voorstellen te formuleren. (Zie het artikel van mevrouw mr. J.M. Corver-van Haaften, ‘Benelux-integratie, economisch, sociaal en politiek’, in Neerlandia van januari 1968). Op zijn op 21 april jl. gehouden jaarvergadering kwam het Nederlandse Beneluxcomité tot de volgende uitspraak: ‘Het Nederlandse Beneluxcomité dringt er bij de Beneluxregeringen op aan op de komende Beneluxregeringsconferentie alles in het werk te stellen een permanent comité van gezaghebbende politici uit de drie landen op te richten, dat als opdracht zou hebben de volledige verwezenlijkiing van de Unie te stimuleren’. De regeringen zijn maar zeer ten dele aan deze verlangens tegemoetgekomen.
Een werkelijk radicale aanpak van de Benelux-integratie, zoals het Nederlandse Beneluxcomité deze verlangt, kunnen we dus ook na de jongste topconferentie niet verwachten. Volkomen terecht wordt door het Beneluxcomité betoogd, dat een krachtige executieve nodig is om belangrijke problemen als het zeehavenbeleid, de industriële samenwerking, de ruimtelijke ordening, het wetenschaps- en cultuurbeleid op een fundamentele wijze aan te pakken. Het comité dringt ook aan op een cultureel Beneluxakkoord.
Wat de noodzaak van een krachtige aanpak betreft, zijn wij het in de grond eens met het Benelux-comité. Naar onze mening is het echter even noodzakelijk vast te stellen, op welke grondslag men de samenwerking in de toekomst wil laten berusten. Ziet men deze uitsluitend of vooral als een samenwerking van drie staten? In dat geval kunnen we, dunkt ons, niet zo heel veel verwachten inzake de uitbouw van Beneluxorganen. Want de voltooiing van de Beneluxintegratie is niet alleen een kwestie van de antisentimenten - die niet alleen in Wallonië, maar ook in Nederland bestaan - te overwinnen; ze hangt ook ten nauwste samen met de vraag, hoe men de positie van de cultuurgemeenschappen ziet in Beneluxverband. En dit laatste houdt weer sterk verband met de interne staatkundige structuur van België. Zoals bekend staat deze thans op de helling. Het is nog niet te voorspellen, hoe die structuur er over enkele jaren precies uit zal zien, al ligt een ontwikkeling naar een vrij grote mate van autonomie voor elk van de twee grote taalgroepen in België voor de hand.
Met alle begrip voor en ook instemming met de eis van een spoedige krachtige aanpak van de Benelux-integratie, zoals onlangs naar voren gebracht door het Nederlands Beneluxcomité, menen we niettemin, dat het wenselijk is eerst na te gaan, wat tot de competentie van een toekomstige Benelux-executieve van de drie staten zou moeten behoren en wat tot de competentie van een - niet alleen door ons herhaalde malen bepleit - orgaan voor de integratie, in de eerste plaats de culturele integratie, van de gescheiden delen van de Nederlandse cultuurgemeenschap, van Noordnederland en Vlaanderen. In ieder geval zou de culturele integratie van de Nederlandse cultuurgemeenschap tot de competentie van laatstgenoemd orgaan en niet tot die van een Benelux-executieve moeten behoren. Dat komt overeen met het beginsel van de culturele autonomie, die in België thans een begin van uitvoering krijgt. Het Nederlandse Benelux-comité zou er ons inziens goed aan doen in ieder geval het culturele Benelux-akkoord, dat het wenst, van zijn agenda af te voeren.
Welke onderdelen voorts nog een vraagstuk van in de eerste plaats Noordnederlands - Vlaamse samenwerking zouden kunnen zijn, onder leiding van een toekomstig orgaan voor de integratie van de gescheiden delen van de Nederlandse cultuurgemeenschap, hangt in belangrijke mate samen met de