft een uitvoerige bibliografie, een samenvatting in het Engels en een register. Het is verlucht met tal van afbeeldingen.
De waarde van het werk ligt vooral in het vergelijkend overzicht van de zes tot dusverre ingediende wetsvoorstellen. In de historische ontwikkeling is, zoals gezegd, de indiening van deze ontwerpen niet bijster belangrijk geweest, maar aangezien het federalisme een steeds belangrijker strijdvraag in de Belgische politiek aan het worden is, kan het werk van De Nolf voor de toekomst wellicht wel van enig belang zijn. De ontwerpers van toekomstige federale statuten kunnen in ieder geval bij hem te rade gaan. Of ze het zullen doen is natuurlijk een tweede.
W.
| |
Lode Wils, Het Daensisme, de opstand van het Zuidvlaamse platteland. Leuven, Davidsfonds, 1969, 8o. 238 blz. (Keurreeks, nr. 110 - 1969 - 1.)
Over priester Adolf Daens en de christendemocratische beweging, die - rond de eeuwwisseling - zijn naam heeft gekregen is in de laatste jaren een en ander verschenen, met als belangrijkste publikatie het boek van prof. K. van Isacker. In de tot dusver verschenen werken stond de figuur van priester Daens - en daarnaast die van zijn broer Pieter - centraal. Het betreft hier dan ook een uitermate dramatische stof, nl. de ontwikkeling van een christen-democratische beweging,
| |
| |
die door de sterke tegenwerking van de conservatieve tegenkrachten haars ondanks gedwongen werd buiten het kader van de Belgische katholieke partij op te treden. Alleen in Aalst kende deze beweging werkelijk succes. Tevens vond daar de tegenstelling tussen de conservatieve katholieke partijleiders, gesteund door de kerkelijke overheid, en de christen-democraten o.l.v. een priester zijn hoogtepunt. Priester Daens, op de handen gedragen door zijn volgelingen, gehaat door zijn tegenstanders en achtervolgd door de eis van de kerkelijke overheid, die wilde dat hij zijn actie verzaakte, is aan de spanningen ten onder gegaan. Het is - nogmaals - een dramatische stof van de hoogste orde.
Prof. Wils, die reeds vele belangrijke publikaties over de geschiedenis van de Vlaamse Beweging tot 1914 op zijn naam heeft staan, heeft nu een werk gepubliceerd, dat vooral belangrijk is als schets van het ontstaan van het daensisme, de wortels ervan, die teruggrijpen tot de jaren zestig. Zoals uit de ondertitel van het werk blijkt is dit daensisme meer dan een lokaal verschijnsel geweest. Tot dusver was de wordingsgeschiedenis nooit diepgaand in de bronnen onderzocht. Dit vooral maakt dit boek tot een belangrijk werk.
W.
| |
Arthur de Bruyne, ‘Petits vicaires’: Priester Daens, dom Modest van Assche, rektor Jan Bernaerts, pater Callewaert. De Panne, Vlaamse Vrienden van de Westhoek, Maskenslaan 33, 1968. 8o. 168 blz. 80 BF (+ 10 BF voor port en verpakking) - West-Pockets, 2-3.
Dit boek is een herwerking van artikelenreeksen door De Bruyne gepubliceerd in het weekblad Pallieterke. Het behandelt vier figuren, die in de Vlaamse Beweging een meer of minder belangrijke rol hebben gespeeld. Zij waren een voorbeeld van de betekenis van de lagere geestelijkheid voor de Vlaamse Beweging, de ‘petits vicaires’, die in tegenstelling tot de overwegend Fransgezinde hogere geestelijkheid, veelal overtuigde Vlaamsgezinden waren. Dit leidde in de kerk vaak tot grote spanningen en voor sommigen van de ‘petits vicaires’ tot een persoonlijk drama. De schets die De Bruyne geeft van deze vier Vlaamsgezinde geestelijken is bestemd voor een breed publiek, en is niet bedoeld als een wetenschappelijke verhandeling. Uit alles blijkt evenwel dat de schrijver zijn bronnen diepgaand bestudeerd heeft. Het werk is levendig geschreven.
W.
| |
Arthur de Bruyne, Sinn Féin. Ierland: van paasopstand tot republiek. Leuven, Davidsfonds, 1969. 8o. 186 blz. Met afbn. (Keurreeks nr. 111 - 1969 - 2.)
