Uit de tijdschriften
Noordgouw - Cultureel Tijdschrift voor de Provincie Antwerpen - Dr. M. de Vroede: ‘De Noordnederlandse onderwijzers in de Provincie Antwerpen vóór en na 1830’.
In ‘Noordgouw’ troffen wij een zeer interessante bijdrage aan van dr. M. de Vroede over de rol van de Noordnederlandse onderwijzers in de Provincie Antwerpen vóór en na 1830.
Vóór 1815 was het met het onderwijs in Zuid-Nederland erg treurig gesteld. Door verlichtingsmotieven geleid heeft de regering van Koning Willem I in dit opzicht belangrijke verbeteringen door gevoerd.
De koning zag in de veralgemening van het lager-schoolwezen en in de verhoging van de kwaliteit van het onderwijs een bijzonder belangrijke taak.
Te weinig aandacht werd tot op heden aan deze positieve inhoud van de Nederlandse onderwijspolitiek in het Zuiden besteed. Ten onrechte, want wat tussen 1815 en 1830 is tot stand gekomen is na de revolutie blijven doorwerken en is aldus voor de groei van het onderwijs in België van zeer grote betekenis.
In zijn artikel beperkt dr. De Vroede zich tot de vestiging en de werking van de Noordnederlandse onderwijzers in de Provincie Antwerpen. Hij onderscheidt hierbij drie categorieën: ofwel werden de betrokkenen rechtstreeks door het ministerie gezonden, ofwel werden ze door het gemeentebestuur benoemd, ofwel hebben ze als particuliere schoolhouders hun geluk beproefd.
De eerste categorie vormen de zogenaamde Rijks Lagere Scholen. Er werden 15 dergelijke scholen opgericht waarvan twee in de Provincie Antwerpen. De regering beoogde met deze scholen:
1. | de bewoners van het Zuiden laten zien ‘wat de lagere scholen en het lager onderwijs zijn, die het Gouvernement ook onder hen voornemens was te stichten en uit te breiden’; |
2. | ‘het stellen van voorbeelden of modellen van scholen van lager onderwijs in de meest uitgebreiden omvang, waarvoor dat onderwijs vatbaar is’ (nl. qua programma), niet alleen voor de onderwijzers zelf maar ook voor hen die met het toezicht over het lager onderwijs werden belast, nl. de leden van de jury's die in 1817 in iedere provincie werden opgericht, en daarna de schoolinspecteurs; |
3. | in de belangrijkste lokaliteiten van het Zuiden onderlegde onderwijzers plaatsen die ook buiten hun school, door eigen invloed of onder leiding van de inspecteurs, de schoolmeesters uit hun gewest zouden voorlichten en helpen en aldus de verbetering dienen van het schoolwezen in 't algemeen; |
4. | in die scholen aankomende onderwijzers opleiden. |
Uit het omstandig overzicht dat dr. De Vroede aan de werkzaamheden wijdt van de zeven Nederlandse onderwijzers die in Antwerpen rijksscholen onderwezen hebben blijkt overduidelijk hoe deze bedoelingen in hoge mate bereikt werden en hoe ook na 1830 verschillende onderwijzers hun beste krachten aan de uitbouw van het onderwijs in de Provincie Antwerpen zijn blijven wijden.
Ook de onderwijzers van de tweede en de derde categorie hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld. Zij hadden in Nederland dezelfde opleiding genoten als hun collega's uit het rijksonderwijs en al hebben hun opdrachtgevers, de gemeentebesturen of gegoede particulieren, zeker niet altijd dezelfde bedoelingen gehad als het Ministerie in Den Haag, toch hebben zij in de verspreiding van de nieuwe onderwijsmethodes een zeer belangrijk aandeel gehad.
Dr. De Vroede besluit dan ook als volgt: ‘De Nederlandse onderwijzers hebben modellen gevestigd van de nieuwe leerwijze: klassikaal i.p.v. individueel onderwijs, verdeling van de leerlingen in klassen, gebruik van nieuwe lees- en rekenmethodes, uitbreiding van de leerstof, invoering van degelijke leerboekjes en didactisch materieel. Niet alleen de twee rijkslagere scholen maar ook heel wat gemeentelijke, waarvan de meeste op het platteland, zijn aldus uitstralingscentra geworden. In de tweede plaats hebben de bedoelde Noordnederlanders hun Belgische collega's, vooral de dorpsonderwijzers, voorgelicht en geholpen, tot navolging van het gegeven voorbeeld. De onderwijzersgezelschappen, in de acht schooldistricten van de provincie opgericht, boden daartoe de beste gelegenheid.
Uiteindelijk zijn in de rijksscholen en door enkele gemeentelijke onderwijzers jongeren in het vak opgeleid... De gebeurtenissen van 1830 hebben dat resultaat niet ongedaan gemaakt... Dat de betrokkenen op hun post bleven, heeft er sterk toe bijgedragen de continuïteit tussen vóór en na 1830 te verzekeren ... In de op 1830 volgende jaren hebben de alhier ingeburgerde onderwijzers vooral ten plattelande hun specifiek beschavingswerk voortgezet. We vinden ze tevens omstreeks 1840 terug in de onderwijzersgezelschappen die zich op nieuwe voet organiseerden... De figuren die in de onderwijswereld het meeste belang hebben verworven werkten intussen in de steden Antwerpen en Mechelen. Voor de opgang der gemeentescholen aldaar hebben zij zich zeer verdienstelijk gemaakt.’
In Persoon en Gemeenschap, tijdschrift voor opvoeding en onderwijs, XVII jaargang, nr. 9-10, verscheen een artikel van de heer R.J. Sipkens, oud-inspecteur L.O. over: ‘Het tweetalig onderwijs in Friesland’. We geven hier een korte samenvatting van dit artikel dat o.m. onze Vlaamse lezers interesseren zal.
De heer Sipkens gaat uit van de huidige taalsituatie in de provincie Friesland waar de massa van het volk Friestalig is gebleven. Daar waar het Fries zich bovendien ontwikkeld heeft tot een cultuurtaal met een belangrijke literatuur en een aantal competente organisaties zoals de Fryske Akademy en de Fryske Kultuerried zich inspannen om het eigen karakter te bewaren en een dam op te werpen tegen de afbrokkeling die in deze tijd van moderne communicatiemiddelen alle kleine culturen bedreigt, lijkt het dan ook ongelooflijk dat de school in Friesland het probleem van de tweetaligheid tot na de 2e wereldoorlog genegeerd heeft. Kinderen die thuis niet anders dan Fries gehoord en gesproken hadden werden vanaf de eerste schooldag in het Nederlands toegesproken. Pas vanaf 1937 voorzag de Lager Onderwijswet de mogelijkheid om in de 5e en 6e klas van de lagere school 2 uur per week onderwijs in het lezen en schrijven van de Friese taal te verstrekken. Doch zelfs in 1950 maakten nog maar 215 van de 450 ervoor in aanmerking komende scholen van deze mogelijkheid gebruik.
Nieuwe pedagogische inzichten hebben intussen grondige veranderingen in deze situatie teweeg gebracht. Per 1 april 1950 werd op negen proefscholen gestart met een experiment om het Fries als voertaal