Betrouwbaar op Vlaams gebied?
Verdeeld in taalgroepen bestaat de nieuwe regering uit 12 Nederlandstalige en 11 Franstalige ministers. Dit wordt in sommige Vlaamse dagbladen reeds als een overwinning bestempeld voor het Vlaamse landsgedeelte, maar feitelijk is het de logische demokratische weergave van het demografisch Vlaams overwicht in België. Daarenboven wordt deze zogenaamde Vlaamse overwinning door enkele feiten erg bedenkelijk. Het kernkabinet, bestaande uit 7 top-ministers, telt vier Franstaligen en drie Nederlandstaligen.
De P.V.V., die haar succes en dynamisme vooral aan de Brusselaar te danken heeft, is op Vlaams gebied steeds onbetrouwbaar gebleken. Zal dit veranderen wanneer de P.V.V. thans in de regering zetelt? Tijdens het investituur-debat lieten de Brusselse Liberalen reeds klaar en duidelijk horen, dat ze niet tevreden zijn met de bestaande taalwetgeving. Het moge voor Vlaanderen dan nog een troost zijn, dat vier liberale ministers lid zijn van het Liberaal Vlaams Verbond, toch is het een feit dat deze ministers tijdens het laatste congres te Luik niet konden beletten, dat daar een Vlaams-vijandig taalvergelijk werd goedgekeurd.
P.V.V.-partijvoorzitter Vanaudenhove kondigde trouwens aan, dat zijn partij het taalvergelijk van Luik zou blijven verdedigen. Hij eiste eveneens dat de regering de strijd zou aanbinden tegen de extremen. Deze extremen zullen wel weer eens de lastige Vlamingen zijn.
De nieuwe premier Vanden Boeynants noemt zichzelf een vurig voorstander van de alomtegenwoordige tweetaligheid en hij wil met zijn regering de kennis van de tweede taal bevorderen. De geschiedenis leert echter dat de tweetaligheid steeds in het nadeel van de Vlamingen uitvalt, aangezien de Franstaligen de kennis van de taal van de meerderheid van het land uiteindelijk steeds overbodig achten.
Vanden Boeynants verklaarde tevens dat men, om moeilijkheden te vermijden, de bestaande taalwetten in stilte zou toepassen. Nu kan men zich echter afvragen, waarom wetten, die op demokratische en wettelijke wijze tot stand zijn gekomen, slechts in het geniep mogen toegepast worden? En hoe kan men de toepassing van wetten controleren, wanneer alles in stilte moet gebeuren? Trouwens, als het te Brussel moet gebeuren, vreest men dat de taalwetten zoals voorheen in stilte zullen verkracht worden, ten nadele van de Nederlandstaligen.
In dezelfde lijn van de ‘politiek der stilte’ wordt de zo nodige grondwetsherziening, die de normale samenleving van Walen en Vlamingen in België moet mogelijk en gezond maken, op de lange baan geschoven.
Het is natuurlijk een wijze redenering van de nieuwe regering, wanneer zij op de eerste plaats de financiële gezondmaking van het land wil verwezenlijken, maar dit is geen voldoende reden om de verhoudingen tussen Vlamingen en Walen verder te laten uitzieken.
J.S.