Dr. van de Perre en de frontsoldaten
Het meest waardevolle van Dr. van de Perres houding en bedrijvigheid tijdens de oorlogsjaren, datgene waarin zijn edelmoedigheid en onverschrokkenheid het duidelijkst tot uiting komen, heb ik nog niet aangeraakt. Ik bedoel de nooit aflatende strijd die hij met alle beschikbare middelen gevoerd heeft ten bate van de Vlaamse IJzerfrontsoldaten.
Vrij vroeg, en met toenemende ergernis, vernam hij door brieven van soldaten, hoe de Vlamingen in het leger miskend, geminacht en verongelijkt werden. In De stem uit België van 12 november 1915 reageerde hij daarop met een bewogen bijdrage: ‘Eerbied voor onze Helden.’
‘Ons leger bestaat 75-80 percent uit Vlamingen... Stelselmatig worden ze aangesproken in een taal die ze niet begrijpen. Zelfs op 't graf van onze Vlaamse jongens wordt een kruisje geplaatst met Frans opschrift. Een officier houdt een rede in een taal die de soldaten niet verstaan. Toen een aalmoezenier enige woorden in 't Vlaams tot hen richtte, werd hij door de officier afgesnauwd “pas de flamingantisme”!... 'k wou in het hart van die miskende Vlaamse jongens zien wat er omgaat. Voorzeker zal het niet geprikkeld zijn door klimmende liefde voor hun land waar ze zo worden misprezen.
Waar is mijn plicht als katholiek volksvertegenwoordiger? Als dusdanig heb ik te spreken om de eerbied af te dwingen voor mijn Vlaamse medeburgers, voor onze Vlaamse soldaten. Dwaaskoppen alleen zullen ons verwijten dat wij verdeeldheid zaaien wanneer wij eerbied opeisen voor onze soldaten.’
De wantoestanden in het leger laten hem niet meer los, hij leed eronder alsof hij er persoonlijk het slachtoffer van was, en het werd tussen hem en de militaire censuur een verbeten strijd waar hij doorgaans aan het kortste eind trok.
Vooral na zijn vestiging te Honfleur, en mede door toedoen van de geleidelijk steviger geworden en beter georganiseerde Frontbeweging bereikten hem meer en meer preciese en betrouwbare inlichtingen over de knevelarijen waaraan wij op het Front onderworpen werden.
De censuur maakte hem het leven zuur, verminkte geregeld zijn artikelen. Dan maar gegrepen naar de ‘parlementaire vragen’, die nog steeds gebruikelijk waren. De dokter heeft er keer op keer uiterst preciese en rake vragen gesteld, telkens over feiten waar hij perfect over ingelicht was. De legeroverheid en de ministers antwoordden niet of slechts met aanzienlijke, opzettelijke vertraging, en dan nog naast de vraag, of met krasse leugens.
Maar de vragen verschenen in het daarvoor uitgegeven bulletijn, geraakten aldus in min of meer verspreide kring bekend, en verwekten heel wat opschudding.
Bij gelegenheid slaagden de Vlaamse bladen erin een en ander op te nemen: de censuur durfde het, vooral in de eerste tijden, niet goed aan te weren wat in een officieel dokument van de Wetgevende Kamers was verschenen.
En dan kwam wat bekend zou blijven als ‘het proces van de VIde divisie’.
Een groep van onze mannen had tijdens een rustperiode te Hondschote een ‘vliegtocht’ ingericht, d.w.z., ze hadden zo wat overal blaadjes papier aangeplakt waarop de gebruikelijke leuzen:
Hier ons bloed, wanneer ons recht?
Wij eisen Vlaamse regimenten;
Weg met Le XXme siècle, enz.
Enkelen onder hen werden op heterdaad betrapt en vielen bij ondervraging door de mand, wat de aanhouding van sommige van onze beste medewerkers tot gevolg had. De legeroverheid maakte er een groots opgezette krijgsraadzaak van, wegens ‘aanslag op de veiligheid van de Staat’.
De drie beklaagden, waartegen het meest bezwarend bewijsmateriaal verkregen was, waren: Jozef Lyssens, Lod. de Boninge, Fons Raspé.
