Neerlandia. Jaargang 71
(1967)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermdPublikatiesBoekbesprekingen/aankondigingenABC van het A.B.N. door A. Blontrock; D.A.P. Reinaert Profjes; Brussel, Amsterdam, 1966, 317 blz..De auteur van bovenvermeld boek is een hartstochtelijk strijder voor een zuiver taalgebruik in het Nederlandstalig deel van zijn geboorteland, België. Jarenlang gaf hij zijn ‘Onze Taalblaadjes’ uit, die hij in zijn vrije avonduren samenstelde en zelf met de hand zette en waarin hij op een ook voor minder geletterden bevattelijke wijze flandricismen van elke soort signaleerde en er het equivalent in het Algemeen Beschaafd Nederlands naast zette. In het voorbericht noemt de schrijver zich een ‘Oostends autodidact’ die uit eigen ervaring de vasthoudendheid en het doorzettingsvermogen kent die nodig zijn om van dialectgebruik tot beheersing, zowel mondeling als schriftelijk, van een gezuiverde vorm van onze moedertaal te komen. Het onderhavig werk is dus het resultaat van een jarenlang ijverig en nauwgezet pogen en studeren en van de sterke wil het moeizaam verworven bezit aan de taalkundige en daarmee culturele ontwikkeling van zijn landgenoten dienstbaar te maken. Vergelijkt men Blontrocks uitgave met een bekend werk op dit gebied als J.A. Daman: ‘Het Algemeen Beschaafd in Vlaanderen (Zuid-Nederland)’, dan vallen een aantal verschillen op: Ten eerste worden bij Daman de verschillen tussen Vlaams (= Zuidnederlands) en Noordnederlands naar grammaticale categorieën geordend. Zo onderscheidt hij oude zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden, die in het Noorden niet (meer), in het Zuiden wel in gebruik zijn, zoals ‘genster’ tegenover ‘vonk’, ‘kassei’ tegenover ‘straatweg’: woorden die in Noord-Nederland een andere betekenis hebben dan in Vlaanderen, als ‘schoon’ en ‘mooi’, voorts gallicismen, germanismen enz.. Blontrocks boek houdt zich met deze rubricering niet op, doch is vanuit de Vlaamse woorden en zegswijzen alfabetisch geordend. Damans boek draagt derhalve een meer wetenschappelijk, Blontrocks vooral een praktisch karakter. Een tweede verschil tussen beide werken is, dat Daman wel de verschillen tussen Vlaamse en Nederlandse woorden, uitdrukkingen, uitspraak enz. aangeeft, doch niet of nauwelijks van goed- of afkeuring blijk geeft. Zo haalt hij met instemming een woord van prof. dr. E. Kruisinga aan: ‘Inzake taal is de hoofdzaak dat men afstand doet van de waan dat taaleenheid betekent eenvormigheid ...’ Het is bekend dat over dit ingewikkeld vraagstuk in Vlaanderen velerlei opvattingen bestaan. De enen willen zich wat de vorming van een algemeen geldende cultuurtaal betreft nauw bij het Noordnederlands met zijn eeuwenoude traditie aansluiten, anderen staan een verzorgd Zuidnederlands voor dat veel van de eigen taalschat, die in het Noorden vaak niet of niet meer bekend is, behoudt. Waar allen het, meen ik, wèl over eens zijn is, dat lelijke gallicismen en germanismen en leenvertalingen uit het Frans | |
[pagina 32]
| |
moeten verdwijnen. Van fraaiigheden als: ‘houden aan’ (tenir à) = ‘prijs stellen op’, ‘schrik hebben’ (avoir peur) = ‘bang zijn’ wil iedereen wel af. Ze horen eenvoudig in het verdomboekje, en daarmee uit! Veel moeilijker ligt het probleem van de woordenschat. Moeten de Vlamingen veel of weinig van hun vaak mooie woorden van zuiver Nederlandse oorsprong opgeven, omdat ze in het Noorden niet verstaan worden? Doch ook al zou men geneigd zijn deze vraag in de laatste zin te beantwoorden, hoe kan dan de leek op taalkundig gebied beoordelen, welke woorden en zegswijzen in geheel Zuid-Nederland gangbaar zijn en welke tot een streektaal beperkt blijven? Over zijn mening in deze spreekt de auteur zich in het voorbericht niet uit. Doch uit de wijze van behandeling blijkt wel (en hij is daarbij in goed gezelschap) dat hij het Noordnederlands vrijwel met het A.B.N. gelijkstelt. Misschien is dit voor het eenvoudig publiek, dat hij vooral op het oog heeft, pedagogisch ook de beste methode. De kans dat de Vlaming in dit opzicht zijn doel zal voorbijschieten is immers tamelijk denkbeeldig. Als derde onderscheid kan men aanmerken, dat Daman zijn voorbeelden geheel aan de Vlaamse literatuur