Neerlandia. Jaargang 72
(1968)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Nationalisme-internationalismeIn een zeer verhelderend boekje, getiteld Herlevend nationalisme, confrontatie met een oude uitdaging, dat vorig jaar gepubliceerd werdGa naar voetnoot*), houdt dr. S.W. Couwenberg zich bezig met de vraag, wat onze houding dient te zijn tegenover het overal te constateren fenomeen van een herlevend nationalisme. Hoewel de periode na de tweede wereldoorlog in het teken stond, in wereldverband en met name in Europees verband, van de oprichting van supranationale organisaties, stelt de schrijver terecht vast, dat het politieke nationalisme, dat hij omschrijft als ‘het cultiveren en accentueren van de natie en/of van de nationale staat als hoogste politieke waarde’ allerminst uit de wereld verdwenen is. In de voormalige koloniale gebieden was en is het zelfs de belangrijkste politieke kracht. Ook in Europa is evenwel een herleving van het nationalisme te bespeuren, zowel in West Europa als in de landen van het Oostblok. In West Europa vindt het een centrum in het Frankrijk van president De Gaulle, die met name in het kader van de E.E.G. de souvereiniteit van Frankrijk wil handhaven. Er is hier sprake van een staatsnationalisme, van een nationalisme, dat de nationale staat ziet als het in wezen hoogste politieke goed. Het is dit nationalisme, dat van alle politieke stromingen wellicht het diepste stempel gedrukt heeft | |
[pagina 162]
| |
op de geschiedenis van Europa in de laatste twee eeuwen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de erfenis van dit nationalisme in een Verenigd Europa niet zomaar geliquideerd kan worden. Dit blijkt ook duidelijk uit de verhelderende historische samenvatting van het nationalisme, dat Couwenberg in zijn boekje geeft.
Wij zullen het betoog van de schrijver niet in zijn geheel volgen, maar ons vooral bezighouden met de ook door hem behandelde vraag wat onze houding als Nederlanders moet zijn tussen de twee polen van nationalisme en internationalisme, van Nederlandse nationaliteit en supranationaliteit. Couwenberg betrekt het vraagstuk vooral op Nederland, op de Nederlandse staat. Wij zouden in deze korte beschouwing in de eerste plaats willen uitgaan van de Nederlandse cultuurgemeenschap, die meer omvat dan de inwoners van de Nederlandse staat. Het is onze overtuiging, dat voor de integratie van de staatkundige gescheiden delen van de Nederlandse cultuurgemeenschap niets funester zou zijn dan een volledig terugvallen van West Europa in het oude staatsnationalisme, waarin de oude gevestigde staten over een volstrekte souvereiniteit zouden beschikken. Er is natuurlijk, zeker in historisch opzicht, een nauwe band tussen nationaal bewustzijn, nationaalcultureel zelfbewustzijn en de nationale staat. De nationale staat was in het verleden en is ook nu nog vaak de belichaming van een nationaal-cultureel zelfbewustzijn. Niet altijd is dit het geval, met name niet in Vlaanderen. Daar heeft zich een nationaal-cultureel zelfbewustzijn ontwikkeld, dat voor een belangrijk gedeelte tegen de staat inging. Niettemin is er in het algemeen in Europa een duidelijk verband tussen een politiek staatsnationalisme en een cultureel nationalisme. Deze verbinding van politiek en cultureel nationalisme is in de laatste jaren het duidelijkst te bespeuren in het Gaullistische Frankrijk. En het is ongetwijfeld juist, zoals Couwenberg constateert, dat in Nederland ‘de bereidheid om de politieke onafhankelijkheid ondergeschikt te maken aan de eisen der supranationale ordening gepaard (gaat) met een verontrustende onverschilligheid voor het cultureel-nationaal eigene’.
Toch zou, als men zich op het standpunt van de Nederlandse cultuurgemeenschap als een geheel stelt, een opleving van het Nederlandse staatsnationalisme geen enkele oplossing brengen. De integratie van Nederland en Vlaanderen, in de eerste plaats de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen, kan alleen maar winnen bij een verzwakking van de staatssouvereiniteit, bij de vestiging van een internationale rechtsorde in Europa, waarbij tal van bevoegdheden van de nationale staten overgedragen zijn aan supranationale organen. Het is in het kader van deze supranationaliteit, | |
[pagina 163]
| |
in het klimaat van een Europese eenwording, dat de integratie van de gescheiden delen van onze cultuurgemeenschap het best kan gedijen.
De vraag blijft dan echter, hoe bij de zo duidelijk geconstateerde band tussen nationale staat en nationaal-cultureel zelfsbewustzijn, een algemeen-Nederlands nationaal-cultureel zelfbewustzijn kan ontstaan, als de betekenis van de nationale staat achteruit gaat. Het is een kardinale vraag. Couwenberg gaat hierop o.i. te weinig in. Een pleidooi, zoals hij geeft, voor een opvoeding tot Nederlanderschap zal althans in de Noord-Nederlandse verhoudingen weinig gehoor vinden, als een dergelijk pleidooi niet zou kunnen steunen op een herlevend Noord-Nederlands staatsnationalisme. Dit is dus de werkelijke contradictie: enerzijds moet een Nederlands staatsnationalisme, en het daarmee gepaard gaande chauvinisme, van de hand gewezen worden - op zichzelf maar ook omdat een beroep op een qua traditie isolationistisch Noord-Nederlands staatsnationalisme nooit een oplossing kan brengen voor de Nederlandse cultuurgemeenschap als geheel -, anderzijds zal een nationaal-cultureel zelfbewustzijn toch ergens op moeten steunen.
Zo deze contradictie opgeheven kan worden, dan is dat onzes inziens alleen mogelijk in een Nederlandse cultuurgemeenschap, die Noord en Zuid omvat, in een streven naar een integratie, met name een culturele integratie van Nederland en Vlaanderen. In het streven naar deze integratie kan wellicht een nieuw nationaal-cultureel zelfbewustzijn, dat de Nederlandse cultuurgemeenschap in Noord en Zuid omvat, geboren worden. Dan zal er geen sprake zijn van een zich terugtrekken in de vesting van het verouderde staatsnationalisme, dan zal aansluiting gevonden worden bij de ontwikkeling die voor Europa en voor de wereld noodzakelijk is: een ontwikkeling naar grotere supranationale structuren. Een zelfbewustzijn en een eigen identiteit kunnen het beste gevestigd worden in een streven naar nieuwe politieke vormen en niet in een poging de oude vast te houden. Dit laatste is, gezien de historisch gegroeide Noord-Nederlandse geestesgesteldheid, al op voorhand tot mislukken gedoemd. Wil Europa en wil de wereld in de toekomst leefbaar zijn, dan zal dat alleen kunnen in vormen van een politiek federalisme, met aan de top supranationale structuren en aan de basis autonome cultuurgemeenschappen. Deze laatste zullen zeer vaak samenvallen met de bestaande historische staten; soms zullen ze de grenzen van deze staten overschrijden. In de laatste situatie verkeert de Nederlandse cultuurgemeenschap. Aan de opkalefatering van een oud-vaderlandse antiquiteitenwinkel is geen enkele behoefte. Niettemin willen wij van de Prins geen kwaad weten. W. |
|