de rij met een beschouwing over de Nederlandse dagbladpers, die ons weinig nieuws vertelt, maar voor de lezers die minder meeleefden met de ontwikkelingen in de Nederlandse pers, vooral na de tweede wereldoorlog, is dit overzicht het lezen overwaard.
De heer Ludo Bekkers uit Antwerpen schetst de grote betekenis van het Abbemuseum, niet alleen voor Eindhoven maar ook voor andere plaatsen en zelfs voor het buitenland, dat zich graag laat voorlichten door Eindhoven, zoals o.a. in Kassel het geval is geweest.
De heer Bekkers neemt deze gelegenheid te baat om zijn bekommernis te uiten over de musea in België die zich concentreren op conservering van hun bezit en weinig of niets doen aan het organiseren van tentoonstellingen en uitlenen van eigen bezit aan andere musea, wat in Nederland voortdurend gebeurt.
Mr. Ton Frenken uit Vught richt onze ogen op de Limburgse beeldhouwer Frans Peeters, die niet werkt met gips, marmer of brons, maar met Polyester, waarmee hij zijn nu algemeen bekende ronde plastieken vervaardigd, waarvan verschillende voorbeelden in het rijk geïllustreerde artikel zijn vastgelegd.
Over de Nederlandse film, de vele ups and downs, maar toch ook weer een prettige toekomstvisie, licht ons de heer A. Koolhaas uit Amsterdam in. Voor de documentaire films, de wetenschappelijke, onderwijs- en voorlichtingsfilms is ook in Nederland een grote toekomst weggelegd, meent hij en zulks op goede gronden.
De bekende Parijse Neerlandicus prof. dr. Pierre Brachin schreef een prachtig artikel over de onlangs overleden Anton van Duinkerken, de letterkundige, maar ook de hoogleraar in Nijmegen, opvolger van prof. Asselbergs.
Brachin zou een bloemlezing uit het werk van Van Duinkerken in het Frans met bijzondere voldoening tegemoetzien. In het Frans, zegt prof. Brachin, omdat de Franse taal en cultuur steeds een aparte plaats bij Van Duinkerken hebben ingenomen. Met een poeëm van de overleden schrijver en dichter besluit prof. Brachin zijn beschouwing. Van dit gedicht, zei Michel van der Plas - aldus Brachin - dat hij als gymnasiast eens had meegemaakt, dat Van Duinkerken zijn ‘Bomen in september’ voorlas en hij toen daarin zó sterk het failliet der gemeenschapsvreugde en de weemoed der vereenzaming had beluisterd. Er was in Van Duinkerkens vroege bundels een zekere neiging tot melancholie, die altijd gebleven is, gevoed door het weten van het eindige, van het voorlopige, van het hopen op het eeuwige.
‘Vlaams toneel in Nederland’ is de titel van het volgend artikel, geschreven door André Rutten (Amsterdam).
Het Vlaams toneel bleef na de scheiding tussen Noord en Zuid in de zestiende eeuw als een verkommerd weeskind achter. Dat gaat eigenlijk zo door tot in de 20ste eeuw een Hugo Claus probeert nieuw bloed in het Vlaams toneel te pompen.
In één adem noemt Rutten dan Carlos Tindemans en de Vlaamse acteur Alex van Royen met zijn veeljarige toneelpraktijk bij de Nederlandse Comedie, die de stadschouwburg van Amsterdam bespeelt en naast dit trio Ton Lutz, de Nederlandse regisseur, die alle stukken van Claus regisseerde.
Het Vlaamse toneel speelt (nog) geen rol in het artistieke toneelleven van Nederland. In het zuiden, Brabant bv., ligt dat weer anders en gunstiger voor het Vlaamse toneel. Rutten wijst nog op de toneeluitwisselingen tussen Nederland en Vlaanderen. Tussen de jaren 1962 en 1967 hebben Nederlandse gezelschappen 68 voorstellingen in België gegeven, de Vlaamse gezelschappen 54 in Nederland. Hij voorziet in de toekomst betere kansen voor het Vlaamse toneel in Nederland.
Zeer lezenswaardig is het artikel van Leon Schoenmakers over het ‘Holland Festival’, waar hij teveel improvisatie aantreft, misschien te verklaren door het niet aantrekken van een artistiek directeur.
Over een Nederlands boek in het buitenland: het in 1906 verschenen werk van Couperus ‘Van oude mensen - de dingen die voorbijgaan’, zestig jaar later vertaald in het Pools, schrijft prof. dr. Eugeniusz Klin, die verwacht dat een tweede oplaag binnenkort zal verschijnen, daar van de eerste oplaag van 10.000 exemplaren geen enkel exemplaar meer in de boekhandel verkrijgbaar is.
Aldert Walrecht houdt zich bezig met Lucebert's ‘Visser van Ma Yuan’, in vele talen vertaald.