| |
| |
| |
Samenwerking en integratie van het volksontwikkelingswerk in Nederland en Vlaanderen
Gespreksnota voor het Nederlands Centrum voor volksontwikkeling, opgesteld door F. Erens
Deze interne gespreksnota, opgesteld door de heer F. Erens, geeft naar ons oordeel een duidelijk overzicht van de problematiek van de algemeen-Nederlandse integratie, zoals deze zich voordoet op het terrein van het volksontwikkelingswerk. Daarom zijn wij de heer Erens er zeer erkentelijk voor, dat hij ons toestemming heeft verleend dit stuk te publiceren.
Red.
| |
1. Uitgangspunt
Wil een gesprek over samenwerking en integratie zinvol zijn, dan is de beantwoording van fundamentele vragen, gesteld in het licht van een toekomstperspektief, noodzakelijk.
Deze vragen zijn:
a) | wordt de cultuureenheid van de Nederlanden anno 1968 (en gezien in Europees perspektief) meer gezien in het Nederlandse staatsverband of meer als eenheid van de Nederlanden (inclusief Vlaanderen)?
De vraag is dus niet zozeer wat momenteel is, maar wat voor de toekomst gewenst wordt. |
b) | wanneer de conclusie leidt tot de cultuureenheid der Nederlanden, dient deze dan meer gezocht te worden in:
1e. | integratie tot één geheel? |
2e. | samenwerking van twee delen (Nederland en Vlaanderen)? |
3e. | federale samenwerking van meerdere delen en zo ja, welke? |
|
| |
2. Waarom integratie (hetgeen meer is dan samenwerking)?
Geheel los van het vorenstaande is met name voor het specifieke volksontwikkelingswerk een hechter samengaan van veel betekenis o.m. om de volgende redenen:
a. | ‘De taal’, het medium bij uitstek in ons werk hebben wij gemeenschappelijk. De taal is wezenlijk een ‘wij-verschijnsel’ - aldus prof. Kwant - zij heeft een vergemeenschappelijkende funktie. |
| |
| |
b. | Naarmate staatsgrenzen vervagen - dit proces gaat door, ondanks weer opduikend nationalisme - zal een culturele integratie zeker binnen de taaleenheid steeds meer voor de hand liggen. |
| |
c. | Het hoofdaccent van verschil in karakteristiek binnen de Nederlanden wordt niet primair bepaald door de staatsgrenzen. |
| |
d. | Wanneer het volksontwikkelingswerk ernst maakt met de bevordering van openheid en onderlinge solidariteit, moet het op zijn minst een normale zaak worden, dat deelname aan dit werk over en weer als een vanzelfsprekendheid beschouwd wordt. |
| |
e. | Noord- en Zuid-Nederlanders zullen hierdoor meer begrip en waardering voor elkaar krijgen, hetgeen nu nog geenszins algemeen het geval is; zij kunnen bovendien veel van elkaar leren. |
| |
Concluderend
Gesteld kan worden, dat bevordering van groter eenheid in verscheidenheid een opgave voor het volksontwikkelingswerk is.
| |
3. Vormen en methoden van integratie en/of samenwerking
De vaststelling van de principiële uitgangspunten zal gedeeltelijk een antwoord geven op de vraag naar vormen en methoden. Bij een praktische uitwerking springen vier mogelijkheden naar voren:
a. | Samenwerking van het gebundelde (staats)-Nederlandse en het Vlaamse geheel, zoals bijv. tussen N.C.C. en Vlaamse Kultuurraad. |
b. | Een volledige integratie en organisatorische eenheid zoals bijv. het Algemeen Nederlands Verbond met het tijdschrift Neerlandia. |
c. | Een hechtere integratie en samenwerking per gewest en deze gebundeld in één Ned. Centrum voor Volksontwikkeling. |
d. | Uitgaan van bestaande organisaties van samenwerking. |
Wellicht zijn nog andere vormen denkbaar, mits deze beperkt worden tot het volksontwikkelingswerk.
