Neerlandia. Jaargang 70
(1966)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
PublikatiesBoekbesprekingenHans Combecher, Uber niederländische und deutsche Sprache, hg. vom Arbeitsausschuss der deutsch-niederländischen Arbeitsgemeinschaft Niederrhein-Limburg, 1966.In deze korte brochure (16 blz.), zeer geschikt om b.v. aan leraren en onderwijzers in het Duitse grensgebied te worden toegezonden, vat de onvermoeide voorvechter voor de rechten van de Nederlandse taal en cultuur in zijn vaderland, Hans Combecher, zijn argumenten in deze strijd in 13 punten samen; argumenten die hij in ‘Neerlandia’ ten dele al eens in een ruimer kader behandeld heeft.
Na onder punt 1 te hebben uiteengezet, dat het Nederlands vanwege het aantal van zijn sprekers - dat zowel dat van de inwoners van Canada en Australië afzonderlijk, als dat van die der vier Scandinavische landen tezamen overtreft - tot de middelgrote talen gerekend moet worden, geeft de schrijver onder 2, 3 en 4 enige aardig gekozen voorbeelden van structurele en vormverschillen tussen het Nederlands en het Duits. Onder 5 stelt hij vast dat het voor de Duitstalige, vooral voor de Noordduitser, moeilijk is het Nederlands met de nodige onbevangenheid tegemoet te treden. En hij raakt de kern van zijn betoog, als hij onder 6-11 de taalhistorische oorzaken uiteenzet die bij de Duitser, voorzover hij geen Nederlands kent, haast onvermijdelijk tot een depreciatie van onze moedertaal en dientengevolge ook licht van onze cultuur, moeten leiden. Daarna volgen een aantal voorbeelden van overeenstemmingen in uitspraak, vormleer en woordenschat tussen de Nederrijnse dialecten en het Nederlands, die dus aan de oorzaken van bovengenoemde depreciatie inhoud geven en ze verduidelijken; terwijl in dit verband ook de verhouding tot het Nedersaksisch ter sprake komt. Onder het laatste punt wordt op de schoonheid van de Nederlandse literatuur gewezen welke in enkele gedichten, die in het oorspronkelijk en in Duitse vertaling zijn opgenomen, wordt gedemonstreerd. Ten slotte wordt de uitspraak van enige Nederlandse klinkers en tweeklanken aangeduid en een aantal inleidende leerboeken in de Nederlandse taal, literatuur en cultuurgeschiedenis opgesomd. Ter verduidelijking bevat de brochure een kaart van het Nederlandse taalgebied.
Op het boekje als zodanig is weinig aan te merken. Hoogstens zou men bij het historisch gedeelte hier en daar een vraagteken willen plaatsen. Zo bij de bewering dat Karel V bij zijn troonsafstand de Nederlanden bij het Spaanse erfdeel van zijn zoon Filips II zou hebben gevoegd om zijn Nederlandse onderdanen voor het binnendringen van het Lutheranisme te behoeden; hoewel toch bekend is dat in deze kwestie vooral dynastieke overwegingen hebben gegolden. Karel droeg het bestuur over de Nederlanden en daarna dat over Spanje en de Nieuwe Wereld aan zijn wettige erfgenaam, zijn zoon Filips II, over; terwijl hij moest zwichten voor de wil der Duitse vorsten die een te grote machtsconcentratie in één hand vreesden en reeds in 1531 des Keizers broer Ferdinand, sinds lang zijn stadhouder in het Rijk en beheerder van de Oostenrijkse erflanden, tot zijn opvolger kozen.
Een tweede vraagteken staat bij de wel wat al te uitsluitende invloed die de schrijver voor het veldwinnen van het Hoogduits naar het Noorden aan Luthers bijbelvertaling toekent; terwijl dit proces in werkelijkheid al geruime tijd voor Luther begonnen was. Zo gingen vele oorspronkelijk Nederduitse steden in de loop van de 15de eeuw ertoe over hun oorkonden in het Middelduits op te stellen en werd deze taal daar in die tijd reeds toonaangevend. ‘Es heben itzt auch an die unsrigen sich zu befleissigen den öberen Deutschen ihr Kirren nachzureden’Ga naar eind1) constateert spijtig de in 1517 overleden Hamburgse geschiedschrijver Albert Krantz. (De bekende etymoloogGa naar eind2)) Friedrich Kluge verklaart deze meegaandheid op taalkundig gebied van de Noordduitsers uit hun vermenging met Slavische en andere vreemde elementen. Ik vermoed dan ook dat het feit dat de triomftocht van het Hoogduits al vrij ver voor de tegenwoordige Nederlandse en Vlaamse grenzen tot staan kwam, vooral moet worden toegeschreven aan de van ouds grotere homogeniteit en zowel politieke als culturele zelfstandigheid van het gebied, waarop hij hier stuitte. Terwijl in de 17e eeuw in de Noordelijke Nederlanden, intussen tot een zee- en wereldmacht opgestegen, het politieke en culturele zelfbewustzijn tegenover het in talloze staatjes verdeelde Duitsland zo groot was, dat van een overnemen van zijn taal in het geheel geen sprake meer kon zijn. Integendeel in die tijd heeft, zoals wij weten, het Nederlands zich ten koste van het taalgebied van zijn Oosterburen niet onaanzienlijk uitgebreid. Voor de Zuidelijke Nederlanden kwam de taalkundige bedreiging toen evenmin meer uit het oosten, maar des te meer uit het zuiden).
Dit zijn echter simplificaties die in een zo beknopte samenvatting nog wel te verdedigen zijn en de gang van het betoog nauwelijks afbreuk doen. Als geheel kan men van dit vlugschrift dan ook niet anders zeggen dan dat het kundig en met zorg en liefde samengesteld en zeker geschikt is aan zijn doel te beantwoorden, n.l. vooroordelen van de Duitsers tegenover de Nederlandse taal en cultuur weg te nemen en zodoende tot een betere verstandhouding van de drie buurvolken onderling bij te dragen. Te overwegen zou nog zijn in een volgende druk enkele Middelnederlandse teksten op te nemen om de Duitsers ervan te overtuigen, dat Hoogduits hier nooit ofte nimmer de landstaal geweest is.
Dr. J.M. Jalink. |