Neerlandia. Jaargang 73
(1969)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Vlaamse achterstand In het wetenschappelijk onderzoek
| |
De situatieVroeger was het wellicht de kunst die de speerpunt vormde van een cultuur. In het huidige tijdsgewricht is het wetenschappelijk onderzoek even bepalend voor het aanzien en de uitstraling van de cultuur van een volk. Daarbij komt nog dat het toegepast wetenschappelijk onderzoek een grote betekenis heeft voor de economische expansie. Dat een volk zich wellicht meer door zijn ontwikkelingsgraad dan door zijn bewapening handhaaft, is een waarheid die doorgedrongen is tot aan de uithoeken van onze zgn. ‘beschaafde wereld’. Zowel wat de huidige staat van zaken als de te verwachten ontwikkeling betreft mogen wij aannemen dat Nederland op hetzelfde niveau staat als zijn westerse E.E.G.-partners. In 1972 zal Nederland 2,15% van zijn bruto nationaal produkt besteden aan wetenschappelijk werk (3,42% van de staatsuitgaven). Voor België zou dat resp. slechts 1,48% en 2,31% zijn. België boekt dus een duidelijke achterstand niettegenstaande de staatsbegroting 1969 ongeveer 12 miljard B.F. voorziet. Aan de hand van kredieten toegekend aan resp. Nederlands- en Franstaligen in België en bij een algemene optelling van de aantallen Nederlands- en Franstalige vorsers (ongeveer 10.000), komt het uit dat het wetenschappelijk werk in België voor 70% in de handen is van Franstaligen. De regering gaf mij officieel toe dat zulks inderdaad het geval is. | |
[pagina 106]
| |
Ieder kandidaat-student in geschiedkundige of sociale wetenschappen kan aan de hand van de geschiedenis van de Vlaamse Beweging, de historische, de economische en de sociale oorzaken opsommen die als gevolg hebben dat de Vlamingen minder kansen krijgen en ook minder dynamisch zijn dan de Franstaligen wat betreft het verrichten van wetenschappelijk werk. De Vlamingen worden hier én als arbeiders, én als belastingbetalers, én in cultureel opzicht ‘gealiëneerd’. Deze aliënatie treft vooral de minder welgestelden gelet op het feit dat de welgestelden in Vlaanderen nog deels Franssprekenden zijn. Uit deze aliënatie moet zoals uit iedere aliënatie een strijd ontstaan. Deze strijd is een klasse-strijd voor de democratisering van het wetenschapsbedrijf en een nationale strijd voor de vernederlandsing ervan. Uit deze indicatie (evenals uit vele andere) is af te leiden dat het huidige Vlaams nationalisme fundamenteel een sociaal-links nationalisme is. De aliënatie van de Vlamingen in wetenschappelijk opzicht is een algemeen-Belgisch probleem, want uit de cijfers van de Belgische achterstand is af te lezen dat deze in feite een Vlaamse achterstand is. Deze Vlaamse achterstand vormt een zieke plek in de zuidelijke flank van onze Nederlandse stam en staat de algemeen-Nederlandse samenhorigheid in de weg. Samenhorigheid wordt bevorderd door gelijkwaardigheid van de deelgenoten. Het potentieel dat de Vlamingen kunnen inbrengen is vrij gering als men cijfers naast elkaar legt:Rijksuniversiteit te Gent.
