enerzijds en de Verenigde Staten anderzijds, wordt met de dag breder. De heer Lefèvre, zojuist teruggekeerd van een Amerikaanse reis waar hij deze problematiek duidelijk heeft kunnen onderkennen, moet goede redenen hebben om dit zo te stellen. (Deze bezorgdheid van de heer Lefèvre kan gedeeld worden, waar de Europese Economische Gemeenschap geen organisatie kent voor de uitvoering van speur- en ontwikkelingswerk, hoewel er sedert enige tijd grote aandacht besteed wordt aan het wetenschapsbeleid.)
Als wij in de Benelux niet onmiddellijk gezamenlijk realiseren, zullen alle belangrijke kernen van speurwerk buiten onze gewesten komen te liggen. Tot slot stelde hij, dat de openbare opinie op samenwerking attent gemaakt moet worden door meer en betere informatie wederzijds. De heer Lefèvre was niet de enige, die nadrukkelijk de informatieve rol van de pers in de Noord-Zuid- en in breder verband de Beneluxbetrekkingen benadrukte.
De heer Boertien sprak in zijn inleiding over het vele nieuws uit België, dat in Nederland slecht begrepen wordt, omdat men de achtergrond niet kent. Demonstraties maken de indruk van een tocht voor apartheid. De Nederlander schiet in deze aan het sociale aspect voorbij. Mede hierdoor is er in het Noorden onbegrip voor de Belgische taalstrijd. In het Zuiden daarentegen een onderschatting van het Calvinisme als religieuze en natievormende kracht. Over de wenselijkheid van toenadering zijn we het allen eens. Ook dat deze noodzakelijk en mogelijk is. Alleen de weg tot toenadering is nog een vraagpunt. Drie obstakels staan hiertoe in de weg en de heer Boertien wilde ze graag onder drie O's - door de heer Cals in een ander verband eens genoemd - samenvatten.
Onverschilligheid voor elkaar, vandaar onbereikbaarheid met als verder liggend gevolg onbekendheid. Wederzijdse achtergrond-informatie is bepalend voor de toenadering, aldus de heer Boertien.
De heren Fayat en Vrolijk benaderden in hun inleidingen meer de organisatorische kant van de gestelde problematiek.
De heer Fayat was van mening dat het gebrek aan gemeenschappelijke instellingen, verenigingen enz. ‘de bewerktuigde eenheid’ tegenhield. In dit verband pleitte hij voor de oprichting van een Nederlands Instituut - één Akademie voor de Nederlandse Taal. Het Nederlandse taalgebied heeft nu eenmaal geen natuurlijke grenzen. Als praktisch punt voor samenwerking bracht hij naar voren: ‘waarom in de dagbladen geen kronieken opgenomen, die dagelijks overzichten geven van wat er op het gebied van samenwerking gaande of bereikt is. Wij mogen gerust het bewustzijn van het Nederlandse taalgebied in het Europa van morgen activeren’.
De heer Vrolijk wees erop dat de kulturele eenheid in het Europa van morgen een factor van betekenis moet zijn. In toenemende mate sluit de Nederlandse regering kulturele verdragen - waarvan de uitvoering slechts de bovenlaag van de bevolking raakt - met buitenlandse mogendheden, maar er is nauwelijks sprake van preferentiële behandeling in deze van het Belgisch-Nederlands Kultureel Akkoord. Met meer menselijke contacten als draagvlak, kan er een tegenwicht gevormd worden tegen het imperialistische Franse kultuureigen. Wij weten nog te weinig van elkaar af. Voor dit contact zullen we de nodige middelen moeten aanwenden. Eveneens is nodig een grotere integratie van de massamedia. Als wens sprak hij uit plannen te doen verwezenlijken ter oprichting van een ‘Permanent secretariaat voor de kulturele integratie van Noord en Zuid’, alsmede oprichting van de Raad voor de Nederlandse Kultuur, (beide voorlopig te ondervangen door een secretariaat van de Stichting voor de Kulturele Integratie van Noord en Zuid).
In de discussie op deze inleidingen volgend kwam naar voren het superioriteitscomplex van de Nederlander, dat de integratie in de weg staat. Verder deze integratie te verwezenlijken door koördinatie van vele inspanningen van wederzijdse kant, gelijk de wens om ‘de bewerktuigde eenheid’ in de vorm van particuliere initiatieven door beide regeringen te doen subsidiëren. Van particuliere zijde kunnen deze initiatieven tot samenwerking beter tot stand komen, zo dacht het forum, omdat de Nederlandse overheid - teveel! - rekening moet houden met de Franstaligen in België om hen niet voor het hoofd te stoten! Van Belgische zijde werd uitdrukkelijk opgemerkt dat de Walen niets hebben tegen een actiever kultureel beleid vanuit Nederland.
De discussie maakte verder duidelijk, dat op het gebied van het Hoger Onderwijs er nog veel ontbreekt aan de Benelux-samenwerking. De forumleden waren het erover eens, dat in eerste instantie gestreefd zal moeten worden naar een volledige gelijkschakeling van de diploma's in de betrokken landen voor wij aan de oprichting van een Benelux-Universiteit kunnen denken. De heer Lefèvre verwees in dit verband naar de lijdensweg welke men had moeten gaan voor de stichting van de Europese Universiteit van Florence.
Bij al deze onderwerpen, in het licht van de gestelde thematiek behandeld, bleek een tastend zoeken naar samenwerking in structurele verbanden.
Een meer schematische aanpak van het onderwerp, dat kundige informatie behoeft, wil men gaan praten over wat de toenadering tussen Vlamingen en Nederlanders nu al of niet in de weg staat, zou de her en der losjes geformuleerde, maar terecht geuite wensen meer in een perspectief hebben geplaatst, het niveau van het forum en de aanwezigen waardig.