| |
4. Nadere toelichting
Enkele opmerkingen over genoemde mogelijkheden:
ad a. | Afgezien van het feit, dat het hier om twee ongelijke grootheden gaat (staatsnationale eenheid en Vlaamse eenheid), blijft een samenwerking (niet organisatorische integratie) altijd de tweeledigheid benadrukken. De moeilijkheid met de ongelijke grootheden zullen manifest blijven. |
ad b. | Volledige integratie in één organisatorische eenheid zou juist zijn, maar heeft zijn bezwaren wanneer deze eenheid alleen in de top tot stand wordt gebracht en niet organisch van onderop groeit. De samenwerking zal vooral situatie-gebonden moeten zijn (Brentjens ‘Dux’). |
| |
| |
ad c. | Deze situatie-gebonden samenwerking manifesteert zich steeds meer op regionaal niveau bijv. Noord-Holland, Gelderland, terwijl de samenwerking met name in Limburg over de Belgisch-Nederlandse grens heen plaats vindt. |
| |
Concluderend
kan gesteld worden, dat een combinatie van b, c en d de meest gewenste vorm zou zijn, zodat naast de eigen regionale contacten aan de grenzen ook contacten tussen ver van elkaar verwijderde regio's tot stand worden gebracht, mits b vanuit c wordt opgebouwd en niet omgekeerd.
| |
5. Bestaande vormen van integratie en samenwerking
Er zijn veel Belgisch-Nederlandse contacten. Deze kunnen - voor wat ons overleg betreft - onderscheiden worden naar werksoort en naar geografische omvang.
A. | Naar werksoort zijn er contacten op het gebied van onderwijs, amateurtoneel, letterkunde en de vooral historisch gezien belangrijke Nederlandse Congressen. Genoemde contacten zijn geografisch gezien landelijk wat betreft Nederland en regionaal wat betreft Vlaanderen. De twee voor het volksontwikkelingswerk belangrijkste contacten zijn:
a) | het Noord-Zuid Contactcentrum voor Volksontwikkelingswerk in Verenigingsverband (7 organisaties uit Vlaanderen en 4 uit Nederland) en |
| |
b) | de conferentie Volksopvoeding voor het Nederlandse taalgebied, zomede de uitgave van ‘Volksopvoeding’. |
|
| |
B. | Naar geografische omvang bestaan naast de bovengenoemde meer organisatorische contacten de regionaal functioneel werkende contacten en ook geheel geïntegreerde eenheden. Zo kent Limburg samen met Belgisch Limburg het Groot Limburgs Toneel (beroeps), de Ver. van Limburgse schrijvers, het Alg. Limburgs Jeugdfestival enz. Soortgelijke contacten bestaan er tussen Noord- en Zuid-Brabant (bijv. Stichting Vlaams Festival te Eindhoven), tussen Zeeuws-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen. Voor ons van belang zijn de contacten binnen het Volksontwikkelingswerk. Zo legt de Volkshogeschool in Noord-Brabant contact met de Vlaamse Volkshogeschool. De Limburgse Contact-Commissie voor volksontwikkelingswerk wil uitgroeien tot een commissie voor heel Limburg (Belg. en Ned.). |
| |
6. Een nieuw orgaan of uitgaan van het bestaande?
Voorop dient te staan, dat het Ned. Centrum voor Volksontwikkeling alleen dient te streven naar samenwerking en integratie op haar werkgebied en niet naar culturele integratie in het algemeen. (Dit gebeurt reeds binnen de Stichting voor Culturele integratie Noord-Zuid.)
| |
| |
Vervolgens kan gesteld worden, dat het creëren van een nieuw lichaam alleen bevorderd moet worden, wanneer dit persé nodig is. Bestaande contacten op ons werkterrein zijn alleen de twee genoemde: het Noord-Zuid Contactcentrum voor Volksontwikkelingswerk in Verenigingsverband en het tijdschrift Volksopvoeding. Bijlage I geeft inzicht in de opbouw van de Stichting voor de Culturele integratie in Noord en Zuid.