11 miljoen Noordnederlanders = 100-5 1/2 milj. Vlamingen = 50, maar deze 50 werken op de 2/3 van de verhouding 3 (Nederland) c. 2 (Belgie). Ik zal er niet ver naast zijn als ik de verhouding Noordnederland-Vlaanderen in wetenschappelijk opzicht kwantitatief op een 4 - 1 1/2 verhouding schat. Ik weet dat ik vermetel handel hierbij met een zuiderse lichtzinnigheid met cijfers om te springen. Ik weet echter ook dat het verschil in hogere ontwikkelingsgraad tussen Nederlanders en Vlamingen als gevolg heeft dat het Noorden nog meewarig op het Zuiden neerkijkt en ook de besten onder de Ne- | |
[pagina 107]
| |
derlanders in vele gevallen niet verder denken dan aan het cultureel bemoederen van hun Vlaamse ‘broeders’. Deze Vlaamse broeders zijn al van nature beschroomd en compenseren dan hun frustatie in uitbundige festijnen of in afkeer tegen de ‘Ollander’. Dat is één aspect van het drama van de ‘Twee Conincskinderen’ die al even moeilijk bij mekaar geraken als Schelde-Maas en Rijn ‘verbonden’ geraken of de kaas- en tomatenhandel geharmoniseerd. | |
De oplossingHet is evident dat de Vlamingen zelf hun achterstand moeten ophalen. Zij moeten het zelf doen! Beweren dat dit alleen een kwestie is van heldhaftige mentaliteitsverandering bij onze jonge vorsers is een romantisch gezwam van een aderverkalkt Establishment. Ongetwijfeld dient het aspiratie-niveau van vele jonge afgestudeerden gestimuleerd. Ik ‘contesteer’ echter de oudere Vlaamse hoogleraren die beweren dat het er alleen om te doen is dat de jonge Vlamingen zich meer zouden moeten interesseren in wetenschappelijke carrières. Ik contesteer het bestel (het Establishment) van het Belgisch wetenschapsbedrijf en van onze universiteiten, zonder daarom in alles het ‘bestel van de contestatie’ te vervoegen! Wij lezen in de Schrift: in den beginne was het Woord. Hiernaast stel ik als politiek Evangelie: in den beginne zijn de ‘structuren’ en ‘de kredieten’. Het is duidelijk dat wij inzake structuren volwaardig cultureel federalisme nodig hebben. Cultuur is heel wat meer dan ‘taal’ en ‘Schone Zaken’. Het voorstel van Wet, dat ik reeds in september 1968 met mijn politieke vrienden Coppieters en Baert heb neergelegd, behelst dat de kredieten ‘wetenschappelijk onderwijs’ tussen de Franse en Vlaamse sector moeten verdeeld worden in demografische verhouding van de leeftijdsklasse 18-25 jaar en de kredieten ‘wetenschapsbeleid’ in demografische verhouding van de bevolkingseffectieven. Niets meer maar ook niets minder! Wij beogen hiermede noch wetenschappelijk separatisme noch afzondering! Wij willen echter dat de gemeenschappelijke instellingen en initiatieven gespijsd worden uit de Vlaamse of Franse kredieten pro rato het aantal tewerkgestelde Nederlands of Frans gediplomeerde vorsers. Onze achterstand halen wij zodoende niet automatisch in, want een wetenschapsmens vormt men niet in één jaar tijds. Als wij, Vlamingen, echter de eerstvolgende jaren ons krediet niet zouden opgebruiken, willen wij het naar ons goedvinden besteden om door een fundamentele democratisering van het voortgezet onderwijs de vele ongebruikte jonge talenten te valoriseren. Wij zijn bereid daartoe heilige huisjes op te blazen en heilige koeien af te slachten. Het plan dat ik becijferd heb zou als gevolg hebben dat wij, Vlamingen, op 15 jaar tijds het Noordnederlandse niveau raken. Dàn en pas dàn kunnen wij serieus aan algemeen-Nederlandse integratie gaan doen. Zolang wij, Vlamingen, met onze arbeid en ons geld niet politiek de baas zijn in eigen huis, kan deze integratie nuttig worden voorbereid door ministeriële rede- | |
[pagina 108]
| |
voeringen, door samenwerking op het vlak van de literatuur, de kunst, de volwassenen- en jeugdvorming. Ik koester een hoge waardering voor allen die zich voor zulke zaken inspannen als sjouwers van de stenen. De bouwers van de tempel zijn ze niet. Nederlanders en Vlamingen zullen pas dan de handen in mekaar leggen als zij mekaar als wetenschappelijk en politiek gelijkwaardigen in de ogen kunnen zien. Voor deze politieke strijd rekenen wij, Vlamingen, alleen op ons zelf. Wij hopen alleen dat het Noorden er enige waardering voor wil opbrengen. |
|