Vlaanderen
150-Jarig bestaan van de rijksnormaalschool te Lier
In het vorige nummer heeft het een en ander gestaan over de jubilerende normaalschool te Lier en het was aanvankelijk niet de bedoeling op dit jubileum terug te komen. Wij doen dit echter wel, omdat er op de academische zitting (en niet feestavond zoals aan het eind van genoemd stuk staat) op 7 mei dingen gezegd zijn over de betrekkingen Noord en Zuid die de moeite waard zijn gelezen te worden door degenen die niet aanwezig waren.
De academische rede werd uitgesproken door dr. M. de Vroede, leraar, met als onderwerp ‘De Lierse kweekschool, schepping van Koning Willem I’. De heer De Vroede, tevens voorzitter van onze provinciale afdeling Antwerpen, begon met erop te wijzen dat in 1798 in Den Haag het eerste afzonderlijke ministerie van nationale opvoeding dat Europa heeft gekend, tot stand kwam.
De eerste schoolwetten, in het bijzonder die van 1806, bezorgden het Noorden vrij vlug een aanzienlijke voorsprong op het Zuiden. Het is de eerlijke bedoeling geweest van Willem I en zijn regering het lager onderwijs in de Zuidelijke gewesten op dezelfde hoogte te brengen als die het in de Noordelijke provinciën reeds had bereikt. Het is bekend dat de Nederlandse schoolpolitiek in het Zuiden tot scherpe controverses aanleiding heeft gegeven en een der oorzaken van die omwenteling is geweest.
De heer De Vroede zei o.a. dat in 1826 de regering voor het lager onderwijs in het Koninkrijk der Nederlanden bijna twaalf keer meer uitgaf dan de Franse regering in ditzelfde jaar daaraan besteedde.
Volgens een koninklijk besluit van 31 mei 1816 dienden twee rijkskweekscholen te worden opgericht, één in de Noordelijke, één in de Zuidelijke provinciën. Dank zij gunstige lokale omstandigheden kon de eerste reeds hetzelfde jaar te Haarlem van wal steken; de oprichting van de tweede geschiedde in 1817 te Lier. Het Nederlands was de enige voertaal van het onderwijs, ook in Lier. Voortreffelijke pedagogen hebben zich met de opleiding van de Lierse kwekelingen bemoeid, we noemen uit de eerste tijd A. van de Ende, hoofdinspecteur van het middelbaar en lager onderwijs, en de directeur Schreuder. Tot 1830 heeft de school ongeveer honderdtwintig onderwijzers afgeleverd; velen verrichtten hun taak in de provincie Antwerpen en hebben het hunne bijgedragen tot de grote 19de eeuwse onderneming: de verheffing van de gewone man.
De heer De Vroede eindigde met te zeggen:
1817 blijft een belangrijke datum, èn in de ontwikkeling van het onderwijs èn, meer algemeen, in de cultuurgeschiedenis van onze gewesten.
Daarna voerden achtereenvolgens het woord de heer Frans Grootjans, Minister van Nationale Opvoeding, de heer mr. J.G.M. Broekman, directeur-generaal voor het Onderwijs, vertegenwoordiger van de Nederlandse Regering en de heer Van Elslande, Minister voor de Nederlandse Cultuur.
Deze korte redevoeringen werden afgewisseld door zang van het leerlingenkoor en ‘snarenspel’ door de solisten van het Belgisch Kamerorkest onder leiding van Georges Maes.
De heer R. Merecy, de voortreffelijke tegenwoordige directeur, kan terugzien op