Wanneer het vaststond dat zij voor de krijgsraad zouden gedaagd worden, deden zij, ingevolge instructies van de leiding van de Frontbeweging, een beroep op verdedigers buiten het leger, op de advokaten Van Cauwelaert en Baels, maar ook op Dr. van de Perre.
De dokter heeft zich werkelijk afgesloofd om onze mannen een behoorlijke verdediging te bezorgen, en ditmaal werd hij gesteund door Helleputte, achter wie G. Sap als drijvende kracht zich terdege deed gelden.
Telegrammen werden verzonden naar Baels in Engeland, naar Van Cauwelaert te Scheveningen. Maar de legeroverheid en de veiligheidsdienst waakten, en zouden zich op gemelijke wijze inspannen de gekozen verdedigers het uitoefenen van hun taak onmogelijk te maken. Met alle slinkse middelen wist men te verhinderen dat zij tijdig naar onbezet België konden overkomen, en het Krijgsauditoraat toonde niet de geringste tegemoetkoming om voor de behandeling van de zaak een datum te bepalen waarop de verdedigers op post zouden kunnen zijn.
Het ging zo ver dat de veiligheidsdienst o.m. een telegram aan Van Cauwelaert achterhield, zodat hij niet tijdig verwittigd werd van de dagstelling. Zelfs de tussenkomst van Carton de Wiart, de Minister van Justitie, vermocht de legeroverheid er niet toe te bewegen deze schandelijke schennis van het recht van de verdediging te doen ophouden. En aan wijlen Mr. Jozef Muls, die in Frankrijk verbleef, en die zich bereid had verklaard voor Van Cauwelaert en Baels in te springen, werd gewoon een vrijgeleide om naar het Front over te komen geweigerd!
Onze jongens werden dan verdedigd door Mr. Herman de Jongh, Mr. De Graeve, en door mijzelf, die nog geen advokaat, noch zelfs doktor in de rechten was, doch als verdediger voor de krijgsraden werd aanvaard.
Bijzonderheden vertellen over het verloop van het geding zou te veel tijd in beslag nemen. Ik mag echter niet nalaten hulde te brengen aan de schitterende wijze waarop onze betreurde Antwerpse confrater, Mr. Herman de Jongh, zich van zijn taak heeft gekweten.
De uitspraak:
10 maanden gevangenzitting voor Lyssens;
7 maanden voor De Boninge en voor Raspé.
De krijgsauditeur had zo maar eventjes 20 jaar buitengewone hechtenis gevorderd... Alles bij mekaar een klinkende nederlaag voor hem.
In hoger beroep behield Lyssens zijn straf, die van de twee anderen werd voorwaardelijk.
‘Het proces van de VIde divisie’ had op het Front een geweldige weerklank, en droeg niet weinig bij tot de verdere groei en uitbouw van de Frontbeweging. Het staalde de verzetswil van de Vlaamse jongens, verhoogde de solidariteit onder alle Vlamingen in het leger, en verstevigde het gezag van de leiders. Ook hier hadden de toewijding en de taaie werking van Dr. van de Perre een doorslaggevende invloed.
De dokter liet het niet daarbij: overal waar soldaten verkeerd behandeld werden, verongelijkt om hun Vlaams optreden, kwam hij krachtdadig tussen.
Hij bezocht de opleidingskampen o.a. te Ruchard en te Auvours, waar benevens allerlei misbruiken, ook de hygiënische toestand erg te wensen liet.
Ook voor de houthakkers zette hij zich in, en hij zou die ondankbare inspanningen volhouden tot zijn geknakte gezondheid hem einde april 1918 verplichtte Honfleur te verlaten om herstel te zoeken in Zuid-Frankrijk, eerst te Agen, daarna te Villefranche, aan de Azurenkust, waar hij zou blijven tot het einde van de oorlog.
Daarvoor werd de verbinding tussen hem en de Frontbeweging wel gehinderd en bemoeilijkt, doch geheel verbroken werd ze niet. Wel zou de dokter alle werk hebben moeten stilleggen, maar dat was te veel gevergd van zijn aktieve natuur. De grootste moeilijkheid kwam door de afstand. Onze brieven en mededelingen gewerden hem meestal door met verlof gaande vertrouwelingen, die ze rechtstreeks overbrachten buiten de censuur om.
Wanneer in de zomer 1918 de verhouding tussen Van Cauwelaert