Gewoonlijk bespreken we in dit blad geen werken, die een nationale beweging buiten de grenzen van ons taalgebied tot onderwerp hebben. Een uitzondering moge echter gemaakt worden voor het boek van De Bruyne over de Ierse nationalistische beweging, die streefde naar volledige onafhankelijkheid van Ierland, en wel omdat het Ierse nationalisme veel Vlaamse nationalisten in het verleden gefascineerd heeft en omdat er in het Nederlands toch zo betrekkelijk weinig geschreven is over een nationale beweging, die zich geheel anders ontwikkeld heeft dan de Vlaamse Beweging. Daarom is het goed dat met name Vlamingen van dit werk kennis nemen. De Bruyne's boek is populair-wetenschappelijke geschiedschrijving in de beste zin. Schrijver kent de Ierse contemporaine geschiedenis zeer goed. Hij geeft een zeer duidelijk beeld van de Ierse nationale beweging en hij schetst zeer levendig ontwikkelingen en personen, die in de beweging een belangrijke rol speelden. Het boek heeft mij zeer geboeid, het is goed geschreven en ik beveel het dan ook van harte ter lezing aan.
W.
| |
Luc Devliegher en Luc Schepens, Front 14/18. Met een voorwoord van mr. A. de Gryse. Tielt-Den Haag, Lannoo, 1968. 8o. 178 blz. (waarvan blz. 99-178 foto's).
Dit prachtig uitgegeven boek heeft de oorlog aan het Belgische front aan de IJzer, 1914-1918, tot onderwerp. Het is deels tekst-, deels fotoboek. In het tekstgedeelte worden achtereenvolgens behandeld het verloop van de militaire gebeurtenissen, het leven van de militairen, dat van de burgers, de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging aan het front, de lotgevallen van monumenten en kunstwerken in het frontgebied, terwijl tenslotte de sfeer aan het front geschetst wordt. Het werk berust op een gedegen literatuur- en bronnenstudie, die een aantal nieuwe aspecten naar voren heeft gebracht. Met name hebben de auteurs enkele nieuwe gegevens omtrent de frontbeweging gevonden. Daarom heeft dit boek ook wetenschappelijke betekenis voor de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Het fotogedeelte geeft een goede indruk van de situatie aan en achter het front.
W
| |
| |
Les Flamands parlent aux Européens. Speciaal nummer van Synthèses, Revue internationale, novembre 1968. Paris-Bruxelles, Editions Synthèses, 1968. (120 blz., waarvan 99 blz. speciaal nummer). Prijs v.h. speciale nr.: 100 BF, te bestellen bij Ed. Synthèses, Gachardstraat 63, Brussel 5.
In deze zeer belangwekkende speciale aflevering van een Franstalig tijdschrift behandelen 12 Vlamingen, een Nederlander (prof. H. Brugmans) en een Franstalige Belg (M.P. Herremans) voor Franstalige lezers alle belangrijke aspecten van de huidige Vlaamse Beweging en van de positie van Vlaanderen in België, de verhouding tot Nederland in Europees perspectief (Brugmans), terwijl belangrijke geschilpunten onder Vlaamsgezinden door verschillende auteurs belicht worden. Een belangrijke publikatie.
W.
Wij ontvingen van de uitgeverij De Sikkel de volgende boekjes:
Van tekst naar synthese, door J. Pieters (2), handleiding voor de leraar voor het eerste jaar secundair onderwijs.
Taal en Realiteit, door J. Pieters (2) voor het tweede jaar secundair onderwijs.
Interpunctielessen met de bandopnemer (werkschrift), door J. Mertens.
Idem, handleiding.
Correct Nederlands in handel, administratie en distributie (2), door R. de Wachter (correctiemodellen).
Correct Nederlands in handel, administratie en distributie (2).
| |
Tijdschriften
‘Nu nog’, tweemaandelijks tijdschrift van de Ver. voor Beschaafde Omgangstaal, jg. 17, nr. 4, juli 1969.
In het julinummer van ‘Nu nog’ is de tekst opgenomen van de rede gehouden door prof. dr. G. Stuiveling bij de opening van de belangrijke A.B.N.-veertiendaagse in het voorjaar 1969.
De titel van zijn rede luidde ‘Het Nederlands taalgebied’. Prof. Stuivelings eerste stelling is: Staatsgrens en taalgrens vallen niet altijd samen, en hij geeft hierover een historische uiteenzetting.
Van een echte taaleenheid kan in welke staat ook volgens Stuiveling niet gesproken worden; het taalgebied blijft een taalgebied in verscheidenheid; de realiteit in elk land zijn de dialecten van plaats tot plaats verschillend, plaatselijk bruikbaar, maar niet daarbuiten. Er zijn nu eenmaal vele zaken, die zich niet laten lokaliseren en dan heeft men een andere taal als communicatiemiddel nodig, een bovenlokale eenheidstaal, met een voorgeschreven uitspraak en met een bepaalde rijkdom aan woorden.