Het D.-B. bestaat uit: mr. Knapen (voorz.), dr. Verkade (onder-voorz.), de heer Coert (penningm.), de heer Theuwissen (secr.), dr. Willemsen en de heer De Vroede, N.J.G., N.C.C. en N.O.G.C. hebben elk recht op een zetel in het D.-B.Ga naar voetnoot1)
Het leden-overzicht laat zien, dat niet alleen zeer verscheiden organisaties lid zijn, maar ook dat in zekere zin doublures voorkomen doordat én het Noord-Zuid Contactcentrum Volksontwikkelingswerk lid is én verschillende in dit Contactcentrum samenwerkende organisaties zoals Davidsfonds, Bond van Volksuniversiteiten e.d.. De vraag lijkt dan ook gewettigd of het geen aanbeveling verdient de Stichting voor Culturele Integratie op te bouwen op ‘sectoren’.
Daarnaast bestaan de steeds meer in het praktische werkvlak opererende regionale contacten. Concluderend zou de volgende strategie overweging verdienen:
a) | Bevorderen van regionale contacten voor het volksontwikkelingswerk, waarin dezelfde organisaties voorkomen als in het Nederlands Centrum. In de grensregio's zouden dit contacten over de staatsgrens heen moeten zijn. |
| |
b) | De totstandkoming bevorderen van een Noord-Zuid Contactcentrum voor volksontwikkelingswerk in internaatsverband, in dezelfde geest zoals het reeds bestaand Contactcentrum in Verenigingsverband. Het is zeer te betreuren dat dit contact nog steeds niet tot stand kwam. Naast partikuliere organisaties zouden ook centra door de gewestelijke overheden opgezet hierin betrokken moeten worden op voet van gelijkheid. |
| |
c) | Een goed functionerend Contactcentrum voor volksontwikkelingswerk in internaatsverband zou vervolgens samen met dat in verenigingsverband een Noord-Zuid Centrum voor Volksontwikkeling kunnen worden. Dit Centrum zou zowel zelfstandig als ook als ‘sector’ binnen de Stichting voor de Culturele integratie in Noord en Zuid moeten opereren, zoals het Ned. Centrum zelfstandig én als sector binnen ‘één N.C.C.-nieuwe stijl’ dient te werken. |
| |
d) | Een Noord-Zuid Centrum voor Volksontwikkeling zou met name nauwe contacten moeten onderhouden met de contactorganisaties in de Zuidgrens-regio's waar zich veel praktisch contact en samengaan afspeelt. Een vraag is zelfs of het geen aanbeveling verdient, om naast afgevaardigden van landelijke organisaties ook een afvaardiging van Noord-Oost Nederland, Randstad en Zuid-Nederland (inclusief Vlaanderen) in het Noord-Zuid Centrum op te nemen en wel om praktische en psychologische motieven: Vlaanderen kan geen gelijk spel leveren tegen lande- |
| |
| |
| lijke Nederlandse organisaties. Bovendien is het direkte contact met het feitelijke werk meer gewaarborgd door een opbouw vanuit de regio's. Terwijl bovendien op deze manier naast de frekwente grenscontacten ook de contacten op grotere afstand (Brabant - Noord-Holland, Vlaanderen - Groningen, Friesland - Limburg, etc.) tot stand komen. |
| |
e) | Het aldus gevormde Noord-Zuid Centrum voor Volksontwikkeling zou lid kunnen worden van de Stichting voor de culturele integratie van Noord en ZuidGa naar voetnoot2). Het lijkt niet praktisch, dat daarnaast de afzonderlijke organisaties ook nog lid blijven. |
| |
7. De subsidieregeling Nederlands-Belgisch Volksontwikkelingswerk
biedt zonder twijfel zowel regionaal als landelijk financiële mogelijkheden om tot een samenwerking te komen. De regeling is echter nog te eenzijdig gericht op incidentele conferenties en cursussen, bevordert als zodanig wel een zekere mate van incidentele samenwerking, maar niet een blijvende integratie en een organisatorisch samengaan, hetgeen voor de toekomst nodig is.
Het zou een taak van het Centrum zijn om in dit licht de regeling nader te bezien en de betreffende Ministeries in beide landen hieromtrent te adviseren.
Valkenburg, 21 febr. 1968. |
|