Kroniek
Noord-Zuid
Benelux- en Nederlandse integratie
Het Pennoen van november 1964 publiceert een bijdrage van mr. J. Fleerackers, secretaris van de Kultuurraad voor Vlaanderen en 2de secretaris in het hoofdbestuur van het A.N.V., getiteld ‘Twintig jaar Benelux,’ met een ondertitel: ‘Wat nu?’.
Naar aanleiding van de herdenking van het twintigjarig bestaan van het te Londen op 5 september 1944 overeengekomen douaneverdrag tussen België, Nederland en Luxemburg (en de daarop gevolgde Economische Unie van 1958), neemt mr. Fleerackers de vaststelling van deze akkoorden nog eens onder de loep.
Wij willen ons hier bepalen tot dit gedeelte in zijn helder betoog, dat in het bijzonder betekenis heeft voor de culturele samenwerking tussen de drie landen. Men ontkomt niet aan de indruk - aldus schrijver - dat de Waalse reserves t.o.v. Benelux ten dele gevoed worden door diezelfde rancunes, die Wallonië onderhoudt tegenover de Vlaamse emancipatie.
Het is echter tot in den treure herhaald - zo vervolgt hij - dat deze emancipatie, zowel economisch als cultureel, niet indruist tegen de redelijke ontwikkelingskansen van Wallonië zelf.
Na een eeuwenlange stagnerende economie wordt Vlaanderen eindelijk en toevallig in een economische trek meegezogen, waardoor ook de kustgebieden een aandeel kunnen krijgen in de economische expansie. En de fabels over de economische of culturele ‘kolonisatie’ van Wallonië door Vlaanderen getuigen van kwade trouw.
Wie wijst er één Vlaamse klas of school aan in Wallonië voor de nochtans honderdduizenden Vlaamse arbeiders, die er sinds 1900 immigreerden? Is er in Wallonië één A.N.V.-afdeling met Nederlandse steun werkzaam, zoals dit omgekeerd het geval is voor de Alliance Frànçaise, Les Amitiés Françaises, Les Grandes Conférences Catholiques etc. in de Vlaamse steden?
Hoe Benelux zich ook moge ontwikkelen, Benelux is méér dan een zuiver materiële belangengemeenschap. Economische integratie is op lange termijn niet te scheiden van maatschappelijke, culturele en politieke samenwerking. Om die redenen werd in 1946 en 1949 een Belgisch-Nederlands en een Nederlands-Luxemburgs cultureel akkoord gesloten en op 5 november 1955 kwam om diezelfde redenen een ‘Raadgevende interparlementaire Benelux-Raad’ tot stand met bevoegdheden o.a. over de culturele samenwerking.
Bij de opmerking, dat de 19de eeuwse staatsgrenzen in Europa zullen verdwijnen, maar dat de taal- en cultuurgrenzen zullen blijven, haalt mr. Fleerackers aan wat minister Fayat, tijdens de 12de conferentie Nederlandse Letteren (1963), betoogde, nl. ‘dat geen taalgroep zich ooit op zulke hoogten van stoffelijke idealen kan bewegen, dat zij geen stukje aardse grond nodig heeft, waarop haar voortbestaan verzekerd kan blijven’.
Ten opzichte van de taal- en cultuurgroepen, die samen de Westerse cultuur uitmaken geldt echter evenzeer, dat niemand een bijdrage tot wat ook kan leveren, als de andere partner de inbreng ervan niet respecteert en als waardevol erkent.
Zonder Nederlandstalig onderwijs in de Duitse grensgewesten, in Wallonië, in Frans-Vlaanderen: geen echt Europa. Zonder Duitskennende Limburgers, Franssprekende West-Vlamingen, Engelsbeheersende randstedelingen uit Holland: geen verenigd Europa dat tegen een politieke rukwind kan.
Een steeds nauwere Benelux-integratie, aldus de slotzin, is dringend nodig om ons op het Europa van morgen geestelijk en materieel voor te bereiden.