ontleent, terwijl Blontrock meestal met zelfbedachte voorbeeldzinnetjes werkt; dit laatste misschien ook in verband met zijn doelstelling: in de eerste plaats de gesproken taal van zijn landgenoten te zuiveren. De vergelijking van beide gelijksoortige werken moest er vooral toe dienen het karakter van de besproken uitgave te bepalen. Mij rest nog op te merken, dat Blontrocks boek met zijn sterk normatief en op verbetering van de beschaafde omgangstaal gerichte doelstelling, een grote hoeveelheid met noeste vlijt bijeengebracht materiaal bevat en dat het zowel door zijn reeds genoemde alfabetische volgorde, maar ook krachtens de nauwgezetheid van zijn samenstelling en de typografische verzorging bijzonder geschikt is ook ongeletterden dagelijks van advies te dienen. Men kan het slechts spoedig in veler handen wensen. Dit boek behoort m.i. in de huisbibliotheek van ieder Zuidnederlands gezin een plaats te vinden. Dr. J.M. Jalink | |
Jozef Deleu: Nederlander en Europëer, Journaal van een Cultuurimperialist, met een woord vooraf door dr. A.W. Willemsen. Lannoo, Tielt - Den Haag, p. 176 + documentaire gegevens + index van de behandelde schema's + personenregister. Ingenaaid f 6,50, B.fr. 92.Elders in dit nummer wordt erop gewezen hoe gemakkelijk de Vlaming door de Franstalige pers tot cultuurimperialist wordt uitgeroepen. Wie eist dat de verhouding Nederlandse scholen - Nederlandssprekende Brusselaars te Brussel dezelfde zou zijn als de verhouding Franse scholen - Franssprekende Brusselaars is een cultuurimperialist. Wie eist dat de postbedienden die in Brussel winkeldienst verrichten de twee landstalen zouden kennen is een cultuurimperialist, enz. Zulk een cultuurimperialist wil Jozef Deleu graag zijn. Daarom heeft hij het de moeite waard gevonden een aantal concrete verwezenlijkingen te noteren die tussen januari 1962 en augustus 1966 bereikt konden worden op het gebied van de culturele integratie van het Nederlandse taalgebied en de verdediging, de verbreiding en de uitstraling van de Nederlandse taal en cultuur in het buitenland. Zijn gebundelde opstellen heeft hij terecht en met fierheid de titel gegeven: ‘Nederlander en Europeër, Journaal van een Cultuurimperialist’. Het is een merkwaardig werk geworden dat wij met stijgende interesse gelezen hebben. De waarde van een dergelijk dagboek is uiteraard sterk afhankelijk van de samensteller ervan, en wat dat betreft zijn we bij Deleu aan het goede adres. We behoeven de onvermoeibare hoofdredacteur van ‘Ons Erfdeel’ aan onze lezers niet meer voor te stellen. We kunnen er misschien alleen nog aan toevoegen: niet alleen de naam van de auteur is een waarborg voor de inhoud, maar ook de streek waar hij woont en werkt. Het is gewoon ongelooflijk wat een werkkracht en energie ten bate van onze taal en cultuur tijdens de laatste jaren uit Zuid West-Vlaanderen losgekomen zijn. André Demedts, Luc Verbeke, Jozef Deleu en zovele anderen ‘uit de streke’ zijn uit ons ‘cultuurimperialisme’ niet meer weg te denken. Neen, ik blijf erbij, dit boek komt uit de goede hoek. Het boek van Deleu moet men lezen. Feiten kan men samenvatten, maar het warme woord van Deleu, zijn boeiende visie, zijn vele persoonlijke bedenkingen en overwegingen kan een recensist slechts vermelden, niet weergeven. Want dat is de grote waarde van dit boek, dat Deleu de feiten vanuit zijn eigen menselijkheid en zijn eigen inzichten benadert, terwijl die persoonlijke toets toch helemaal niet subjectief aandoet, omdat de visie van Deleu door zijn vele contacten en activiteiten als het ware de neerslag is van wat velen onder ons denken en voelen. In de zeer goede bespreking die dr. Paardekooper over dit werk schreefGa naar voetnoot*) worden daar voorbeelden van aangehaald: de visie van Deleu m.b.t. de IJzerbedevaart ‘de gedachte dat vrijwel uitsluitend katholieke Vlamingen hierheen komen maakt me triest...’, de visie van Deleu op de oekaze van de bisschoppen i.v.m. de zaak Leuven, ‘De bisschoppen hebben dat Waals imperialistisch verlangen dus bekrachtigd! Zij hebben zich voor het behoud van de Franstalige afdeling te Leuven uitgesproken én bijgevolg indirekt voor de verfransing van geheel Frans-Brabant. Als ik dat goed bedenk, dan voel ik daarover bitterheid. Zijn de Vlamingen voor de kerk alleen goed genoeg om missionarissen en steungelden te leveren? Heeft het concilie onze bisschoppen - die in Rome zo heerlijk vooruitstrevend waren - dan niets bijgeleerd? Zij zijn de kerk niet! Zij moeten de dienaren zijn van de gelovigen! Met cynisch genoegen verslind ik de kranten van de laatste dagen, juich ik om het “ongebreideld” protest dat van alle kanten opsteekt, als een wervelwind. De katholieken geven de toon aan, gelukkig. Hoe zullen ze reageren, hunne excellenties?’ Wij moeten hier voor onze lezers heel speciaal de vele ernstige bedenkingen vermelden die Deleu maakt t.o.v struktuur en werkwijze van onze vereniging. Het zijn ernstige waarschuwingen die, mede in verband met de reorganisatie van ons Verbond, ten zeerste onze aandacht verdienen. ‘Het moet me echter eens van het hart dat ik steeds meer de indruk heb dat het A.N.V. als werkende vereniging geen vaste voet krijgt in Vlaanderen. In vergelijking met de “Alliance Française” heeft het A.N.V. in Vlaanderen weinig of geen invloed... Hoe kan hierin verandering worden gebracht? Omdat het A.N.V. niet aan een ideologie is gebonden, zou het m.i. mogelijk moeten zijn dat in iedere grote stad (en ik denk hier aan Brugge, Antwerpen, Gent, Kortrijk, Oostende, Hasselt, Leuven, Mechelen en misschien nog andere steden) een pluralistisch A.N.V.-bestuur de bestaande culturele fondsen overkoepelt voor de typisch Algemeen-Nederlandse initiatieven. Zo zou het stedelijk of hoe je het ook noemen wil, A.N.V.-bestuur jaarlijks een aantal voordrachten en reizen naar Nederland kunnen inrichten, contacten leggen met Nederlanders, enz.. Zijn leden zouden dus veelal ook lid zijn van een van de Vlaamse fondsen (David-, Willems-, Vermeylen-) maar ze zouden mekaar altijd vinden op algemeen-Nederlands plan. Ook zou ervoor gezorgd moeten worden dat de jongere generatie in het bestuur ruim vertegenwoordigd is, zodat ze mee kan besturen en zodat de jeugd zich tot het A.N.V. aangetrokken voelt. Wat nu noch in Noord noch in Zuid het geval is.’ Dr. Willemsen schreef het voorwoord.
L.U. | |
De nieuwe ‘Geslagsregisters’ gereedGenealogen in Nederland, Vlaanderen en elders kunnen thans beschikken over een gezaghebbende studiebron, aangezien de bekende ‘Geslachtsregisters van de oude Kaapsche Familiën’ van C.C. de Villiers thans, dank zij de goede zorgen van de | |
[pagina 33]
| |
bekende Zuidafrikaanse genealoog en heraldicus dr. C. Pama en de uitgever A.A. Balkema, in de vorm van een driedelig werk getiteld ‘Geslagsregisters van die Ou Kaapse families’ het licht hebben gezien. De nieuwe uitgave is niet alleen geheel en al omgewerkt, herzien, aangevuld en verbeterd, maar terzelfdertijd ook aanmerkelijk uitgebreid. Op grond van de jongste berekening van de Zuidafrikaanse navorser dr. J. Heese vermeldt dr. Pama dat de Afrikaanssprekende blanke bevolking in 1807 nader aan 18.000 dan aan 25.000 was, zoals in het verleden was verondersteld. Volgens dr. Heese was de samenstelling als volgt: Nederlanders 38%, Duitsers 35 1/2%, Fransen 14%, Denen, Zweden e.a. 3%, andere groepen en onbepaalbaar 9 1/2%. Met betrekking tot het tijdperk 1808-1837 is dr. Heese tot de volgende gevolgtrekkingen gekomen: Engelse immigranten ingetrouwd met Afrikaanssprekenden 29%, de Duitse bijdrage 25,2%, de Nederlandse 23,7%, de Franse 4,4%. Voor Europese immigranten uit andere landen geldt 5% en huwelijken met andere groepen en onbepaalbaar 12,7%. In totaal zijn ongeveer 1500 stamregisters. waarvan sommige tot in het zesde en het zevende geslacht, in het werk opgenomen. J.P.
Wij ontvingen: Drs. J. Groot. Overdaad en gebrek in de twintigste eeuw met een inleiding van prof. mr. B.V.A. Röling, 1e druk. J.B. Wolters' Uitgeversmij n.v., Groningen. 159 blz.. Prijs f 7,50.
Dr. A.D. de Groot. ‘Vijven en Zessen’. uitgeversmaatschappij J.B. Wolters n.v., Groningen. Pocketuitgave 1966, 250 blz.. Prijs f 10, -.
Prof. mr. Julius Obrie. De Nederlandse rechtstaal en andere opstellen, samengesteld en ingeleid door prof mr. Ridder René Victor. 1966. Uitgeverij voor rechtsen bestuurswetenschappen ‘Die Keure’ n.v., Oude Gentweg 104, Brugge. 380 blz. met foto van wijlen prof. mr. Julius Obrie. |