tegenover negen Nederlandstalige! Wat de door het rijk beheerde instellingen betreft is de verhouding 10 tegenover 5; wat de vrije instellingen betreft, 10 tegen 4! Bij latere, volledige toepassing van de wet, krijgt men in Vlaanderen 19 universitaire instellingen, in Wallonië 29 en in Brussel-Brabant 8. Daarbij moet men bedenken, dat Vlaanderen een jonge bevolking van 4.442.368 inwoners telt en Wallonië een oude bevolking van 2.948.570 inwoners. Brabant telt 2.108.296 inwoners.
Uit deze toestanden vloeit dan ook logischer wijze voort, dat - wat de deelnemingscoëfficiënt aan het universitair onderwijs betreft - de zeven zwakste Belgische arrondissementen natuurlijk in Vlaanderen liggen en dat wat het aantal afgeleverde universitaire diploma's betreft de Franstaligen elk jaar met zowat 58% van de buit gaan lopen.
Met deze en andere cijfers weet de auteur de zwakke universitaire positie van Vlaanderen duidelijk aan te geven. Meteen klaagt hij de inrichtende machten aan, nl. kerk en staat, die niet alleen in het verleden schuld hebben aan deze toestand, maar ook voor de toekomst deze toestand bestendigen.
Zo weidt hij o.m. uitvoerig uit over de verschillende officiële universitaire expansieplannen, inzonderheid van de Vrije Universiteit Leuven. Plannen, die steeds door één en dezelfde konstante gekenmerkt worden, nl. dat zij steeds worden opgesteld in het nadeel van de Vlaamse jeugd in het algemeen en van de Nederlandstaligen in Brabant en Brussel in het bijzonder..
De Katholieke Universiteit Leuven is de enige onderwijsinstelling in België, die niet onderworpen is aan de taalwetten inzake onderwijs, nl. onderwijstaal = streektaal. Gesteund door de traditionele partijen en de financiële grootmachten, spant de inrichtende macht, t.w. de Belgische Bisschoppen, de K.U.L. zich in om deze abnormaliteit in de Belgische taalwetgeving te bestendigen. De auteur brandmerkt de universitaire expansieplannen van de kerkelijke hiërarchie, het plan Houben en de politiek van Vanden Boeynants, die allen de beruchte driehoek Woitrin nastreven: de voor Vlaams-Brabant fatale groot-Brusselse driehoek Brussel-Leuven-Waver.
Terloops - alhoewel dit een zeer belangrijk punt is - wijst de auteur ook op het ontbreken van elke vorm van parlementaire controle op het vrij universitair onderwijs, inzonderheid wat het aanwenden van de door de staat verleende subsidies betreft. Op ondemocratische wijze wordt het èchte beleid van de vrije universiteiten officieel aan het parlement onttrokken (alhoewel dit parlement dan toch de subsidies moet goedkeuren!) en gegeven aan ongrondwettelijke politieke driepartijenkommissies: de kommissie van het Schoolpakt en de kommisie voor de Universitaire Expansie. Tot op heden kreeg het parlement nog nooit inzage in de boekhouding van de vrie universiteiten ‘alhoewel dit wel voorzien wordt in de wet van 2 augustus 1960.
In een ander - wij mogen wel zeggen aangrijpend - hoofdstuk, trekt drs Coppieters van leer tegen de voor de Vlamingen onaanvaardbare toestanden aan de Vrije Universiteit Brussel, meer bepaald in verband met de zogenaamde ‘verdubbelde’ leergangen. Wij halen hier slechts één paragraafje aan uit dit betoog: ‘Aan de zogeheten “verdubbelde” Vrije Universiteit van Brussel werden, in 1965-'66, 2.118 leergangen in het Frans gegeven tegen 644 in het Nederlands; In goede “arithmétique belge”: 1.474 leergangen minder voor de Vlamingen.’
In het laatste deel van zijn brochure grijpt drs. Coppieters vooral terug naar de tekortkomingen van de kerkelijke overheid te Leuven, die niettegenstaande de felle reaktie in gans Vlaanderen, blijft handelen in strijd met de belangen van de volksgemeenschap, in strijd met de reële en erkende tweeledigheid van de Belgische bevolking, in strijd met de geest van het Concilie en de door Rome uitgevaardigde decreten, o.m. Vaticanum II, en in strijd met haar missie-taak.
In zijn laatste hoofdstuk, waarin hij een gezonde toekomstige universitaire expansiepolitiek in Vlaanderen bepleit, sluit drs. Coppieters zich aan bij de woorden van prof. L. Coetsier en drs. A. Bonte, in hun publikatie ‘Doorstroming naar de universiteit’, waarin het ganse probleem aldus wordt geresumeerd: ‘Er bestaat in België een ernstige wanverhouding inzake de deelneming door de twee kultuurgemeenschappen aan het universitair onderwijs. Wanneer men de huidige demografische verhoudingen in rekening brengt, zou de Vlaamse studentenbevolking bijna het dubbel moeten bedragen van het huidig effektief om een evenwichtstoestand te bereiken t.o.v. de Franssprekenden. Voor de kwalitatieve opbouw van de maatschappij betekent dit een onrustwekkend verschijnsel, dat de toekomst van Vlaanderen met een ernstige hypotheek bezwaart.’
J.S.