Bij het functioneren van een algemeen beschaafde taal, de bovenlokale eenheidstaal is er naast de wetmatigheid van de daarbij dominerende streek ook de wetmatigheid van de heersende klasse. Het is nu eenmaal zo, dat de heersende cultuur de cultuur van de heersende klasse is, of nog juister van de heersende klasse van gisteren, want bewezen is, dat ‘men’ steeds heeft geprobeerd zich te assimileren met de bòvenliggende groep en zo nam ‘men’ ook het cultuurpatroon over van de gegoede burgerij en de adel. Daarom is het ook van eminent belang, dat in Vlaanderen in de leidende kringen het Nederlands wordt gesproken, want als de leidende kringen het doen, doet de rest het vanzelf en als de leidende kringen dat weigeren dan doen de anderen het al evenmin.
De geschreven taal noemt Stuiveling de derde wetmatigheid. Dat geschreven woord vindt de mens in zijn krant, de brieven, het boek. De geschreven taal verschilt fundamenteel van de gesproken taal: redelijker, minder geëmotioneerd, beheerster èn... verzorgder. En deze geschreven taal werkt weer onweerhoudbaar in op de gesproken taal, zowel in spelling alsook in woordkeus.
In Zuidnederland was in de 19e eeuw geen gezaghebbend centrum, noch een gezaghebbende klasse, die Vlaams was. De burgerij in Vlaanderen sprak Frans. De bovenlokale taal was het Frans. De staatsgrens tussen Nederland en België kan geen taalgrens meer zijn, nòch worden, omdat de verschillen tussen Zuid- en Noordnederlands niet groter zijn dan de verschillen tussen West- en Oostnederlands. Moet Vlaanderen zich nu - wat de taal betreft - naar Holland richten!
Moeten niet, maar men zal wel moeten constateren, dat het gebeurt, geleidelijk en min of meer.
Er wordt in Noord en Zuid ernstig gestreefd naar een ontwikkeling naar een grotere eenheid èn samenhang, ja deze ontwikkeling kan zelfs niet meer worden tegengehouden. En ze komt nog vroeg genoeg om onze taal en cultuur de kans te geven zich zèlf te zijn.
| |
| |
Indonesia, Uitgave: Indonesische Ambassade-Nederland, mei/juninummer-1969.
Met buitengewone belangstelling hebben wij kennisgenomen van dit nummer van ‘Indonesia’, een publikatie, die wij nog niet kenden.
Het mei/juninummer opent met een causerie over ‘De mystieke en culturele waarde van Borobudur’ in het consulaat-generaal van de Republiek Indonesia, Amsterdam, op 12 mei 1969 door mej. N. Suryanti, van het departement van Voorlichting.
Onder de titel ‘Wat anderen zeggen’ troffen we opmerkingen aan van de heer W.Ch.J.M. van Lanschot, president van de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogsslachtoffers, die in het voorjaar '69 een bezoek aan Indonesië bracht, waar hij met It. gen. M. Sarbini een gezamenlijke verklaring tot stand bracht, waarin beiden verklaren, dat zij er aan twijfelen of het oprakelen van het verleden inzake ‘Oorlogsmisdaden’ wel énige zin heeft, juist nu de toekomst zoveel mogelijkheden biedt voor constructieve samenwerking.
Vervolgens namen we kennis van de tekst van de gemeenschappelijke verklaring n.a.v. besprekingen in Rome met de min. van buitenlandse zaken van Indonesia, Adam Malik met de Ned. ministers Luns en Udink.
Voorts een vraag- en antwoordspel tussen president Suharto en de ‘Organization of Asian News Agencies’ over economische en sociale samenwerking. (Engelse tekst). In een rubriek ‘Onhoorbaar groeit de padi’ nemen we kennis van cijfers over de Indonesische export in 1973, het optimisme van de Wereldbank over de Economische ontwikkeling in Indonesia, de landbouw en infrastructuur, het vijfjarig ontwikkelingsplan in de agrarische sector, het voedselprogramma, de rijstvoorraden in 1969, kredieten voor de industriële projecten en de bouw van een handelsluchtvloot, reorganisatie van de Djakarta Lloyd en inter-insulaire scheepvaart-trajecten.
| |
‘De Post van Holland’, maandblad van de Nederlandse Bond in Duitsland, 41ste jg., no. 8, augustus 1969.
Bevat o.a. een artikel over ‘Ook België herdenkt Erasmus’, overgenomen uit de ‘Haagse Post’, een Rembrandtartikel, een bericht over de Belgische declamator Antoon van der Plaetse, die Amerika en Canada bezoekt, een bijdrage over Pieter Bruegel, die 400 jaar geleden stierf en de schilder is van het Vlaamse boerenleven en tenslotte een hulde aan de kleinkunstenaar Paul Duval, die 70 jaar wordt en voor wie de Nederlandse bard Clinge Doorenbos een huldezang schreef. |
|