Bij een voorzichtige berekening van het aantal studenten (minimaal 5000 in 1980) wordt opgemerkt dat hierbij nog geen rekening is gehouden met de te verwachten toevloeiing uit Belgisch Limburg.
Een in opzet te regionaal uitgangspunt.
Door een vestigingsplaats van een instelling van hoger onderwijs in het Maasland, aangewezen door middel van een gemeenschappelijk beleidsprogramma van België en Nederland, zou men niet alleen tot een hoger potentieel van studenten kunnen komen, maar tevens het probleem van verspilling van krachten en geld tot het enkelvoudige terugbrengen.
Stelde oud-minister Diepenhorst immers niet op 8 maart j.l. te Leuven dat, tenzij maatregelen worden genomen van beperkende aard, de universiteiten en hogescholen in Nederland binnen enkele jaren onbetaalbaar zouden zijn?
Het tweede rapport van de Stichting wetenschappelijk onderwijs Limburg van april j.l., waarin door het bureau voor het samenstellen van bouwprogramma's een schetsmatig stedebouwkundig plan voor de Zuidlimburgse universiteit wordt voorgelegd, verscherpt het idee dat hier gescheiden van Belgisch Limburg geopereerd gaat worden.
Het plan van de commissie-Herold, een particulier initiatief als pleidooi voor een interlimburgse universiteit, komt met het rapport van de stichting van wetenschappelijk onderwijs alleen overeen, inzoverre Maastricht als vestigingsplaats wordt aanbevolen. Voor het overige is enige effectuering op beleidsniveau van de interlimburgse universiteitsgedachte, uitgangspunt van o.a. dit plan-Herold, ver te zoeken.
In België is men even ver van het idee van een interlimburgse universiteit af komen te staan.
Wel constateert men dat de Bestendige Deputatie van Limburg een voortdurende druk uitoefent op de bevoegde instanties, om bij de voorbereiding van de nieuwe wet op de universitaire expansie (1968?) met de voor hun streek zo dringende behoefte aan universitair onderwijs rekening te houden.
20 april j.l. gaf deze Deputatie nog een uitvoerige mededeling uit betreffende deze universitaire expansie, waaruit het gerechtvaardigd verlangen van Hasselt om op universitair niveau opgenomen te worden in het direct wetenschappelijk onderwijs sterk sprak.
Op dit ogenblik heeft Hasselt, weliswaar dank zij de invloed van de provincie, slechts enkele bijscholingscursussen voor hen die reeds een doctoraalexamen aflegden in letteren, wis- en natuurkunde.
Nu Hasselt een eigen Bisdom krijgt zal het alleen al uit statusoverweging meer aanspraak kunnen doen gelden ter verkrijging van een universitair centrum of kandidaturen.
Ook een eenparige goedkeuring van een motie door de Limburgse Provincieraad in oktober 1966 gaf het verlangen naar een universitaire instelling in Belgisch Limburg duidelijk weer.
Heusch, de burgemeester van Aken, zei in dit verband volgens de Nieuwe Limburger van 6 mei j.l.: In beide delen van Limburg voert men een moeizame strijd om een onaanvaardbare achterstelling op het gebied van het hoger onderwijs in te halen. Niets zou zinvoller zijn dan dat die ijver zou worden gecombineerd en dat men zich vanaf het begin richtte op universitaire instellingen, die straks elkaar zouden kunnen aanvullen. Gedachten in deze worden door al té velen al té heimelijk gekoesterd. Men vreest te zeer, dat men terstond met paragrafen om de oren zal worden geslagen en met de Europese kans ook de nationale kans zal verspelen. Wij moesten als grenslanders wat vrijmoediger worden in het stellen van de eis, dat men Europa aan de grenzen moet laten beginnen. Het is toch eigenlijk al te dwaas, dat twee regeringen, die zozeer voor een open Europa ijveren als de Belgische en de Nederlandse, aan bestofte en vergeelde reglementen meer waarde hechten dan aan de mogelijkheid om de jeugd van een samenhorend gebied in één onderwijs-instituut samen te brengen.
Minister Luns heeft een uitgelezen kans zijn Europese bezieling in Limburg een concrete gestalte te geven, die de jonge generatie zeer zou aanspreken.